Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE RECHTVAARDIGMAKING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE RECHTVAARDIGMAKING

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij zullen in dit artikel de lezers trachten duidelijk te maken, hoe Comrie zich het derde deel der rechtvaardigmaking denkt. In de rechtvaardigmaking van eeuwigheid en in de rechtvaardigmaking in de opstanding van Christus, zijn wij niet dadelijk betrokken. Daar is Gods Kerk rechtvaardig verklaard in haar geheel, waartoe ook behooren diegenen, die nog geboren moeten worden en nog niet zijn. Maar in dit derde deel gaat het bij hem om de dadelijke en personeele rechtvaardiging van den enkelen geloovige, en deze wenscht hij zoo te zien en meent hij niet anders te mogen zien op grond van de reeds besproken deelen der rechtvaardigmaking, dat ook zij geheel uit genade is en dus aan alle geloof voorafgaat, maar tevens zoo krachtdadig, dat zij het geloof verwekt.
»Dat wij", zoo schrijft hij op pag. 127, „door „de onmiddellijke, direkte en voorafgaande toerekening van Christus' gerechtigheid en genoegdoening, door een overgaande daad Gods, dat alles dadelijk en personeel ons eigen makende en op onze rekening zettende, en ons daarmede als de onze omhangende en bekleedende, zonder eenige voorafgaande en tusschen inschietende daad van ons, dadelijk worden gerechtvaardigd, bewijs ik dus«. En dan tracht hij vrij uitvoerig aan te toonen, dat de Schrift ons zulk een rechtvaardiging leert, waarbij ons geheel uit genade de gerechtigheid, van Christus wordt aangerekend, zonder aanmerking van gebed of geloof of iets anders, dat in ons gevonden wordt.
Deze dadelijke en personeele toerekening van Christus' gerechtigheid aan den zondaar heeft plaats op het tijdstip, dat God daarvoor heeft bepaald, maar dat ons niet bekend is. Het is het tijdstip waarop de mensch wederomgeboren wordt en tot nieuw geestelijk leven wordt verwekt, want op datzelfde oogenblik, waarop God den zondaar rechtvaardigt, geeft Hij hem volgens Comrie den Heiligen Geest.
»Het tweede onmiddellijk gevolg van de onmiddellijke, direkte en voorafgaande toerekening van Christus' gerechtigheid en genoegdoening door een overgaande daad in den tijd, als onmiddellijk daaruit voortvloeiende en dezelve vergezelschappende, is het instorten van het nieuwe leven of het van dood levend maken, dewijl het niet anders kan zijn, vermits de Heiland als het hoofd des lichaams hen door den Heiligen Geest aanvaardende en met zich vereenigende hen ook dienzelfden Geest, die in Hem als het hoofd is, schenkt, geeft en mededeelt*, (a.w. pag. 153)
Tegen deze voorstelling van zaken moet, naar ik meen, protest worden aangeteekend. Wij zullen onze bezwaren zoo duidelijk mogelijk naar voren brengen.
Ons eerste bezwaar is, dat het woord recht­ vaardigen hier, evenals in de rechtvaardigmaking van eeuwigheid, zijn eigenlijke beteekenis van rechtvaardig verklaren verliest.
Dat wij met onze rechtvaardigmaking, evenals met alle genade ons bewezen, teruggaan tot de vrijmachtige en eeuwige ontfermingen Gods, tot de vrijmacht Zijner verkiezende liefde, is alleszins Schriftuurlijk, maar er is geen reden om voor de rechtvaardigmaking een andere plaats in de eeuwigheid op te eischen dan voor de heiligmaking. Daarom is het Schriftuurlijk te zeggen, dat God de Zijnen van eeuwigheid heeft aangezien in Christus en hen van eeuwigheid af heeft liefgehad en hen aanziende in Christus, heeft Hij hen als rechtvaardigen gezien en hen daarom ook in den tijd, toen zij dadelijk als zondaren voor Hem stonden, hen nochtans als rechtvaardigen in Christus bemind en behandeld. Hij schouwt niet aan de ongerechtigheid in Jakob, ook ziet Hij niet aan de boosheid in Israël. Maar dit aanzien in Christus, dit aanzien als rechtvaardigen om Christus' wil, is nog iets anders dan een verklaring, waarbij God hen rechtvaardig verklaart.
Als de rechter ten onzent uitspraak doet in een strafzaak en vonnis velt of vrijspreekt, dan is het op zichzelf genomen niet noodzakelijk, dat de persoon in kwestie in de rechtzaal aanwezig is ; het kan hem daarna ook in de gevangenis, of waar hij vertoeft, bekend worden gemaakt, maar wel is de veronderstelling van zulk een uitspraak, dat er in de rechtzaal aanwezig zijn, die die uitspraak aanhooren, al was het maar een vertegenwoordiger van de pers of al waren het slechts de beambten, die daar immer vertoeven. Doch Comrie spreekt hier van een rechtvaardigmaking, d.i. toch een rechtvaardig verklaring, die gansch verborgen is. Dat de persoon in kwestie deze uitspraak niet aanhooren kan, is niet het ergst, maar er is niemand, ter wiens kennis deze verklaring gebracht wordt, en wij mogen toch niet veronderstellen, dat God deze verklaring voor zich zelf aflegt.
Wat Comrie bedoelt, is klaar. Als God een zondaar den Heiligen Geest schenkt ter levendmaking, is dat een vrucht van Christus' werk. Alleen omdat die zondaar gerekend wordt in Christus te zijn, kan hem de Geest worden medegedeeld, maar dat ligt ook besloten in wat wij zooeven zeiden, dat God de Zijnen in Christus verkoren heeft en hen daarom in Christus aanziet. Van Godswege is die gerechtigheid van Christus hen aangerekend reeds van eeuwigheid af, maar er is niets in de Schrift, dat aanleiding geeft om ons een bepaald oogenblik in den tijd te denken, waarop God plechtig verklaart, dat Christus' gerechtigheid de hunne is, om hen daarna of in datzelfde oogenblik levend te maken.
Heel deze constructie van Comrie is een zuivere abstractie, vrucht van een afgetrokken redeneering, gelijk hij in overeenstemming daarmede een paar keer in zijn werk zegt, dat hij zijn beweringen wiskunstig bewijzen zal, d.w.z. enkel door logische redeneeringen de gegrondheid er van wil aantoonen. Er is geen enkel kind van God, dat met deze verborgen rechtvaardigmaking ooit werkzaam is, wijl ze geen voorwerp van geloof is, heel anders dan de rechtvaardigmaking in Christus' opstanding en ook gansch anders dan de rechtvaardigmaking, zooals die ligt in Gods eeuwig raadsbesluit en in Zijn eeuwige verkiezing, welke wel voorwerp des geloofs zijn en bron van rijken troost.
De juiste gedachte, dat de rechtvaardigmaking aan de heiligmaking vooraf gaat heeft hem, evenals ds. Van Schuppen, tot een onjuiste gevolgtrekking gebracht, al is de wijze, waarop zij beide daaruit hun gevolgtrekkingen maken, wel heel verschillend.
Een tweede bezwaar tegen de constructie van Comrie volgt onmiddellijk uit het voorafgaande. Hij wilde niet alleen een dadelijke personeele rechtvaardiging aan de heiligmaking laten voorafgaan, maar hij meende tevens met deze rechtvaardigmaking het geloof te moeten verbinden. Wijl de persoon in kwestie van deze rechtvaardigmaking zich niet bewust was — want zij was gansch verborgen, alleen aan God bekend — kon hier natuurlijk ook van een bewust geloof geen sprake zijn. Zoo is Comrie gekomen tot de bekende theorie van het geloofsvermogen, bij welke ook dr. Kuyper zich heeft aangesloten.
In dat verborgen oogenblik, waarin God een zondaar rechtvaardigt, geeft God hem ook het geloof. Niet als een dadelijk werkzaam geloof, maar als in kiem, wat Comrie de potentie om te gelooven noemt of het geloofsvermogen.
Het zal duidelijk zijn, dat dit geloofsvermogen oök een zuivere abstractie is, vrucht van enkel logische redeneering. Men zegt b.v., dat een geloovige het geloof toch niet gansch kwijt is, ad oefent hij het niet dadelijk. In den slaap kan hij het geloof niet oefenen, maar hij houdt niet op nochtans een geloovige te zijn. Op dezelfde wijze acht men, dat in de verbrijzeling des harten, in tal van werkzaamheden, aan de bewuste rechtvaardigmaking voorafgaande, zich reeds een beginsel des geloofs openbaart. Bij logische redeneering volgt daaruit, dat de wortel des geloofs reeds in het harte geplant werd, toen de mensch levend werd gemaakt, of wilt ge, wederomgeboren werd.
Tegen deze redeneering is op zich zelf genomen, weinig in te brengen. De Geest des Heeren is de Geest des geloofs en daarom mag verwacht worden, dat Zijn heerschappij het ongeloof breekt en den zondaar weer tot geloof brengt en wijl al wat niet uit het geloof zonde is, is zeker de ware droefheid en verslagenheid des harten een vrucht des geloofs, gelijk daaruit blijkt, dat hij, die zich met den tollenaar voor God vernedert, begonnen is het Woord des Heeren, waarin Hij Zijn gramschap over de zonde openbaart, te gelooven.
Wanneer wij nochtans bezwaar hebben tegen de theorie van het geloofsvermogen, is dat niet, omdat hier in de eerste levendmaking van den zondaar reeds de wortel van het geloof wordt gezocht, maar omdat deze theorie het geloof tot een habitus, tot een hebbelijkheid maakt, zooals onze Vaderen dat noemden, in navolging van de philosophie van Aristoteles. Daardoor gaat men, wat bij Aristoteles van de natuurlijke psyche geldt, zoo maar op het geestelijk leven overbrengen en denkt men zich een bron van geestelijk leven in den mensch, terwijl de Geest des Heeren, de eenige, die het geestelijk leven verwekt en in stand houdt, meer en meer op den achtergrond komt. De theorie van het geloofsvermogen, die het leven des geloofs niet naar zijn eigen aard benadert, maar het met een wijsgeerlg thema tracht te ontleden, brengt groot gevaar mede, dat de christen rijk en verrijkt wordt in zich zelf en door de z.g.n. hebbelijke genade, die hij in zich zelf omdraagt, trachten te werken, in plaats van krachtig te worden in den Heere en in de sterkte Zijner macht.
Wij beweren daarmede niet, dat dit gevaar bij Comrie werkelijkheid is geworden. Een verkeerde theorie heeft vaak tijd noodig om zijn gevaarlijk karakter in de practijk van het leven te openbaren, maar wel in een ander opzicht heeft deze theorie van Comrie hem op een verkeerd spoor gebracht, n.l. in zijn verklaring van den zevenden Zondag uit den Catechismus, bepaaldelijk van de woorden in het antwoord op de twintigste vraag: alleen diegenen, die Hem door een waar geloof worden ingelijfd, en al Zijne weldaden aannemen.
Comrie verklaart dit geloof van het geloofsvermogen en wijl het geloofsvermogen tot een dadelijk geloof wordt, dat Christus bewust omhelst en in Christus de genade en het heil, dat God in Hem beschikt heeft, heeft hij het antwoord van den Catechismus gewijzigd, en leest hij alsof er stond : alleen diegenen, die Christus door een waar geloof worden ingelijfd en Hem en al Zijne weldaden aannemen. Hierdoor heeft hij zich aan zijn tegenstanders op een bizondere wijze bloot gegeven, zoodat v. d. Honert hem kan beschuldigen van vervalschtng der belijdenis en meent te kunnen zeggen, dat, als Comrie eerst deze verdraaiing van den Catechismus te niet doet, zij het volkomen eens zullen blijken te zijn.
Comrie's bedoeling is volkomen te begrijpen en te billijken. Hij keert zich in zijn Catechimusverklaring tegen de opvatting van ds. Van Schuppen CS., die ook toen overal verbreid was. Daarom wl hij aantoonen, dat er reeds een verbinding met Christus is, voordat een mensch komt tot de bewuste omhelzing van Christus en dat deze verbinding een verbinding des geloofs is. Deze gedachte is zoowel Schriftuurlijk als reformatorisch. Wie het geloof alleen kent zooals het in de aannemende daad tot openbaring komt, doet te kort aan de veelzijidigheid van betrekking, waarin volgens de Schrift het geloof ons plaatst ten opzichte van den Heere en Zijn Woord
Ook is het zeer juist van Comrie gezien, dat, voordat wij verbonden worden met Christus door het geloof, Christus zich met ons verbonden heeft door den Heiligen Geest. Anders zou deze verbinding van óns gelegd worden, en niet van Christus. Daarom ziet hij het geloof opkomen uit het werk van den Heiligen Geest. Echter had hij niet het recht om deze toeëigenende daad van Christus, waardoor Hij van Zijn Geest legt op een mensch en in hem doet werkzaam zijn, een inlijving in Christus door het geloof te noemen. Ongetwijfeld brengt de Heilige Geest den zondaar tot geloof, maar gesteld, dat wij de eerste beginselen van levendmaking het inscheppen van het geloofsvermogen zouden mogen noemen, dan zouden wij hier toch nog niet kunnen spreken van een Ingelijfd worden in Christus.
De opstellers van den Catechismus hebben bij de woorden : die Hem door een waar geloof worden ingelijfd en al Zijn weldaden aannemen, nimmer gedacht aan een geloofsvermogen of verborgen geloofskiem, want dan hadden zij zeker,
evenals Comrie leest, doen volgen : en Hem en al Zijn weldaden aannemen. Niet aan een verborgen geloofskiem hebben zij gedacht, maar aan een geloof, dat zich openbaart en werkzaam is. Hier ligt ongetwijfeld Comrie's grootste fout, een vrucht van zijn scholasticisme, waardoor hij stellingen uit de metaphysica, d.i. de wijsbegeerte van Aristoteles, voor even vast beschouwt en geschikt om tot grondslag van zijn theologie gelegd te worden als het Woord van God zelf.
Toch meene niemand, dat hierdoor Comrie's betoog tegenover zijn tegenstanders waardeloos wordt. Want al hebben de opstellers van den Catechismus bij de inlijving in Christus niet aan een verborgen geloofskiem gedacht, nochtans hebben zij evenmin onder dit geloof, dat met Christus verbindt, enkel die ééne aannemende daad des geloofs verstaan, die ds. Van Schuppen daaronder verstaat. De reformatoren, in toet bizonder Calvijn, zien het geloof in tal van werkzaamheden tot openbaring komen. Zij weten van een beginsel des geloofs en van een wasdom des geloofs. Zij zien het geloof evengoed in de verbrijzeling des harten, in het hongeren en dorsten naar Christus, als in de omhelzing van Christus. En dit geloof in zijn beginsel lijft evengoed in Christus in, als waar het tot de aannemende daad komt.
Wat Comrie wenscht te bestrijden, is dus juist, maar hij had de theorie van het geloofsvermogen daarvoor niet noodig. Dat had hij ook zonder deze theorie kunnen doen, terwijl hij door middel van deze theorie het rationalisme gesterkt heeft, dat de ondergang van het ware geestelijke leven beteekent.

O. a/d IJ.
Woelderink

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 augustus 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE RECHTVAARDIGMAKING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 augustus 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's