Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doch de godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging. 1 Timotheüs 6 vers 6.

Naar aanleiding van dit woord wenschen we een wijle onze gewijde aandacht te bepalen bij : de ware godzaligheid, en wel
1e. bij haar eigenlijk wezen, 2e. bij hare groote waardij.
In het vers, dat aan onzen tekst voorafgaat, vermaant die apostel Paulus om af te wijken van hen, die, in strijd met de gezonde woorden onzes Heeren Jezus Christus, de godzaligheid beschouwen als een soort van winstgevenden koophandel en daarom haar noemen een gewin. Doch welk eene zondige dwaling ! Daartegenover nu stelt hij de ware godzaligheid. Wat daarvan het eigenlijke wezen is, zegt reeds het woord zelf, dewijl zalig beteekent vol zijn van, vervuld zijn met, en godzalig alzoo wil zeggen : vol zijn van den Heere, vervuld zijn, en wel hoofd en hart, met God, zoodat door een Gode toegewijd leven toewezen wordt, dat men hartelijk lief heeft den Heere, Zijn Woord, Zijn dienst, Zijn naam en zaak. Ware godzaligheid is daar ook niet eene vrucht van eigen akker; zij wordt slechts gevonden bij die begenadigden, die in den weg van wedergeboorte en van waarachtige bekeering hebben verkregen een nieuw hart, dooiden Heiligen Geest om-en overgebogen, en bekwaam gemaakt tot de vreeze aes Heeren. Zij openbaart zich alzoo op den weg des levens door echte godsvrucht, hoewel niet immer even duidelijk, daar er niet slechts trappen zijn in de genade, maar deswege ook in de godzaligheid, en bovendien elk kind Gods afweet van geestelijke dor-en doodigheid en van afdwalen van den Heere. Blijven evenwel op dien dwaalweg, in dor - en doodigheid des harten, opdat de genade te meerder worde, dat zij verre. Dank zij Gods onverbreekbare trouw, dan komt het, .als bij een Petrus, tot een bitterlijk weenen, en als bij een David, tot oprecht berouw, en wordt bij vernieuwing gezien, wat ware godzaligheid is, namelijk een wandel ter eere des Heeren, zoodat Gods Woord strekt tot richtsnoer van geloof en leven beide. Hoe Godverheerlijkend en tevens hoe begeerlijk is alzoo ware godzaligheid. Ja, ook begeerlijk, gelijk dan ook de apostel erkent, zeggende, dat zij is een groot gewin.
Dat zij waarlijk is van groote waard ij, bewijst reeds hetgeen de apostel op de woorden : groot gewin, onmiddellijk volgen laat : met vergenoeging. Wat hij daarmede bedoelt, zien we uit hetgeen hij zegt in vers 8 : maar als wij voedsel en deksel hebben, wij zullen daarmede vergenoegd zijn. Van zichzelven zegt hij dan ook in Filipp. 4 vers H : Ik heb geleerd vergenoegd te zijn in hetgeen ik ben, terwijl hij toch ook wist vernederd te worden en honger te lijden. En zoo sprak derhalve de apostel uit eigen bevinding, toen hij zeide, dat de godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging.
Goed beschouwd, dan is vergenoeging zelve reeds een groot gewin, daar toch de waarlijk vergenoegde niet is, gelijk de wereldling, een klager omtrent hetgeen de Heere doet, maar veeleer een dankbare, gaarne erkennende, als hij let op eigen onwaardigheid en bedenkt, hoe alles wat hij uit 's Heeren trouwe hand mag ontvangen, is om de kruis-en zoenverdienste van Christus, dat de Heere goed is, o zoo goed.
Als een godzalige recht gelegerd mag zijn, dan acht hij het kleine reeds groot, duizendwerf verbeurd. Dan bewijst hij 'te verstaan, wat het inhoudt, om in tegenspoed geduldig en in voorspoed dankbaar te zijn en voor de toekomst een goed vertrouwen te hebben op God, als ook zijn getrouwen Vader, die weet waar Zijn kind woont en wat het behoeft. Hij ondervindt voor zichzelven, dat het zoo kostelijk waar is :
Zalig hij, die in. dit leven Jakobs God ter hulpe heeft; Hij, die door den nood gedreven, Zich tot Hem om troost begeeft.
Voorzeker, reeds voor dit leven is hem godzaligheid een groot gewin. Hij heeft den God Jakobs tot zijne hulpe. Met dien God Jakobs heeft hij vrede, vrede ook met den weg, dien de Heere met hem houdt. En hoe is reeds die vrede een groot gewin. En, nu beperkt het groote gewin der godzaligheid zich niet enkel tot dit tijdelijke leven, maar het strekt zich ook uit tot het hiernamaals, en wel in rijke mate, zoodat de godzalige bovenal vergenoegd mag zijn met hetgeen voor hem in de toekomst is weggelegd. Waar hij het eigendom van Christus is, zijn .getrouwen Zaligmaker, die hem kocht en verloste met Zijn dierbaar zoenbloed, daar ook zal eens zijn zielsverlangen in blijde vervulling treden, om n.l. met Christus, zijn Bloedbruidegom, te zijn in de hemelsche bruiloftzaal, wat verre het beste is.
Daarboven zal hij niet meer stamelend en gebrekkig, zooals hier, maar op volmaakte wijze den Heere grootmaken, en dat zonder einde. Daaraan gedachtig, dan beaamt hij met zijn gansche hart het woord van onzen tekst.
Moogt ook gij, waarde lezer, dat woord beamen, en wel aangaande uzelven, dus niet slechts als eene voorwerpelijke, maar tevens als eene onderwerpelijke waarheid ? Helaas, wat is er weinig ware godzaligheid en veel goddeloosheid. Wat wordt er dan ook zelden vergenoeging aangetroffen en dikwerf ontevredenheid. Er is nog wel eene gedaante van godzaligheid, maar hoe gansch zeer wordt de kracht er van verloochend. Dank evenwel zij Gods vrije ontferming, toch heeft de Heere ook nog in onzen opstandigen tijd een volk doen overblijven, dat persoonlijk mag ondervinden de vertroostende waarheid van ons tekstwoord. Ook gij, nietwaar, komt wel eens van die godzaligen te ontmoeten, of hebt ze wel eens ontmoet ? Misschien moogt ge er wel onder rekenen van uwe naastbestaanden, als b.v. een eigen va­ der of moeder, broeder of zuster, vriend of vriendin. Zoo ja, welk een voorrecht! Wat geeft dat een steun voor de overtuiging, dat het toch niet tevergeefs is God te dienen en om Zijne wacht waar te nemen.
Och, dat ge, zoo ge nog niet den Heere vreest, mocht ter harte nemen het vermaan van een David : Let op den vrome en zie naar den oprechte, want het einde van dien man zal vrede zijn (Psalm 37 vers 37). Ja, dat het letten op den vrome en het zien naar den oprechte, u moge verwekken tot heilige jaloerschheid, zoodat uwe zielsbede nog eens werd, niet vóór alles : mijne ziele sterve den dood des oprechten, gelijk eens een Bileam uitriep, maar wél: mijn leven zij dat des oprechten. Alleen toch, wanneer het leven is dat des oprechten, zal blijde ervaren worden, dat inderdaad' de godzaligheid is een groot gewin.
Moge, zoo ge nog onbekeerd daar heen leeft, bij en door het ontdekkend licht des Heiligen Geestes, ook uw zielsoog voor de waarheid' er van ontsloten worden ! Dan toch zult ge innerlijk u gedrongen gevoelen om den Heere te smeeken, dat Hij ook u geve een nieuw hart, omgebogen en overgebogen tot de vreeze Zijns Naams. Het is reeds een gunstig teeken, zoo men zich gaarne in het gezelschap van ware godzaligen bevindt. Het zij of worde ook uwe oprechte begeerte. Ge zult bemerken, dat veel wederwaardigheên, veel rampen zijn des vromen lot, en dat, in weerwil hiervan, toch al Gods volk en kinderen beamen, als eigen bevindelijke waarheid : Doch de godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging.
Misschien, waarde lezer, behoort gij tot dezulken, die niet durven ontkennen, dat zij zich, zelfs in sterke mate, tot Gods volk gevoelen aangetrokken en dat zij lust hebben den Heere te vreezen, m.aar toch nog niet durven te gelooven, reeds zelve er toe te behooren. Dat is hun haast al te groot, ontdekt als ze zijn aan eigen onwaardigheid. Is dat zoo, welnu, dan toch maar niet alle hoop opgegeven. Dat zij zelfs zeer verre. Ik raad u, beluister maar eens nauwkeurig Gods volk, en ge zult vernemen de bange klacht: ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods ?
Maar weet ge, wat ge ook bij hen zult ontwaren ? Het is, dat zij volgaarne ter harte nemen des apostels vermaan : Oefen uzelven tot godzaligheid.
Zoo zij, of anders zoo worde het, door de alvermogende werking des Heiligen Geestes, ook bij u, opdat ook gij eenmaal, aan den laatsten mijlpaal gekomen van uw leven, moogt jubelen : Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof gehouden, voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal. (II Tim. 4 vers 7, 8).
Welk eene vreugde zal met „dien dag" aanbreken ! Dan, voorzeker, zal blijde ervaren worden, hoe waarlijk godzaligheid is een groot gewin, ja, het allergrootste, en dat eeuwiglijk. Dan storelooze zaligheid.
Och, dat dit groote gewin ook uw deel zij, tot roem en prijs van Gods genade. Amen.
H.

D. PLANTINGA.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 augustus 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 augustus 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's