Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

UIT HET ONGESCHREVEN WOORD.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 7 : 19—21. En de wateren namen gansch zeer de overhand op de aarde, zoodat alle hooge bergen, die onder den ganschen hemel zijn, bedekt werden. Vijftien ellen omhoog namen de wateren idie overhand en de bergen werden toedekt. En alle vleesch, dat zich op de aarde roerde, gaf den geest, van het gevogelte en van het vee en van het wild gedierte, dat op de aarde kroop en alle mensch.

4 e Serie.
XXV.
Het is een merkwaardig verschijnsel, dat in alle verhalen, die ons uit de oudheid over den zondvloed bewaard bleven, een zelfde kern is te ontdekken. Deze kern keert telkens terug en geeft getuigenis van een herinneringsbeeld, dat de eeuwen door bewaard bleef bij tal van oude volken, die overigens in hun ontwikkeling onafhankelijk van elkander stonden. Die kern ligt in de teekening van hetgeen er in den zondvloed geschied is. Uit alles blijkt, dat wij daarbij niet van doen hebben met eene gewone overstrooming, die van uit den oceaan komt over het land, maar met eene buitengewone catastrophe in de atmospheer, met ongekenden regenval, met geweldige onderaardsche waterstroomen, die den vloed veroorzaken. Er hebben dus groote veranderingen plaats gegrepen In de korst der aarde, die met machtige storingen in de atmospheer gepaard gingen. Watermassa's werden uit de lucht geslingerd over de aarde, aardbevingen over zeer groote gebieden veroorzaakten het wegzinken en opspUjten van hetgeen vast land scheen, diepe kloven ontstonden, terwijl het grondwater opkwam. Een grootsch, geweldig natuurgeschieden greep plaats, waarbij het aardoppervlak eene nieuwe gestalte aannam en blijkbaar het klimaat geheel andere, voorheen ongekende karaktertrekken verkregen heeft. In die aangrijpende omkeering zijn gebieden opgeheven uit de diepte der wateren, zijn ook gebieden verzonken in den schoot der zeeën.
Dat wordt ons hier beschreven, als de Schrift ons leert, dat de wateren gansch zeer de overhand namen op de aarde. Een alles te boven gaande vloed ging over de aarde, waarvan wij ons zelfs geene voorstelling maken kunnen en waarvan ook de latere menschheid, die de herinnering aan deze wereld-catastrophe bewaard heeft, zich geene juiste voorstelling heeft kunnen maken. En het is daarom zeer begrijpelijk, dat er in het zondvloedverhaal, zooals het ons in de Schrift bewaard bleef, trekken zijn, die ontleend zijn aan hetgeen de latere geslachten rondom zich zagen geschieden. Zooals de schilder zijn penseel doopt in de verven, welker kleuren ontleend werden aan het landschap, dat hij zich voorstelde af te malen, zoo beeldt ook de herinnering der oudste menschheid het voor haar reeds verre verleden af met de elementen van hetgeen zij om baar ziet geschieden. En dus. is het begrijpelijk, dat de climatologische toestand, die na den zondvloed in de vlakten van Euphraat en Tigris ontstaan was, in de traditie, waaruit het Schriftverhaal werd geboren, zijn invloed deed gelden. Zoo is het dan ook, dat Prof. Böhl wijst (Tekst en Uitleg, Genesis I, blz. 81) op hetgeen er jaarlijiks in Babylonië geschiedt, wanneer de sneeuw smelt in de Armenische bergen en de overstrooming der verre buiten hare bed-. ding tredende rivieren intreedt. Doch we moeten wel inzien, dat deze gewone jaarlijks wederkeerende was in de rivieren, evenals de Nijl in Egypte deze vertoont, slechts de vormen leverde, waarin het nageslacht den zondvloed zich voorstelde. Het geheel eenige, het uitzonderlijke, dat den zondvloed zelven kenmerkte, wordt daardoor niet weggenomen. Het is dan ook een geheel onjuiste, door sommige modernisten voorgedragen beschouwing, als hadden wij in het zondvloedverhaal met een soort natuur-mythe van doen, waarin hetgeen jaarlijks gebeurde, voor aller oogen werd geteekend. Daarvan is hier geen sprake. Het verhaal, zooals het daar voor ons ligt, verzet zich daartegen. Reeds het feit, dat de zondvloed als een oordeel Gods verschijnt, wijst dit uit, want de jaarlijksche overstrooming brengt vruchtbaarheid, is dus een zegen en geen straf. Alles wijst op een inderdaad geweldig verschijnsel, dat zich over de gansche aarde deed gevoelen en dat uitgaat verre boven het jaarlijks locale gebeuren. Het was een wereldgebeuren: van geheel eenige beteekenis en omvang, waarvan hier sprake is en dat in de geologische geschiedenis onzer aarde van diepgaande strekking is tot op den huidigen dag. Gods Woord laat daarop het licht vallen, stelt het voor ons in het hoogere licht van de komst van des Heeren Koninkrijk, waarin ook de zondvloed eene bijzondere functie heeft. Met den zondvloed vangt niet slechts eene nieuwe menschheidsontwikkeling aan, maar treedt ook de werking des verbonds op den voorgrond, waardoor de komende wereldgeschiedenis een stap nader doet tot de ontvouwing van den raad van Gods genade in de geboorte van Israël, dat den Christus genereeren zal.
Er is dus in de teekening, ons hier gegeven van de wateren, die de overhand kregen en alle hooge bergen bedekten, niets dat als onhistorisch behoeft te worden afgeschreven. De bergen werden bedekt, vijftien ellen, drie malen vijf ellen, om ons te zeggen, hoe de wateren wel geheel de overhand hadden verkregen. En daarbij sluit dan ook aan de verzekering, dat het oordeel, zooals de Heere het aangekondigd had, nu ook volkomen werd voltrokken : „En alle vleesch, dat zich op de aarde roerde, gaf den geest". Alle schepselen, die een animaal leven hadden, gaven den geest, daar de bestaansvoorwaarden, waaronder zij geschapen waren, hun alzoo werden ontnomen. Alle vleesch, in onderscheiding van de visschen en de waterdieren, alle dieren des velds, alle vogelen des hemels, werden alzoo ten doode gedoemd. Al wat niet in de wateren leven toon, moest alzoo den dood sterven. En zoo besluit nu de opsomming met er ten laatste aan toe te voegen : „alle mensch". Ook de mensch behoorde tot de wezens, die onder „alle vleesch" besloten liggen. „Dewijl hij ook vleesch. is", zoo had de Heere van den mensch gezegd, toen zijn zondestaat zoo ver was voortgeschreden, dat er geene verwachting meer uit hem. zijn kon en alle bekeering voor goed was afgesneden. Toen bleef in die menschheid niet anders dan de heerschappij des vleesches, was hij als de dieren des velds vleesch, en niet anders, en kon hij dus daarom ook niet meer de roeping vervullen, waarvoor hij bestemd was in den raad des Heeren. Die menschheid was niet meer geschikt voor de doeleinden der genade, die de Heere Zich voorgesteld had in het einde te verwerkelijken. Zij was vleesch geworden, ongeschikt om in den raad der genade te dienen. Alzoo wordt zij met al het animale tot den ondergang gedoemd. Alleen dobberde op de baren de ark der behoudenis, waarin het uitverkoren achttal de redding zou deelachtig worden. Onder die acht was één Noach, uitverkoren ten leven, door God gekend als rechtvaardig voor Zijn aangezicht.
Zoo wordt ons wel in het verhaal van den zondvloed de geweldige tegenstelling voorgehouden tusschen Gods uitverkoren Kerk en de wereld. In de ark slechts weinigen, in vergelijking met de menschheid dier dagen. Velen waren wel geroepen, doch weinigen uitverkoren. „De zondvloed kwam", heeft de Heere Jezus' gezegd, „en verdierf ze allen", en wijst daarmede op het geheel particuliere der genadewerking Gods. Het uitverkoren geslacht, hoe klein ook in aantal, laat Hij ons zien in het licht van hetgeen de werkelijkheid blijken zal in den dag, „op welken de Zoon des menschen geopenbaard zal worden". In het licht dus van Gods recht verschijnt de wereld als liggende in het booze. De uitverkorenen zijn in vergelijking met die wereld slechts klein in aantal. Tegenover een enkelen Lot verschijnt het gansche Sodom in zijn ondergang. Eén slechts uit die velen. En zoo is het nu ook met den zondvloed, die alle vleesch verderft door zijne wateren, terwijl alleen Noach in de ark op wonderbare wijze behoudenis verkrijgt.
Zoo teekent ons de Heere in de geschiedenis der menschheid den weg Zijner verkiezende genade, die loopt door een volk, dat in vergelijking met de menschheid in haar geheel, slechts klein in aantal is. En als ons dit zoo in de historie der menschheid zelve gepredikt wordt, dan heeft de Heere daarmede eene bedoeling. Het is Zijn Woord, dat - daarin tot ons komt en ons het licht doet opgaan over de werkelijkheid, waarin wij leven. En uit den aard der zaak heeft deze bijzondere belichting van Gods Heiligen Geest eene leering voor alle eeuwen. Zoo wordt het ook door den Heere Jezus gepredikt. Hij neemt die enkele treffende voorbeelden van uitverkoren geloofshelden, die uit een geheele wereld worden uitverkoren om in onderscheiding van alle anderen behouden te worden,  opdat Gods Kerk er door zal worden onderwezen op de school des Heiligen Geestes en alzoo zal worden gebracht tot die zelfbeproeving, tot die ware toetsing, die noodig is om niet door zelfbedrog en eigengerechtigheid te worden misleid. Gods Woord stelt ons de uitverkoren Kerk in het licht dier tegenstelling met de wereld, opdat wij er door zullen worden onderwezen in den weg der zaligheid.
De Heere eindigt de beschrijving van den vloed met de opsomming van hetgeen begrepen is onder „alle vleesch" met de woorden „en alle mensch", nadat ons de ark geteekend werd als die de weinige uitverkoren geredden in zich draagt, dobberende op de wateren. Tegenover de weinigen in de ark staat de ondergang van alle mensch.. En dat wordt nu niet alzoo geteekend, opdat wij zullen vragen, zooals later de discipelen vroegen aan Jezus, hoevelen er wel zalig worden. En het wordt nog veel minder gezegd om ons tot ongeloof te leiden in de souvereine vrijmachtige genade Gods, zooals de moderne algemeene verzoeningsleer doet, die van oordeel is, dat het getal der uitverkorenen veel te gering is in vergelijking met de wereld, die verloren gaat. Maar omgekeerd laat de Heere in Zijn Woord dat licht opgaan over de wereld der menschheid, waaruit Hij Zijne Kerk roept tot het leven, opdat Gods kinderen zullen inkeeren in zichzelven, zullen komen tot die zelfbeproeving des geloofs, waardoor zij alleen zeker kunnen worden van hunne behoudenis in den Heere Jezus Christus. Voor Gods volk is het geene vraag of er velen of weinigen zalig worden, maar alleen of de Heere wordt verheerlijkt in hunne redding en behoudenis. Dat volk kent zich als van nature vleesch, als alle vleesch onder het recht verloren. En het weet ook, dat het uit zichzelf onbekwaam is tot het Koninkrijk Gods. Daarom, het zal den strijd moeten strijden tot de poort des levens toe, om in dien strijd Hem te vinden, die de wereld heeft overwonnen en voor de Zijnen de kroon des levens heeft verworven. Het staat met de bede: wat moet ik, arme verloren zondaar, doen, om het leven te zien ? En het beluistert in die worsteling de sprake des hemels: hoopt volkomenlijk op de genade, die u toegebracht wordt in den Heere Jezus Christus. Als een buit zal Gods volk zijne ziel uitdragen, de wereld verlaten om Hem te gewinnen, die de wereld overwonnen heeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 oktober 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 oktober 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's