Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

TEN DAGE DER BENAUWDHEID

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jesaja 37 vers 14—22.

De tijd, waarin we leven, wordt telkens weer een benauwde tijd genoemd. Ieder heeft het er over, heeft het er gedurig over. Het is te verstaan. ledere dag maar weer In dezelfde moeiten van werkloosheid, achteruitgang, tegenslag, verlies, gebrek! Het is immers voor een mensch, die anders wil, zoo moeilijk. En dan geen uitzicht, dat het anders worden zal. Daar moet dezelfde klacht wel telkens gerepeteerd ! Waar het hart vol van is daar loopt immers de mond van over!
En dan noemden we nog maar alleen de stoffelijke nooden. Als we ook een oog mogen hebben voor de geestelijke, zoo wordt er nog veel meer stof tot klagen ontmoet. Hoe donker is het toch in de wereld van onzen dag in geestelijk opzicht, en wat bange nacht komt steeds meer dreigen ! Gods Woord, Gods volk, Gods Kerk, God moet uit de wereld weg. God het grootste kwaad ! God dienen de ergste misdaad! Dat is de prediking, waarachter men gansch de wereld zoekt mede te trekken. De ontzettendste profanie wordt zelfs den kinderen eigen gemaakt, opdat ze straks toch maar vol haat tegen God en allen godsdienst gewillige instrumenten mogen zijn in den strijd tegen God en Zijn Gezalfde. Daarnaast, of liever als vazal der godloozenbeweging, openbaart zich een oplevend humanisme, hetwelk voor Gods Koninkrijk op aarde niet minder benauwend is. Voorzeker : het is voor Gods Kerk de dag, waarin de benauwdheid dringt en opdringt!
Wat we nu evenwel willen vragen ? Dit: waar gaat ge met uw klachten heen ? Blijft ge er mede ibij de menschen of gaat ge er mede naar God ? We zingen zoo menigmaal:
'k Ben gewoon in bange dagen Mijn benauwdheid U te klagen.
Maar doet ge dat nu ook in deze tijden ? Doet ge het wel echt, waar voorts voor u persoonlijk de moeiten .benauwen kunnen ? We vragen nu : doet ge als Hiskia, van wien we in ons Schriftgedeelte lezen, dat hij de brieven van den koning van Assyrië uitbreidde voor het aangezicht des Heeren ? Hiskia werd ook bang. Het was te begrijpen. Sanherib had gehoord, dat Tirhalen uit was getogen om tegen hem te strijden. Sanherib wilde er nu met Jeruzalem snel een einde aan 2 maken. Hij zou, weinig tijd vermoedend, te grooter kracht toonen. Daarom zond hij brieven, die Hiskia deden huiveren, omdat hij er uit begreep, dat Sanherib er nu alles op zetten zou Jeruzalem te nemen. En nu weet ge wat Hiskia deed, toen hij opging in den tempel en daar de brieven voor des Heeren aangezicht nederlegde. Heere, zoo 'Wilde hij zeggen, ziet, deze brieven ontving ik van Sanherib, ik weet er geen raad mede, daarom kom ik er mede bij U, want bij U is toch raad, geef mij raad ! Zóó was Hiskia aan het rechte kantoor ! Zóó zult ook gij aan het rechte kantoor zijn, wanneer ge al uw zorgen, uw moeiten, uw angsten, uw benauwdheden voor den Heere nederlegt om Zijn raad. Zijn hulpe te zoeken !
Doet ge het reeds ?
Doet ge het ook recht ? Ja, dat vragen we ook. Het moet u heilige ernst zijn ! Ge moet begrijpen, dat God waarlijk God is en dat genade alleen het maken kan. Leest het eens aandachtig na, hoe Hiskia daar in den tempel tot God komt. Laat het eens tot u doordringen, dat hij tot den Heere zegt: „O, Heere der helrscharen. Gij God van Israël, Die tusschen de cherubim woont! Gij zelf. Gij alleen zijt de God van alle koninkrijken der aarde, Gij hebt den hemel en de aarde gemaakt!" Hoort ge daar niet in, dat Hiskia zoo echt geloofde, dat God God is. Spreekt daar niet tot u, dat bij Hiskia was wat er naar het Woord der Schrift zijn moet ? Die tot God komt, zoo lezen we toch, moet gelooven, dat Hij is en Ach, hapert het daar niet veel, dat we, nu ja, met den mond, of wilt ge, met het verstand belijden, dat er een God is, maar dat de waarachtigheid daarvan niet leeft in het hart ? We zijn immers van nature van God ten eenenmale vervreemd ! Dat het daarom ernstig onderzocht worde hoe het in dezen staat. Dat we opmerking leeren achter:
Erkent dien God, Hij is. geducht, Hij doet Zijn sterkte boven lucht En boven wolken wonen.
Maar dan ook, dat het maar niet napraat is, misschien, onder ons zeer zeker, van huls uit, wanneer we zeggen te gelooven, dat de Heere barmhartig is en genadig. Of liever gezegd, wanneer we belijden, dat het zoo waar is wat we zingen :
Zoo Gij in 't recht wilt treden, O Heer ! en gadeslaan Onz' ongerechtigheden : Ach ! wie zal dan toestaan ? Maar neen, daar lis vergeving.
Die tot God komt moet Altijd bij U geweest! Die tot God komt moet gelooven, dat Hij is, en een Belooner is dergenen, die Hem zoeken ! Hoort Hiskia alweer, als hij daar met de brieven voor het aangezicht des Heeren nederligt : „O, Heere ! neig Uw oor en hoor, Heere ! doe Uwe oogen open en zie ; en hoor al de woorden van Sanherib, die gezonden heeft om den levenden God te hoonen !" Legt nu de hand eens op uw hart en onderzoekt of ge zóó reeds leerdet roepen aan den troon der genade ! Moet ge daar neen schudden, ach, laat dit dan allereerst uw .bekommernis zijn, dat ge moogt verstaan, dat de Heere God is, maar óok, dat Hij, wie in het stof ligt neergebogen, op wil richten. .Ge weet het toch naar de Schriften, dat Hij den hoogmoedige van verre kent, maar den nederige genade bewijst!
Gelukkig, wanneer ge uw plaats naast Hiskia moogt vinden. Daar wordt het ervaren, dat den oprechten het licht opgaat in de duisternis. Leest eens wat er verder staat: „Waarlijk, Heere ! hebben de koningen van Assyrië al de landen, mitsgaders derzelver landerijen verwoest, en hebben hunne goden in het vuur geworpen ; want zij waren geene goden, maar het werk van menschenhanden, hout en steen ; daarom hebben zij die verdorven". Dat was toch voor Hiskia reeds troost, dat hij daar verstaan mocht, .dat het snoeven van Sanherib op zijn zege over de goden der volken, welke door zijn volk verdorven werden, te begrijpen was. Zóó zal het voor wie waarlijk voor het aangezicht des Heeren mag komen met de benauwdheden vanwege wat van beneden tegen komt, daar kunnen gaan leven, dat het geen wonder is, dat de vijanden van het kruis van Christus, ja, van al wat naar God genaamd wordt in de wereld, een gemakkelijke overwinning hebben, want daar is tegenover hen geen kracht des geloofs van God, Die alleen God is.
En dat zal medebrengen wat het voor Hiskia medebracht, ze zullen er bij den Heere op kunnen pleiten, dat Hij, toch waarachtig God zijnde, Zijn almacht toone. „Nu dan, Heere, onze God! verlos ons uit zijne hand, zoo zullen alle koninkrijken der aarde weten, dat Gij alleen de Heere zijt", zóó mag dan toch Hiskia pleiten. Het is het pleiten van Mozes, die 'het zijnen God voorhoudt, dat als Hij Israël in de woestijn verderft, de vol­ ken zeggen zullen, dat Hij Zijn volk uit Egypte bracht, maar het niet in het beloofde land had kunnen brengen en dat Hij in dat opzicht toch voor Zijn eigen eere zou zorgen.
Dat moogt ge vinden, wanneer ge voor den Heere in diepe verootmoediging op uw aangezicht ligt, ge moogt daar leeren pleiten op God als waarachtig God, Die .de Almachtige is, Die maar te spreken heeft en het is er, te gebieden en het staat er. Ja, ge moogt daar komen tot de pleitende worsteling, dat de Heere Zijn eigen eere ophoudt, het zij met eerbied gezegd, wanneer Hij u uit de benauwdheden verlost, welke toch komen van die niets zijn tegenover Hem, den hoogen God. Gelukkig, nu nog eens, wanneer ge zóó naast Hiskia komt .om bij God te pleiten, Hem wijzend op Zijn waarachtig God zijn, Die den hemel en de aarde gemaakt heeft, in Wiens handen de diepste plaatsen der aarde zijn, en de hoogten der bergen zijn Zijne ; Wiens ook de zee is, want Hij heeft ze gemaakt; en Zijne handen hebben het droge geformeerd. Ja, dat ge daar in de benauwde tijden mocht komen, want daar zorgt de Heere voor Zijn eigen eere. Hij is toch, naar Zijn eigen spreken in de tien geboden, „een ijverig God" !
Gewis, zóó zal er verlossing komen ! Zóó, wanneer Gods volk de Hiskia-worsteling mag kennen. Wanneer die .den Heere vreezen neder liggen gebogen aan den troon en maar niet gemakkelijk zeggen, dat de Heere Zelf het wel zal maken. Leest ons Hoofdstuk eens. Moet het daar niet van bijzondere sprake zijn, dat Hisikia nog tot de opgeroepen worsteling komt, nadat hij reeds van den profeet Jesaja de belofte heeft gehoord, welke de Heere beloofde, dat de Heere Sanherib zou doen wederkeeren in zijn land en hem door het zwaard in zijn land zou vellen ? Dat zegt u en mij, dat we maar niet zóó op de beloften des Heeren, ons in Zijn Woord geopenbaard, zullen hopen, doch dat we niet rusten vóór we de zekerheid er van mogen ontvangen voor onze ziel. Maar dan ook, wanneer het ons daar met Hiskia waarlijk om te doen is, hoe troostrijk wordt het, dat Hiskia door den profeet des Heeren Woord mag hooren : „Dat gij tot Mij gebeden hebt tegen Sanherib, den koning van Assyrië, heb Ik gehoord. Dit is het woord, dat de Heere over hem gesproken heeft: De jonkvrouw, de dochter van Zion, veracht u, zij bespot u, de dochter van Jeruzalem schudt het hoofd achter u". Wat een hooren, wat een kostelijke, verhooring, waar er zulk een pleiten mocht zijn, gelijk we van Hiskia hoorden. Roept dit niet tegen, dat de Heere waarlijk Heere is, de „Ik zal zijn" ? Om kort te zijn in dezen, ge hoort daar toch met mij in, dat als ge waarlijk als Hiskia pleiten moogt aan Gods genadetroon, de nood zoo boog moge gaan als kan, het geen nood geeft, want dat er verlossing zal komen, omdat Zijn goedheid zeer groot is ! Als ge uw .plaats maar moogt vinden voor het aangezicht des Heeren met de brieven, welke u gewerden, uw plaats van hulpe van den Heere verwachten, omdat Hij helpen kan, ge zult antwoord krijgen op uw bede en het zal in u gaan ruischen :
Maar de Heer zal uitkomst geven, Hij, Die 's daags Zijn gunst gebiedt, 'k Zal in dit vertrouwen leven En dat melden in mijn lied. 'k Zal Zijn lof zelfs in den nacht. Zingen daar ik Hem verwacht. En mijn hart, wat mij moog treffen. Tot den God mijns levens heffen.

De Bilt

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 november 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 november 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's