Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

UIT HET ONGESCHREVEN WOORD

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 8 : 2—4. Ook werden de fonteinen des afgronds en de sluizen dtes hemels gesloten en de plasregen van den hemel werd opgehouden. Daartoe keerden de wateren weder van boven de aarde, heen en weder vloeiende, en de wateren namen af ten einde van honderd en vijftig dagen. En de ark rustte in de zevende maand op den zeventienden dag der maand op de bergen van Ararat.

5e Serie.
De eenheid van het zondvloed-verhaal komt in deze verzen treffend uit. De zelfde schrijver, die ons bij den aanvang van den vloed heeft medegedeeld, hoe het begin intrad met de openbreking van „alle fonteinen des grooten afgronds" en met de opening der „sluizen des hemels" (Genesis 7 : 11), teekent nu het einde van den vloed met de trekken, ontleend aan hetzelfde wereldbeeld, dat wij voorheen onzen lezers hebben beschreven. In no. XVII der vorige serie hebben we er op gewezen, hoe de Ouden zich de aarde voorstelden met den bouw van het heelal. Onder de aarde dachten zij zich het groote waterreservoir, waaruit rivieren, bronnen en fonteinen werden gevoed, besloten in den afgrond. Aan de uiterste grenzen van den horizon, die land en zee omsloot, verrees het bouwwerk des hemels. Was de afgrond de buitenste duisternis, onder het hemelgebouw was het rijk des lichts. Dan was er het uitspansel, dat naar Gods scheppend woord in het midden der wateren scheiding maakte tusschen wateren en wateren. In dit firmament waren de lichten, zooals het ook nacht en dag afscheidde. Het werd gedacht als een gewelf, dat Job met een spiegel vergeleek. En dus wordt het duidelijk, hoe er gezegd kon worden, dat alle fonteinen des groeten afgronds werden opengebroken en de sluizen des hemels geopend. En zoo kwam dus de geweldige vloed en gutsten de regenstroomen af naar de aarde beneden, terwijl tegelijkertijd uit den grooten afgrond de wateren opborrelden. Daarmede werd in hoofdzaak de aanvang van den vloed ons geteekend.
En nu wordt ons het einde voorgesteld als langzaam komend. God laat een wind opgaan over de aarde, die de wateren deed dalen. Als bij ons, dreef de wind de wateren weg, zooals hij ook alles opdroogt. En dat alles wordt ons nu hier geteekend als Gods werk, als vervulling van Zijn Raad, als eene daad Zijns willens, waarin Gods kinderen Gods hand hadden te zien. De fonteinen van den afgrond en de sluizen of vensters des hemels werden gesloten. Toen zij geopend werden, ving de regenstroom aan ; nu zij gesloten worden, werd de plasregen van den hemel opgehouden. En daarmede begon er dus eene groote verandering in den atmospherischen toestand, waardoor de voorwaarden verdwijnen moesten, die den vloed teweeg gebracht hadden. Het geologisch proces, dat den vloed had voortgetbraoht, hield op en daarmede begon een nieuwe toestand, die ons aldus wordt beschreven : „Daartoe keerden de wateren weder van boven de aarde, heen en weder vloeiende en de wateren namen af ten einde van honderd en vijftig dagen".
Zoo ergens, dan blijkt hier, dat de .Heilige Geest de bewaring en beschrijving van hetgeen Gods gemeente noodig heeft te weten, slechts doelt op wat tot hare zaligheid strekt. Tot de openbaring Gods behoort niet de mededeeling van natuurkundige verschijnselen en de beschrijving van de verborgenheden der natuur. Het doel des Woords is slechts de geestelijke opklaring over de vervulling van den genaderaad Gods en niet de onthulling van het natuurgeschieden, waarnaar de menschelijke wetenschap streeft. Daarom spreekt de Schrift slechts van Gods daden en verschijnt hetgeen de natuur te aanschouwen gaf, in het licht der goddelijke voorzienige, albeheerschende werkzaamheid. Zoo wordt ons wel gezegd, dat God een wind over de aarde deed doorgaan, waardoor de wateren afnamen, maar van de metereologische toestanden, waaronder deze wind opkwam, vernemen wij niet. De traditie wist daarvan niet te verhalen. Gods gemeente verstond daarvan niet, zij wist alleen krachtens het licht des Heiligen Geestes, dat in dat natuurproces de werkzaamheid Gods zich deed gelden, dewijl Hij was de laatste en de eerste, uit Wien en voor Wien en ook tot Wien alle dingen zijn. Alle middeloorzaken, naar welker kennis de menschelijke wetenschap streeft, vallen hier weg, terwijl slechts de laatste oorzaak, die tevens de eenige grond van alle verschijnselen is, in het oog wordt gevat. En die laatste oorzaak en die eenige grond is de werking Gods, die, omdat Hij niet slechts de God der natuur, maar ook de genadevolle Vader zijner kinderen is, de krachten der natuur stelt in den dienst van den genade-Raad over Zijn volk. Zoo verschijnt dus hier het natuurproces, dat in zijne geweldigheid te boven gaat al Wat latere eeuwen te aanschouwen zullen geven en dat eerst door de eindcatastrophe overtroffen wordt, als een vrucht der goddelijke werkzaamheid in dienst van den Raad der genade en dus van de redding der Kerk. Niet de wijze, waarop de natuurprocessen zich ontwikkelen, trekt dus de aandacht van Mozes, maar de laatste oorzaak en de diepe grond van al het wereldgeschieden. Dus spreekt hij niet over deze grootsche natuurverschijnselen, als om deze wetenschappelijk in hun wording en verloop te verklaren, maar hij stelt ze ons voor in het licht van Gods genadewerk.
Ongetwijfeld somt hij nu wel op, wat er zich als voor de oogen der menschen afspeelde, hoe de wind opkwam, hoe de wateren werden weggedreven, hoe de afgrond ophield het grondwater op te borrelen, hoe de plasregen tot een einde kwam en de wateren wederkeerden van boven de aarde, maar hoe zich dit nu, natuurkundig beschouwd, voltrok, daarover meldt de Schrift niet, daarover wil zij niets melden, want haar eenig doel is het ons als ten laatste door God verwekt voor te stellen. En zooals dit nu hier het geval is, zoo doet de Schrift op elke bladzijde. Zij vertolkt ons alleen maar het genadewerk van God in de wederbaring Zijner Kerk. En deze Kerk verschijnt te midden dezer wereld, waarmede haar leven is saamgeweven. En nu ligt het voor de hand, dat het tooneel, waarop die Kerk verschijnt, af en toe ook de aandacht vraagt van den gewijden Schrijver omdat zij nu eenmaal als een schepsel Gods in deze wereld verkeert. Zoo is de Heilige Schriftuur als een wonderschoone schilderij, waarop alleen de hoofdfiguren de aandacht trekken en al het kleine en bijzondere strekt om het volle licht des levens te laten opgaan over de hoofdpersonen, die eigenlijk de idee van den kunstenaar vertolken moeten. Zoo verschijnt nu op het geestelijk schilderij des Woords de hoofdfiguur in de daad der genade, die in Christus gestalte voor ons aanneemt. En Gods Kerk is Zijn lichaam, dat uit den nacht van den val der menschheid als een lichtende morgenglans opkomt, tot in de volheid des tij ds Hij zelve verschijnt, die de Zonne der gerechtigheid en het Licht der wereld is. En in de teekening van dit beeld, zooals het in de geboorte van Gods uitverkoren volk uit den schoot der eeuwen opkomt, kunnen nu vanzelfsprekend niet gemist worden de trekken, die het tooneel ons afmalen, waarop Gods Kerk verschijnt. Zij dienen om het geheel ons te stellen in het alomvattende levensmilieu, met al wat daarin strekt als een levensvoorwaarde voor die uitverkoren Kerk. Maar zooals nu de beschouwer van het kunstwerk, dat de schilder ons voorlegt, de man, die door de kunst geboeid en ontroerd wordt, slechts wordt geboeid door de wonderschoone vertolking der idee, geen oogenblik aandacht schenkt aan de chemische Samenstelling van de verf, die gebruikt werd en aan de chemische formules, waardoor deze zouden kunnen worden genoemd, zoo mag ook bij het (beeld, dat de Heilige Schriftuur ons voorstelt, niet gedacht worden aan de natuurkundige processen en de metereologische wetten en formules, waardoor en waaronder deze kunnen worden uitgedrukt door den man der wetenschap. Het eenige, dat in de Schrift boeien mag en waardoor zij ook alleen boeit, dat is het goddelijk licht van den Raad der genade, dat opgaat over de geschiedenis der menschheid. Want zij laat ons alleen zien en wü ons alleen laten zien, hoe Gods Kerk zal leven bij dat licht om voort te schrijden naar het grootsche einddoel aller dingen, waarin de Heere uit de gansche schepping door Zijne uitverkoren Kerk de heerlijkheid en den lof en de dankzegging zal ontvangen, waarom Hij haar in het aanzijn heeft geroepen.
Zoo wordt ons hier in dit tekstwoord beschreven wat er alzoo op de aarde geschiedde, toen de Heere in genade aan Noach en aan al het gedierte en aan al het vee gedacht, dat met hem in de ark was. De Schrift zegt het ons, hoe de oorzaken, die den zondvloed teweeg gebracht hadden, ophielden te werken. De fonteinen van den afgrond werden gesloten met de sluizen des hemels en de piasregen hield op. De wind ging over de wateren en dreef ze weg naar de nieuw gevormde oceanen, zooals de atmospherische toestanden na de geweldige bewegingen, die de wolkbreuken (hadden veroorzaakt, gewijzigd waren en dus de plasregen ophield. Alzoo verdwenen langzaam de wateren „van boven de aarde". En ook dat wordt ons geteekend, zooals het om zoo te zeggen, door het oog werd aanschouwd. Het ging niet op eenmaal, niet plotseling verdween het water, maar „'heen en weder vloeiende". Het ging langzaam, procesmatig, hoewel het scheen nu eens even te rijzen en dan weer te dalen, was toch de hoofdlijn de dalende in den loop der elkander opvolgende verschijnselen. Het vloeide heen en weder, maar die beweging was toch altijd zóó, dat het water minder werd, zoodat ten einde van honderd en vijftig dagen de wateren waren afgenomen.
Ook hieruit blijkt, dat de zondvloed een verschijnsel is geweest van geheel eenige orde en dat wij in dit verhaal niet van doen hebben met een mythologische teekening van een steeds zich herhalend, jaarlijiks wederkeerende aanwas der rivieren, maar met een buitengewoon, voor een enkele maal intredend verschijnsel van gansch eenige beteekenis. Honderd en vijftig dagen waren noodig om de verdwijning der wateren mogelijk te maken en door deze honderd en vijftig dagen wordt een langdurige periode aangegeven, noodig om den afloop van den vloed te bewerkstelligen. Zoo blijkt dus, dat de Schrift zelve den indruk vestigen wil van een vloed van geheel eenige afmeting, daar er zoovele dagen noodig waren om het einde nabij te brengen. En in gansch dit natuurgeschieden laat zij ons zien een werkstuk des Almachtigen, die als een Vader van alle
barmhartigheid in de werken der natuur doelt op de redding en zaliging Zijner kinderen.
Voor Noach waren er In dien langen tijd en in die vele dagen uren van benauwdheid en zorg, waarin hij met den dichter getuigen moest: „Zal dan de Heere in eeuwigheden verstooten, heeft de toezegging een einde van geslacht tot geslacht ? Heeft God vergeten genadig te zijn ? Heeft Hij Zijne barmhartigheden door toom toegesloten ? " Doch op die klacht kwam ook voor Noach en voor al wat in de ark was de daad des Allerhoogsten. De Heere zond de drogende winden, die de wateren deden dalen. En langzaam maar zeker daalde de vloed, totdat zij ten einde van honderd en vijftig dagen waren afgenomen, zoodat een keerpunt intrad, waarbij Noach zeggen moest, dat de Heere zijner gedachtig was, zoodat hij, het eenige tot redding uitverkoren kind Gods, kon getuigen : „Ik zal de daden des Heeren gedenken", want weldra ervaarde hij, dat de dobbering der ark tot rust kwam, daar zij zich had neergezet op de bergen van Ararat.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 november 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 november 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's