Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

UIT HET OMGESCHREVEN WOORD.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 7 : 11, 12. In het zeshonderdste jaar dies levens van Noach, in de tweede maand, op den zeventienden dag der maand, op dezen zelfden dag zijn alle fonteinen des grooten afgronds opengebroken en de sluizen des hemels geopend. En een plasregen was op de aarde veertig dagen en veertig nachten.

XVIII.
4 e Série.
Het verhaal van den zondvloed veronderstelt dat de oude, naïeve wereldvoorstelling, zooals die voor onze oogen treedt en bij de menschen wordt opgeroepen door de zinlijke indrukken, dus, door den schijn, waarmede het wereldtafereel tot ons komt. Dat wereldbeeld is van geheel anderen aard dan het in den loop der eeuwen, dank zij de natuurwetenschap, verworvene. Met name Calvijn is de man geweest, die op dat onderscheid nadruk heeft gelegd niet alleen, maar ook er op gewezen heeft, dat daaruit allerminst mag worden besloten tot een strijd tusschen wat in Gods Woord staat en wat de wetenschap leert. Hij was een groot voorstander van eene steeds dieper doordringende natuurwetenschap en legt er nadruk op, dat wij goed moeten begrijpen, dat de heilige menschen Gods, door den Heiligen Geest gedreven, toch de taal van hunne dagen hebben gesproken en in hunne taal ook hebben geschreven, zoodat zij geheel paste in het kader der gang-'bare voorstellingen in hunnen tijd. En zeer terecht wijst hij er op, dat het dezen mannen toch te doen was om gehoord en begrepen te worden. Indien zij, om een voorbeeld te noemen, gesproken hadden, zooals wij in onzen tijd de dingen zien en meenen te weten, dan zou niemand hen hebben verstaan en d.an zou dus Gods Woord niet tot de Kerk des Heeren gekomen zijn. Het was dan doelloos, in de ruimte ijdel verklonken. Dus moeten wij wel begrijpen, dat de Mozaïsche voorstelling uit den Mozaïschen tijd stamt en dus de vorm van het verhaal ons geheel verplaatst in de wereld voorstelling dezer vroege tijden. En zoo kan er dus gesproken worden van fonteinen des grooten afgronds, die opengebroken worden, en van sluizen des hemels, die geopend werden, want de menschen zagen het gebouw van hemel en aarde zoó voor zich, dat er voor zulk een afgrond in die diepte en voor zulk een waterzee boven in den hemel plaats was. En wij moeten dus wel in acht nemen, dat Gods openbaring ons geene wetenschappelijke wereldbeschouwing bedoelde te geven, doch alleen maar de strekking heeft aan Zijn uitverkoren Kerk licht te doen opgaan over hetgeen de Heere is voor Zijne schepping in het algemeen en voor Zijn volk in het bijzonder. In het licht Zijns Heiligen Geestes zal Gods volk het licht zien, wederom gebaren zal het Zijn Koninkrijk aanschouwen in hemel en op aarde, in en over al wat is en wordt en wezen zal. Het is dus niet de vraag, wat de menschen weten van de natuur en van haar samenstel, maar dat zij, zooals de Psalmdichter zong, door de hemelen hoort Gods eer verkondigen, ook al zijn er geene sprake en geene woorden, daar hunne stem niet wordt gehoord.
Doch dat beteekent niet, dat de feiten geene feiten, de historie geene historie zou blijven, al hebben die Ouden zich den bouw van het heelal zoo anders voorgesteld dan wij. En daarom rijst dan nu ook de vraag naar de historische waarde van het zondvloed-verhaal, dat daar voor ons ligt. Dat is van belang met het oog op de wijze, waarop in dezen tijd dat zondvloed-verhaal vaak wordt beoordeeld, als hadden wij daarin met eene natuur-mythe van doen. Wanneer ons namelijk wordt voorgesteld, alsof de tijdrekening in het verhaal in verband staat met den geologischen toestand van het oude Babylonië, dat op een bepaalden tijd des jaars, wanneer de sneeuw op de bergen smelt, de rivieren het land overstroomen, dan kan dit als eene inkleeding worden beschouwd, maar ook werd het als het eigenlijke, wezenlijke in het verhaal door de moderne godsdienstwetenschap soms voorgesteld. In dit laatste geval was er dan van een historischen zondvloed geene sprake meer en werd het tot een mythologische verdichting, die het geregelde natuurgeschieden uitbeeldde. Daarom is het dan ook van belang de vraag te overwegen, welke historische grond de wezenskern draagt. Het verhaal, zooals het voor ons ligt, draagt zeker de kenmerken van de oude traditie, die in Gods Kerk leefde, aangaande prehlstorische tijden. Doch de eenheid van het grondbericht is boven allen twijfel verheven. Het vraagstuk, dat door het zondvloed-verhaal gesteld wordt, is, dat bij tal van volken uit de oudheid de herinnering bewaard is gebleven aan een vloed, die zijn oorsprong niet dankte aan de zee, die bij een geweldigen storm de landen overstroomde, maar veroorzaakt werd door atmospherische verschijnselen van katastrophalen aard en door geologische omkeeringsprocessen. Er is hierbij steeds sprake van stroomenden regen, van alles-verwoestende stormen en van uit het onderaardsche opborrelende watermassa's, die tezamen den vloed voortbrachten. Alle zondvloed-berichten, die met het Bijbelverhaal verwantschap vertoonen, komen daarin met elkander overeen, dat zij doen denken aan wolkbreuken en stormen. Alle deze verhalen hebben blijkbaar betrekking op een zelfde natuurgeschieden van algemeene strekking, dat ons in het Bijbelsche zondvloed-verhaal is weergegeven. En deze verhalen zijn over de menschenwereld-wijd verspreid. Men heeft de sporen er van gevonden niet slechts in Babylonië en omgeving, maar aan den Indischen oceaan, in Polynesië, en bij Amerikaansche volken en daarbij steeds zóó, dat wolkbreuk en grondwater den vloed veroorzaakt hebben. Die volken hebben bij hunne verspreiding over de oppervlakte der aarde de herinnering meegedragen aan wat in het zondvloed-verhaal de historische zin is.
Ook zijn er zondvloed-verhalen onder ver van het Aziatisch vastland afgelegen volken gangbaar, die blijkbaar niet uit dezelfde bron afkomstig zijn als de Bijbelsche en Babylonische berichten, en toch op dezelfde groote catastrophe wijzen, die tot het Noachitisch gebeuren heeft geleid. Ook in deze wordt de regen als een grondoorzaak van den allesoverstroomenden vloed genoemd. Zelfs treft men er ook aan de idee van het zedelijk kwade, dat de toenmalige menschheid onder dit oordeel bracht. Uit 'den aard der zaak zijn er wel natuurkundigen opgestaan, die van oordeel waren, dat voor het ontstaan van zulk een grooten vloed neerslag, in den vorm. van regen, slechts van geringe beteekenls heeft kunnen zijn en dat aan een vloed, door wervelstor­men opgejaagd en met aardbevingen gepaard, meer moet worden gedacht. Maar anderen, die trouwens in het geheel niet tot de Schrift-geloovigen behooren en dus allerminst van voorliefde kunnen worden verdacht, legden juist grooten nadruk op de wolkbreuken, die nederplasten op de aarde, en met sterke bevingen, met verheffingen en inzinkingen van den bodem gepaard gingen, waardoor het beeld van het aardoppervlak groote veranderingen ondergaan heeft. Alle berichten, in welken vorm ook tot ons gekomen, stemmen daarin overeen, dat een ongekende, nimmer na dezen voorgekomen regenstroom, gepaard met het opborrelen van grondwater en met verzinking van landstreken naar de diepte, den vloed heeft doen komen.
Merkwaardig is nu, dat de geschiedenis der aarde, zooals die uit haar geologische gegevens te lezen valt, weet van groote veranderingen, die zich in het aardoppervlak hebben voltrokken. Zij kent werelddeelen, die onder de inwerking van geweldige catastrophen zijn verzonken, en acht het daarom geen wonder, dat zich diep in de heugenis der latere menschheid deze omwentelingen in de aardkorst bewaard hebben en ook, dat daarbij van een ondergaan van alle destijds levenden werd gesproken. De oorsprong van die traditie is geworteld in het historische proces, dat de aarde doorloopen heeft. Er zijn omwentelingen geweest, die over geheele continenten zich hebben uitgestrekt en groote gebieden met een geheel ander systeem van kusten en landen en rivieren hebben veranderd. Met geweldige omkeeringen en diep ingrijpende wijzigingen gingen dergelijke geologische verschuivingen gepaard. En de impressie daarvan was zoó machtig, dat latere eeuwen daaraan de herinnering bleven vasthouden, ook al waren die tijden lang reeds voorbijgegaan. Zoo is er in het gebied van den Indischen oceaan en daar om gelegen kusten der continentale gebieden een systeem van breuken in de aardkorst, waarin men verschuivingen, horizontale en verticale, ontdekte, die in niet verre van ons getogen perioden voltrokken werden. En deze processen van aardveranderingen zijn nog heden zelfs niet geheel uitgewerkt. Aardbevingen, gepaard met veranderingen in het aardoppervlak, gaan daarmede nog steeds vergezeld. Groote breuken, barsten in de aardkorst, veroorzaakten geweldige veranderingen, waardoor groote vlakten en vastlanden, zelfs met bergen bezet, verdwenen zijn en tot zeeën werden. Met name vermeldt men het zoogenaamde Gondwana-continent, dat zich zal uitgestrekt hebben in den grooten Indischen oceaan, dus tusschen Afrika en Nederlandsch-Indlë, en dat in de diepte van den oceaan verzonk. De geologische wetenschap weet van geweldige en nog steeds niet geheel tot stilstand gekomen processen van veranderingen in de oppervlakte der aarde, waaronder zij ook rekent het in de Schrifthistorie ons bekende ontstaan der Doodezee, die zelve honderden meters beneden den zeespiegel gelegen is. Dit alles wijst op geweldige, diep ingrijpende omkeeringen, waarin Gods Kerk, als zy er van hoorde of zag, de hand des Almachtigen herkende. En als zij dan bovendien de herinnering met zich droeg, die getuigde van cultuurhistorische perioden, waarin de weelde-en genotzucht, de godvergetenheid en goddeloosheid ten toppunt gestegen was en de menschheid in vijandschap tegen den Almachtige was uitgebroken, dan. leerde Gods Kerk In het licht des Heiligen Geestes die grootsche geologische omkeeringen op den aardbodem zien niet slechts als natuurprocessen, die het aangezicht der aarde veranderd hadden, maar tevens als daden der gerechtigheid, door den Heere voltrokken aan een menschheid, die het Hem berouwde gemaakt te hebben, omdat zij door hunne zonde ten eenenmale aan hunne ware eindbestemmimg zich hadden onttrokken.
Zoo heeft ongetwijfeld het zondvloed-verhaal een grond in de historie, is het niet maar een verzinsel van mythologischen oorsprong, maar dankt het zijn ontstaan aan de historische ontwikkeling, die de aarde en de haar bewonende menschheid heeft doorloopen. En dat geldt eveneens de buitengewone, meteorische neerslag waarvan sprake is en die ongetwijfeld samenhingen met geheel andere climatologische toestanden, met een veel hoogeren graad van warmte In de daar nog dunne aardkorst, zoodat de waterverdamping veel sterker was dan thans en er dus ook veel meer waterdamp in de atmospheer was opgenomen dan thans. Een ons onbekend wolkendeke van buitengewone dikte strekte zich over de aarde uit. De warmte der aarde straalde steeds sterker uit in den dichten sluier der wolken. Naarmate de afkoeling der aardkorst voortschreed, naar die mate verminderde de verdamping, zoodat de wolkenbanken een catastrophaal gebeuren veroorzaakten, zooals het ons beschreven werd. „De wolken begonnen zich te verdichten en te scheuren, zoodat er eene ruimte kwam, waardoor de warmte nog sterker naar buiten uitstralen kon, zoodat door deze daling der temperatuur de regen begon. Dit proces moet zich zeer snel over het gansche aardoppervlak hebben verbreid en overal begonnen de wolken water af te gieten op de aarde, alles vernietigend en verwoestend. (Zie daarover Urwelt. Sage und Menschheit, ein natur-historisch emetaphysische Studie von Edgar Dacqué, München — Berlin, 1928, S. 139—182, waar gehandeld wordt over de geologische verklaring van den Noachitischen vloed, de wezenskern van het zondvloed-verhaal en de kosmische verklaring van den zondvloed).
Uit den aard der zaak wijs ik op deze dingen niet om de historische waarde van het zondvloedverhaal te staven, doch alleen maar om er op te wijzen, hoe Gods Woord geen kunstig verdichte fabelen ons brengt. Wij hebben geene behoefte aan de bevestiging van Gods Woord door den steun der wetenschap. Als Gods onfeilbaar Woord, door de Kerk van alle eeuwen als heilig en canoniek ontvangen om ons geloof naar dezelve te reguleeren, daarop te gronden en daarmede te bevestigen, gelooven wij zonder eenige twijfeling al wat in dezelve begrepen is. Het Woord heeft het getuigenis des Heiligen Geestes in het hart van Gods kinderen, dat het van God is. En de Heere is de God der waarheid, die niet beschaamt wie gelooft in Hem, die met Zijnen Heiligen Geest de heilige mannen Gods heeft gedreven. Dus behoeven wij den steun der wetenschap daarvoor niet, al is het van beteekenis op hare uitspraken te kunnen wijzen, die bevestigen wat God gesproken heeft, ook al was dit hare bedoeling niet.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 juli 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 juli 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's