Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

UIT HET ONGESCHREVEN WOORD.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 7 : 23, 24. Alzoo werd verdelgd al wat bestond, dat op den aardbodem was, van den mensch tot aan het vee, tot het kruipend gedierte en tot het gevogelte des hemels, en zij werden verdelgd van de aarde ; doch Noach alleen bleef over en wat met hem in de ark was. En de wateren hadden de overhand boven de aarde honderd en vijftig dagen.

4 e Serie.
(Slot).
XXVII.
De wijze, waarop de Heilige Geest den ondergang der eerste wereld ons teekent, is er op aangelegd ons een diepen indruk te geven van het geweldig oordeel, dat werd voltrokken, van de schier onvoorstelbaar groote gevolgen, waarmede het gepaard ging. Alles doelt op het verwekken van zielsontroering door de schildering van de vreeselijke verwoesting, die de vloed heeft teweeg gebracht. Eerst werd het aangekondigd, dat het einde van alle vleesch gekomen was. En tot in bijzonderheden werd opgesomd, hoe mensch en dier, kruipend gedierte en vogelen 'des. hemels mede inbegrepen, ten doode opgeschreven waren.
En daartegenover werden ons Noach en de zijnen en al het gedierte, dat met hen in de ark was, waaronder ook het kruipend gedierte en het gevogelte, zelfs „alle vogeltje van allerlei vleugel", geteekend als redding vindend, dank zij Gods verkiezende genadedaad. En nu wordt ons aan het slot der beschrijving nogmaals met schrille kleuren afgemaaid, hoe alle vleesch den geest gaf, hoe al wat een adem des geestes des levens in zijne neusgaten had, en al wat op het droge leefde, door de wateren van den vloed werden verzwolgen en alzoo ten doode gedoemd.
Meent niet, dat wij hierbij van doen hebben met eene ijdele herhaling van woorden, die als een samenraapsel te verklaren zouden zijn, overgeschreven uit andere bronnen. De strekking van deze telkens opnieuw ons. in bijzonderheden en met schrille kleuren gegeven teekening, is ons diep te doordringen van het vreeselijke, geweldige, ontroerende der oordeelen Gods. Daarom gaat de schrijver voort met telkens opnieuw te laten zien, hoever zich de verwoesting wel uitstrekte. Wij moeten alzoo een diep inzicht krijgen in het recht des Heeren. Zooals de Psalmdichter het ons heeft bezongen : „Uwe oordeelen zijn een groote afgrond". In dien afgrond wil ons de Schrift laten zien. Zij brengt er ons voor, wanneer zij ons telkenmale herhaalt, hoe alle levende wezens tot den ondergang worden gebracht. Met schrille kleuren wordt ons dus het tafereel voorgehouden als een donkere achtergrond van lijden en dood als vrucht van zonde en ongerechtigheid. Doch tegenover dien donkeren achtergrond steekt nu ook des te klaarder af het wonder van de genade, aan Noach bewezen. Het doel, dat de schrijver onder de belichting des Heiligen Geestes nastreeft, is dan ook om ons de geweldige tegenstelling voor den geest te brengen tusschen die oude wereld in haren ondergang en Noach, als de uitverkorene Gods in zijne behoudenis. Zoo gaat er eene heldere geestelijke toelichting over de geschiedenis der menschheid op. Zij wordt ons hier voorgesteld onder den glans van Gods recht en van Zijne genade. Daarop wordt alle nadruk gelegd, opdat de latere eeuwen zullen verstaan, hoe het lot der eerste wereld als eene profetische waarschuwing is, waaraan de komende geslachten zich zullen spiegelen. En daartegenover verschijnt hun Noach als de man, die den weg des levens ontdekt, als de man, in wien de Heere laat zien, hoe er eene uitredding is in de wondere genadedaad Gods.
Daarom wordt met zulke donkere Meuren, in telkens herhaalde woorden, ons beschreven, hoe de Heere het eenmaal aangekondigde oordeel voltrekt met een al-vernietigende kracht. En zoo luidt het ook nu weder: „Alzoo werd verdelgd al wat bestond, dat op den aardbodem was". En dan wordt wederom opgesomd, welke levende wezens door deze verdelging werden getroffen: „van den mensch tot aan het vee, tot het kruipend gedierte en tot het gevogelte des hemels". Dat de bedoeling van deze herhaling is, met grooten nadruk ons te doen verstaan, hoe geen enkel levend wezen overbleef, dat blijkt daaruit, dat de volgorde in die opsommingen omgekeerd wordt. In het 2Ie vers wordt de opsomming begonnen met het gevogelte des hemels waaraan dan wordt toegevoegd : het vee, het wild gedierte en het kruipend gedierte. En deze opsomming wordt dan besloten met de woorden : „en alle mensch". Doch in dit 23e vers is de volgorde precies
andersom. Al wat bestond, dat op den aardbodem was, werd verdelgd. En dan begint de opsomming: „Van den mensch aan tot het vee, tot het kruipend gedierte en tot het gevogelte des hemels". Zoo worden er dus twee voorstellingen ons gegeven van al hetgeen tot den ondergang was voorbestemd, waarvan de eerste met den mensch eindigt, de tweede met den mensch aanvangt. De bedoeling dezer in omgekeerde volgorde gegeven herhaling is ongetwijfeld om ons het volstrekte der vernietiging af te maaien, om ons te doen verstaan, hoe geen enkel levend weezen ontkwam aan het oordeel, hoe dus de verwoesting, door den vloed gebracht, volkomen was. Al wat onder het oordeel van Gods recht besloten was, kwam daaronder niet uit. Hoe het ook worstelde, om zijn leven, het was al te vergeefs. Zij konden er niet aan ontkomen.
Zoo wordt ons dus het absolute van Gods rechterlijke daden voorgesteld, opdat wij ons in het heden der genade tot den Heere zullen toekeeren en zoeken wat tot onzen eeuwigen, waarachtigen vrede dient. De Heere laat ons deze oordeelen daarom met zulke felle en schrille kleuren schilderen, om ons te bewegen tot het geloof. Hij gunt ons een blik in de volstrekte onafwendbaarheid der gevolgen onzer zonde, omdat Hij geen lust heeft in den dood des zondaars. Hij houdt het vreeselijke van den afgrond Zijner oordeelen ons voor, opdat wij zullen worden bewogen den weg des levens in te gaan. De Heere vleit daartoe niet, al leidt Hij Zijne kinderen met teugels 'der liefde en des ontfermens. Doch altijd handelt Hij met ons naar waarheid. Daarom ontsluit Hij voor onze oogen de diepte der ellende, waarin de zondaren zullen vallen, wanneer zij voortgaan op het pad der ongerechtigheid.
Zoo ligt er dus in deze, voor den oppervlakkigen lezer, doellooze herhalingen, de aankondiging van het onafwendbaar en tot in zijne uiter­ste consequentie doorgezette oordeel, dat gewisselijk wordt voltrokken. Geen schepsel ontkwam aan den steeds wassenden vloed. Zij werden opgejaagd van hoogtepunt tot hoogtepunt om tenslotte toch den cijns te betalen aan den dood in de wateren, die steeds hooger stegen. Het opschrift op het graf der oude wereld schreef de Heere met onuitwischbaar schrift: „Zij werden verdelgd van de aarde". Eenmaal had de Heere gezegd : „Ik zal den mensch, dien Ik geschapen heb, verdelgen van den aardbodem". En nu had Hij de verdelging voltrokken. Zij werden allen verdelgd. Dit is het ontroerende vonnis over de oude wereld, dat ons werd voorgesteld, opdat wij zullen verstaan, dat de Heere nog dezelfde is, nog alzoo doet, dat nog aan Zijn recht er geen ontkomen is.
De wereld dezes tijds mag zich daarvan niets aantrekken, zij mag zich andere goden verzinnen, de ervaring leert het toch, dat de Heere God is en dat er aan Zijne waarheid en aan Zijn recht daarom geen ontkomen is, omdat er de werkelijkheid in opgenomen werd. De Heere oordeelt steeds naar den maatstaf van het wezenlijke en werkelijke. Hij ziet niet aan wat voor oogen is, maar de waarheid, dat is dus de werkelijkheid in het binnenste. Daarom zal ook deze moderne wereld, hoe zij zich ook verheven moge wanen boven het oude Woord van God, aan Zijne oordeelen niet ontkomen.
Doch zooals er van den vloed geschreven staat: „Noach alleen bleef over en wat met hem in de ark was". In den toorn gedenkt de Heere des ontfermers. Te midden dier oude wereld had Hij Noach gekend als den man, die met God wandelde en rechtvaardig was voor Zijn aangezicht. Om den wille van dezen uitverkorene waren ook zeven anderen nog bewaard, Opdat het werk van Gods genade zou worden voleindigd. Deze ééne Noach alleen bleef over als een wonderteeken van de ontferming Gods. Zoo staat hij als het teeken Gods aan het begin eener nieuwe menschheidsgeschiedenis, opdat de eeuwen na hem de wereld zal verstaan, dat er een recht Gods aan haar wordt voltrokken, waaraan alleen ontkoming is in de arke der behoudenis, die den Heere Jezus Christus profetisch verklaart als het Hoofd Zijner Kerk. Door het geloof zullen wij haar ingelijfd moeten zijn, zullen wij vanuit deze wereld, die in het booze ligt, onze zielen uitdragen als eene buit.
Noach's redding uit den ondergang der Oude wereld wordt alzoo eene prediking des evangelies, eene roepstem des Heeren om te komen tot Hem, eene aanmaning tot geloof in Hem, die alleen machtig is ons te verlossen. Doch tevens leert ons de volstrekte ondergang van alle vleesch, dat de Heere Zijn recht handhaaft. Indien er iets ons duidelijk wordt gepredikt in de zending van den vloed, dan zeker wel de vrijmacht der verkiezing Gods, die Zich een Noach had geroepen, dewijl hij genade had gevonden in Zijne oogen. Slechts één enkele Noach met zijn gezin, tegenover eene geheele wereld, die in hare ongerechtigheid moet omkomen. Zoo wordt ons voor oogen gesteld, hoe er van den beginne velen geroepen, doch weinigen uitverkoren zijn, opdat wij onszelven zullen beproeven, of wij dat waarachtige levende geloof deelachtig zijn, waardoor wij den Heere Jezus Christus ingelijfd, alle Zijne weldaden hebben ontvangen. Wij zullen Hem moeten kennen ais den Heere onze gerechtigheid, en zander deze zal het ook van ons gelden, wat van de eerste wereld werd geschreven, dat zij verdelgd werden van de aarde, terwijl slechts Noach alleen overbleef. Zoo brengt ons de zondvloed voor dezelfde ontroerende tegenstelling, waarover de Heere Jezus ons het licht liet opgaan in de gelijkenis, waarin de rijke stierf en begraven werd en zijne oogen open deed in de hel, terwijl de bedelaar stierf en van de engelen gedragen werd in Abraham's schoot. Ja, de zondvloed spreekt ons van het eeuwig wee en van het eeuwig wèl, opdat wij zullen bedenken wat tot onzen eeuwigen vrede dient.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 oktober 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 oktober 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's