Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE RECHTVAARDIGMAKING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE RECHTVAARDIGMAKING

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is van de grootste beteekenis te zien, dat het voorwerp van het levende geloof het Woord of de belofte Gods is. Ook waar sprake is van het geloof in Christus en van het geloof, dat Christus aanneemt of omhelst, mag nooit vergeten worden, dat deze Christus zich in het Woord openbaart en alleen kan worden aangenomen en omhelsd door het Woord, dat God van Hem spreekt, te gelooven. Vandaar de uitdrukking, dat, wie in den Zoon gelooft, verzegeld heeft, dat God waarachtig is.
De grondleggende beteekenis van het geloof blijft dus immer het geloovig aanvaarden van Gods Woord, welk geloovig aanvaarden volstrekt niet een verstandelijke toestemming aan de waarheid is, maar, gelijk Calvijn zoo treffend opmerkt, in een godvruchtige gezindheid bestaat. Dit is ook het wezen van het rechtvaardigend geloof en hem, in wien dit geloof gevonden wordt, hetzij het klein of groot zij, komen de beloften Gods toe ; hij is een erfgenaam des eeuwigen levens.
Zeer duidelijk blijkt dit uit Genesis 15. Tot Abram, wiens hart vol bekommering is, komt het Woord des Heeren : vrees niet, Abram. Ik ben u een schild, uw loon zeer groot. Wondere belofte, want hier verklaart de Heere zelf, dat Hij Abram een allesvervullend God is. Wat wil Abram meer ? Toch blijft er voor Abram een vraag over. Niet, dat hij Gods belofte niet gelooft, maar de vraag is voor hem, of in die belofte ook besloten ligt, wat hem gedurig bezig houdt, d.i. het verlangen naar een nakomelingschap. Abram ontvangt vrijmoedigheid om dit den Heere bloot te leggen. Zie, zoo zegt hij, mij hebt Gij geen zaad gegeven, en zie de zoon van mijn huis, dat is blijkens het verband Eliëzer, zal mijn erfgenaam zijn. Toen ge­schiedde het Woord des Heeren tot hem : deze zal uw erfgenaam niet zijn, maar die uit uw lijf voortkomen zal, die zal uw erfgenaam zijn. En de Heere leidde hem uit naar buiten en zeide : Zie nu op naar den hemel en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt. En Hij zeide tot hem : Zoo zal uw zaad zijn. En hij geloofde in den Heere en Hij rekende het hem tot gerechtigheid.
Duidelijk blijkt uit deze woorden, dat Abram Gods belofte geloofd heeft. Van een openbaring van den Christus is hier geen sprake. Daarmede zeg ik niet, dat deze belofte in geenerlei verband staat met de belofte van den komenden Messias, maar met name wordt Hij hier niet genoemd. Het gaat hier over een eigen lijfelijken zoon, die door God aan Abram beloofd wordt, en over een groote nakomelingschap, die hem gegeven zal worden. En ofschoon alles, wat voor oogen was, daartegen getuigde, is Abram daarmede niet te rade gegaan, maar heeft Gods belofte geloofd. Door dit geloovig aanvaarden van Gods belofte is Abram gerechtvaardigd, want dit geloof wordt hem als gerechtigheid aangerekend.
Ook in Rom. 4 wordt dit door den apostel bevestigd. Want zich beroepende op Abram, zegt de apostel van hem, dat hij tegen hoop op hoop geloofd heeft, dat hij zou worden een vader van vele volken, volgens hetgeen gezegd was : Alzoo zal uw zaad zijn. En niet verzwakt zijnde in het geloof heeft hij zijn eigen lichaam niet aangemerkt, dat alreede gestorven was, alzoo hij omtrent honderd jaar oud was, noch ook, dat de moeder in Sara gestorven was. En hij heeft aan de belofte Gods niet getwijfeld door ongeloof, maar is gesterkt geweest in het geloof, gevende God de eer, en ten volle verzekerd zijnde, dat hetgeen beloofd was Hij ook machtig wat te doen. Daarom is het hem ook tot rechtvaardigheid gerekend.
Uit deze woorden blijkt nog eens overduidelijk, dat hier sprake is van die belofte, waarin Abram een eigen lijfelijke zoon beloofd is en dat Abram door het geloovig aanvaarden van die belofte is gerechtvaardigd.
Als wij zeggen, dat Abram door het geloof in Gods belofte gerechtvaardigd is, moet dat niet in dien zin worden opgevat, dat Abram thans wist, dat zijn zonden hem vergeven waren, maar dat God hem rechtvaardig spreekt en in dit voorbeeld van Abram ons voor oogen stelt, dat wij alleen in en door het geloof Hem behagen, dat Hij alleen die gelooven, gelijk Abram geloofde, voor zijn kinderen houdt.
In Rom. 3 en 4 spreekt de apostel over de verlossing onzer zonden. Door zich daarbij te beroepen op Abram's voorbeeld, bewijst hij, dat wij alleen van zonden ontslagen worden door de belofte Gods aangaande de vergeving onzer zonden in Christus Jezus geloovig te aanvaarden. Het rechtvaardigend geloof, waarover hij hier spreekt, waardoor wij met God verzoend worden en vrede met Hem ontvangen, is hetzelfde geloof, waarmede Abram geloofd heeft, want al is er verschil ten opzichte van den inhoud der belofte, het is dezelfde God, die met wondere, genadige beloften komt en dezen God te gelooven op zijn Woord., terwijl al wat in ons is daartegen opkomt, doet de rechtvaardigspreking Gods beërven.
Natuurlijk gaat het in het stuk van de rechtvaardigmaking niet om de een of andere belofte van hulp of uitredding, niet om een belofte van een nakomelingschap, of wat dan ook. maar om de belofte des evangelies, waarin God ons de vergeving onzer zonden schenkt en ons de genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent, en om het geloovig aannemen van deze belofte; maar wij wezen op de overeenstemming in het wezen tusschen dit geloof en het geloof van Abram, waardoor hij Gods belofte aangaande de geboorte van een zoon geloofde, opdat wij niet verleid worden om het geloof in Gods genadige beloften te beperken tot die ééne geloofswerkzaamheid, waarbij men in het oogenblik der z.g.n. bewuste rechtvaardigmaklng Christus omhelst en aanneemt.
Het is niet Schriftuurlijk het geloof in één oogenblik als door een bliksemstraal uit den hemel te doen vallen. De Schrift teekent ons het geloof telkens als in een menschenhart ontkiemende, gelijk de zaadkorrel in de aarde ontkiemt en langzaam opwast.
Aan de andere zijde is het echter evenmin Schriftuurlijk het beginsel des geloofs, het geloof in teerheid opwassende, voor te stellen als een geloof zonder zekerheid, als een geschud worden her-en derwaarts. Zulk een geloof is geen geloof en veel kwaad is door dergelijke voorstelling gesticht.
Wanneer wij ons een Schriftuurlijke voorstelling willen maken van het beginsel des geloofs moeten wij ons weer even herinneren de definitie die Calvijn van het geloof gaf, n.l. dat het een vaste en zekere kennis is van de goddelijke goedwilligheid jegens ons, die op de waarheid. van zijn genadige belofte in Christus gegrond, door den Heiligen Geest èn aan onze verstanden geopenbaard én in onze harten verzegeld wordt. De nadruk wil ik thans leggen op de samenvoeging van de verlichting des verstand» met de verzegeling des harten.
Deze verlichting des verstands door den Heiligen Geest mis ik nagenoeg geheel bij de voorstanders der z.g.n. bewuste rechtvaardigmaking. Men doorschrijdt met zijn verstand en inzicht heel het evangelie, maar komt er niets verder mede, want het is alles dood. Volkomen juist, maar daarnaast moet van een bizonder werk des Heiligen Geestes gesproken worden, waardoor Hij het verstand verlicht, en dat niet zonder meer, maar tevens het hart er in betrekt. In dezen zin is de Heilige Geest werkzaam in de ontdekking aan zonde en schuld, niet alleen het oog ontsluitende voor de grootheid van schuld, maar ook het hart verbrijzelende. Zoo is Hij ook werkzaam in de ontdekking van Gods genade, niet alleen het oog ex voor ontsluitende, maar het hart daarnaar doende verlangen, terwijl het, verlangende, daarvan neemt en eet als van het brood des levens. Dat een zondaar leert verstaan, dat hij een zondaar is, is een bizonder werk des Heiligen Geestes, en dat hij daarna leert verstaan, dat hij de gerechtigheid van Christus noodig heeft, is eveneens een bizonder werk des Heiligen Geestes. En zeer terecht ziet Calvijn deze verlichting des verstands, die niet buiten het hart omgaat, als een openbaring van het ware geloof. Als de Heilige Geest de waarheid Gods aan het verstand openbaart en in het hart verzegelt, doet Hij niet anders dan overtuigen, dat Gods Woord de waarheid is, d.w.z. dan verwekt Hij het geloof.
Zoo kan alleen duidelijk worden, waarin net beginsel des geloofs bestaat. Want ons bepalende tot de belofte des evangelies, erkennen wij, dat wij met ons verstand den rijken inhoud van deze belofte niet kunnen verstaan, maar dat de Heilige Geest daarvoor onze oogen moet verlichten en onze harten bewerken, opdat wij den weg der verlossing zullen kunnen verstaan en in overeenstemming daarmede bereid worden gevonden om langs dezen weg behouden te worden. Doch waar de Heilige Geest niet in één oogenblik heel den inhoud van de belofte des evangelies voor onze oogen ontvouwt, zullen wij slechts datgene geloovig aanvaarden en kunnen aanvaarden, wat de Heilige Geest ons in die belofte ontsloten heeft. Doch dit geloof, waarmede wij aanvaarden wat de Heilige Geest ons als waarachtig in de belofte Gods heeft getoond., is geen gedurige twijfeling en schudding, maar is een vaste en zekere kennis, is een vaste en zekere overtuiging van hetgeen men als waarachtig in Gods Woord heeft gezien.
In dezen weg wordt het duidelijk, dat de Heilige Geest een verslagen zondaar zoó krachtig kan overtuigen, dat God ook hem een genadig God is en zal zijn, dat alle twijfel verslonden wordt en zulk een ziel als van vreugde over Gods goedheid opspringt, terwijl hem nochtans op dat oogenblik de grondslag der verlossing in Christus zeer duister is en op de algenoegzaamheid van Christus' eeuwige borggerechtigheid nog heel geen gezicht werd ontvangen.
En nu weet ik wel, dat, als de Heilige Geest werkelijk werkzaam is, Hij zeker zal voortgaan om nader te ontdekken aan den rijkdom der genade in Christus Jezus en in overeenstemming daarmede aan wat wij waarlijk noodig hebben om tot vrede met God te komen, maar dat neemt niet weg, dat in het beginsel des geloofs diezelfde zekerheid en vaste overtuiging wordt gevonden als die gevonden wordt in, het geloof, hetwelk tot wasdom komt.
Zoo alleen kan verklaard worden, dat de Kerk des Ouden Verbonds met een vast en onwankelbaar geloof het woord van Go: ds genade heeft ontvangen en aanvaard, terwijl toch de grondslag der genade in de verlossing, die in Christus Jezus is, haar slechts zeer vaag in de schaduwen geopenbaard was.
Zoo kan ook alleen verklaard worden, dat de discipelen Jezus hebben aangehangen in het vaste en zekere geloof, dat Hij de Christus Gods was, terwijl nochtans het werk der verlossing In zijn overgave in den dood hen verborgen was.
Wij weten alleen dat zeker, wat de Heilige Geest ons ontsloten en getoond heeft, maar al is dit slechts een stukske van Gods. wegen, nochtans zijn wij van dat stukske alsdan zeker en gewis en openbaart het geloof zich hier als zekerheid en vastheid.
Door de kracht van dit geloof zond eens een christin, wier ziel op het ziekbed, dat haar sterfbed werd, hongerende en dorstende was naar Jezus en zijn gerechtigheid, zoowel hen heen, die haar kwamen verklaren dat het niets met haar gedaan was, als diegenen, die haar zeiden, dat zij thans gerust kon sterven. Wat God haar geleerd had — en zij wist, dat God het haar geleerd had — liet zij zich niet door menschen ontnemen, en wat God haar niet had. gegeven, liet zij zich niet door menschen geven. Gansch zeker was zij van Gods beloften, maar daarom reikhalzend uitziend naar de vervulling daarvan.
En wijl de Heilige Geest in zijn vrijmacht zijn eigen weg gaat en nu deze, dan die waarheid verlicht voor het oog en plant in het hart, is het ware geloof, d.i. de hartelijke overtuiging van de waarachtigheid van Gods Woord en belofte, zoo veelzijdig en moet diensvolgens in de geloofsbeschouwinig van de voorstanders der z.g.n. bewuste rechtvaardigmaking niet anders gezien worden dan een intellectualistische verarming en verstarring.

O. a/d IJ.

Woelderink

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 oktober 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE RECHTVAARDIGMAKING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 oktober 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's