VRAGENBUS

Vraag: Als er staat, dat de geloovigen straks in den hemel, in de eeuwigheid „Hem gelijk zullen zijn", wil dat dan zeggen, dat wij óok God zullen zijn, gelijk Christus God is ? Of is het een bewijs, dat Christus geen God is en dat wij en Christus ééns wezens zijn, Hij mensch en wij menschen ?
Antwoord : Het hart, de kern van het Christendom is, dat Jezus Christus God is van eeuwigheid, ééns Wezens met den Vader. Op deze belijdenis, dat Hij, de Christus, de Zoon van den levenden God is, spreekt de Heiland Petrus zalig en verklaart, dat vleesch en bloed hem dit heilgeheim niet hebben geopenbaard, maar Zijn Vader, die in de hemelen is. Maar ook op deze belijdenis is Hij door den Joodschen Raad als godslasteraar ter dood veroordeeld. Hij is waarachtig God. De vijanden hebben 't wel begrepen, dat Hij dat van Zichzelf beleed, als Hij de zonden vergaf. En Gods Kerk heeft er de groote verborgenheid der godzaligheid in gevonden : „God geopenbaard in het vleesch". God uit God is Hij. „Sterke God, Vader der eeuwigheid". Hij is de eeniggeboren Zoon van God ; de eigen Zoon van God ; de geliefde Zoon van God. Het Woord, dat in den beginne was, dat bij God was, dat zelve God was, door hetwelk alle dingen gemaakt zijn, is vleesch geworden. Uit de Israëlieten is Christus, zooveel het vleesch aangaat, dewelke is God boven alles te prijzen in der eeuwigheid. Hij is met den Vader en den Heiligen Geest éénig en waarachtig God, eeuwiglijk te prijzen !
En nu heeft Hij Zich om onzentwille vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende en is den menschen in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde, maar Hij verliest daarmee niet Zijn eeuwig goddelijk Wezen en het goddelijke recht op aanbidding. Hij is en blijft God. En Hij, in Zijn goddelijke heerlijkheid als Zoon des Vaders, is een heerlijkheid, die alles overtreft, ook wat het zalig voorrecht is en worden zal in de eeuwigheid van de kinderen Gods. Hij, die Zijn discipelen „broeders" noemt (vlak na Zijn opstanding uit den dood) staat anders in Zijn verhouding van Zoon tot den Vader, dan de kinderen Gods staan tot Hem, dien zij in Christus uit genade „Onze Vader" mogen noemen.
En nu zullen de geloovigen, de kinderen Gods, straks in den hemel, in de eeuwigheid, niet de Godheid van Christus erven en niet Hem, die God is, in Zijn Goddelijk Wezen gelijk zijn. Want Hij is God en wij zijn en blijven menschen. Maar Hij, die God Is, doch voor zondaren de menschelijke natuur heeft aangenomen, heeft als Middelaar nu in den hemel een verheerlijkte menschelijke natuur verkregen en nu is het blij vooruitzicht, dat allen die in Hem gelooven. Hem in die heerlijkheid, die Hij naar Zijn menschelijke natuur heeft verworven, zullen gelijk wezen.
De geloovigen zullen Hem dus niet gelijk zijn in Wezen ; ze zullen niet God zijn gelijk Hij God is ; ze zullen niet eeuwiglijk te prijzen en te aanbidden zijn, want ze zijn menschen. Maar ze zullen Hem (wel niet in wezen, maar dan toch) in heerlijkheid, die Hij ook naar Zijn menschelijke natuur verworven heeft, gelijk zijn. Ons lichaam gelijk gemaakt aan Zijn verheerlijkt lichaam. Die heerlijkheid zullen we ontvangen, door Hem, die God is en God blijft tot in eeuwigheid, maar die als des menschen Zoon die heerlijkheid verwierf voor allen, die in Zijn Naam gelooven. Door Hem zijn ze als kinderen Gods aangenomen, tot het kindschap Gods toegelaten en in den hemel zullen ze eeuwige heerlijkheid ontvangen als verloste menschen, alles als vrucht van de kruis-en zoenverdiensten van Christus.
Bij de komende heerlijkheid der kinderen Gods, die met een onsterfelijk, on verderfelijk, verheerlijkt lichaam zullen leven als de hemel en de aarde vernieuwd is geworden, zal dus niet zijn, dat zij God zijn, ééns Wezens met den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest. Er zal alleen zijn, dat zij een verheerlijkt lichaam zullen ontvangen uit de erfenis, die nu in den hemel voor hen, om Christus' wil, bewaard wordt.

Vraag : Als we lezen van Zacharias en Elizabeth dat ze beiden rechtvaardig voor God waren, wat beteekent hier dan rechtvaardig?
Antwoord : Soms wordt het woord „rechtvaardig" in de H. Schrift ook wel gebezigd in den zin van godzalig, godvruchtig, vroom, heilig, uitwendig onberispelijk levende naar de inzettingen, rechten en wetten des Heeren.
Zoo wordt Job een rechtvaardig man genoemd, wijkende van alle kwaad. En van Zacharias en Elizabeth wordt gezegd : „En zij waren beiden rechtvaardig voor God, wandelende in al de geboden en rechten des Heeren onberispelijk"'. (Lukas 1 vers 6. Dfe tweede helft van deze tekst is een verklaring en nadere omschrijving van de eerste.
Hier moeten we natuurlijk niet de Roomsche uitlegging van de rechtvaardigmaking des zondaars nemen (waarbij rechtvaardiging en heiligmaking verward worden). We moeten hier eenvoudig het woord rechtvaardig nemen in den zin, waarin het hier in de Schrift voorkomt. Niet : zelfrechtvaardiging, maar godzalige, heilige wandel.

Vraag: Is er onderscheid tusschen God-loos en Goddeloos ?
Antwoord. Ja. God-loos wil zeggen zonder God. Godloozen zijn dus menschen die zeggen: er is geen God. Atheïsten. Er bestaat geen godsdienst enz. Goddeloos wil zeggen : slecht leven. Goddelooze menschen zijn dus menschen, die ruw, slecht, gruwelijk leven. Godlooze menschen zijn menschen, die zeggen : er is geen God (en die overigens zeer ingetogen kunnen leven).
Men moet dus God-loos en Goddeloos niet door elkaar gebruiken, want het zijn woorden van zeer verschillende beteekenis.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen