Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 8 : 4, 5. En de ark rustte in de zevende maand op den zeventienden dag der maand, op de bergen van Ararat. En de wateren waren gaande en afnemende tot de tiende maand; in de tiende maand., op den eersten der maand, werden de toppen der Ijergen gezien.

UIT HET ONGESCHREVEN WOORD
IV.

Zoo hadden dus de stormen uitgewoed, die met het geweldig verschijnsel van den vloed gepaard gingen. Daarin stemmen alle zondvloed-verhalen met het Schriftverhaal overeen, dat een groote beroering ook van de krachten des hemels als verwekkende en begeleidende verschijnselen optrad. En eindelijk was er een hoogtepunt bereikt, waarop de vloed tot staan kwam en de Heere naar het woord van Job „de zee met deuren toesloot" en zeide: „Tot hiertoe zult gij komen en niet verder ! en hier zal hij zich stellen tegen den hoogmoed uwer golven". En toen trad een keerpunt in en namen de wateren langzaam af. En daarmede brak het oogenblik aan, waarop het aan Noach duidelijk werd, dat de Heere gedachtig was aan Zijne toezegging, dat hij, hoe lang en hoe somber hem de omzwerving over den watervloed ook scheen, toch door zijnen God niet was vergeten. Zoo daalde de waterstand, totdat in de zevende maand op den zeventienden dag der maand de ark rustte. Zij vond een steunpunt en Noach werd er opmerkzaam Op, dat zij zich had vastgezet. Dat kon hem niet verborgen blijven, ook al kon hy rondom nog niets zien dan de oneindige watervlakte. Vijftien ellen had het water gestaan boven de toppen der bergen, terwijl de ark dertig ellen hoog was en haar diepgang juist de helft harer hoogte was. Zoo moest dus bij de daling van den vloed het oogenblik komen, waarop het gevaarte den bodem raakte en de beweging ophield. Alzoo geschiedde het niet op de laagvlakte, maar in het bergland. Als Noach had moeten wachten tot de laagvlakten droog lagen, dan zou zijne omzwerving niet alleen veel langer hébben geduurd: , maar ook zijn uitgang eerst na lang tijdsverloop mogelijk zijn geworden en de voorwaarden om te leven nog moeilijker, zelfs onmogelijk zijn geweest.
Zoo blijkt ook uit de keuze van de plaats, waar de ark zich vastzet, de voorzienige leiding Gods in de redding Zijner kinderen. Het was geen toeval, maar een wijs en genadevol bestel, dat de ark in het hoogland voor het eerst een steunpunt ontving, omdat juist daar de daling van den vloed het snelst zou moeten intreden. De Heere maakt dus ook den weg der beproeving zoo kort als mogelijk is, ook al schijnt die ook aan Gods kinderen zelven soms eindeloos lang. En zoo beschikte Hij hier voor Noach's ark een rustpunt op het bergland, dat van de oudste tijden af met den naam van Ararat wordt aangeduid. Welk punt dit juist is, kan thans moeilijk worden vastgesteld. Men heeft gemeend, dat Ararat dezelfde naam is als de Assyriërs in den vorm van „Usarti" gebruikten om het Armenisch bergland te noemen, dat zich uitstrekt tusschen den Araxes, het Wan-meer en het Urmia-meer. .Doch er wordt ook een berg „Arardi" in de inscripties vermeld, die gelegen was aan den Noordelijken rand dér vlakte van Mesopotamië. (Zie prof. dr. E. M. Th. Böhl, a.w. I, blz. 82). Merkwaardig is, dat uit hetgeen door schrijvers buiten de Heilige Schrift om ons bekend werd uit de alleroudste traditie, er op wijst, hoe van zeer oude tijden af de naam „Ararat" bekend was als de berg, waarop de ark zich vastzette. Josephus heeft zijn bericht over den zondvloed niet alleen uit de Schrift, maar ook uit andere bronnen, met name uit Berosus geput. En hij zegt in zijn werk „Joodsche Oudheden", I, 3, 5 : Op bevel van God dan begon het te regenen. Veertig volle dagen viel het water bij stroomen neer, zoodat het zich vijftien ellen boven de aarde verhief. Dat was ook de reden, dat er niet meer behouden hieven, daar zij nergens een toevluchtsoord konden vinden. Als de regen opgehouden had, daalde het water weinig of niet honderd en vijftig dagen lang, maar op den zevenden dag der zevende maand begon het langzaam te wijken. Daarop bleef de ark op zekeren bergtop in Armenië vastzitten". En hij besluit dan zijn verhaal over de wijze, waarop Noach de ark verliet, met de mededeeling: „Daarop bracht hij een offer aan God en hield met de zijnen een maaltijd. De plaats, waar dit geschiedde, noemen de Armeniërs „uitgang" en hare bewoners vertoonen nog heden ten dage de overblijfselen van de ark". Dit laatste heeft hij uit de berichten van Berosus, die hem bekend waren en die aldus verhalen : „Van dit schip zou, nadat het in Armenië was vastgeraakt, nog een gedeelte behouden zijn in het Kordyaer-gebergte, en vele lieden haalden zich van dit schip aardpek, dat zij afschaafden en als geneesmiddel tegen ziekte aanwendden". (Zie Altoriëntalische Texte zum Alten Testament, von dr. Hugo Gressmann, Berlin, u Leipzig, 1926, S. 201). Berosus, die ongeveer 300 jaren voor Christus leefde, heeft dus de traditie gekend, dat er in zijn tijd nog overblijfselen van de ark waren. De plaats, waar Noach's ark vastraakte, bevond zich naar de traditie bij „Nachtscheuan", door de Turken „Nakschiwan", door Grieksche schrijvers „Naxuana" genoemd. De tegenwoordige stad „Nachitschewan", welker eerste inwoner en dus stichter volgens de verhalen, Noach was, ligt aan den voet van den berg Ararat, die 5155 Meter hoog is, twee toppen heeft, door de Turken „de gebenedijde" berg, door de Perzen „de berg van Noach" genoemd wordt. Van ouds werd de naam Ararat echter gebezigd om deze gansche hoogvlakte te noemen.
Zoo is er dus een zeer oude traditie, waarin niet alleen de berg Ararat, maar ook de overblijfselen der ark vermeld worden. Sinds werden af en toe tot op onze dagen er berichten verspreid door reizigers, die zich bij deze traditie aansloten. Nog in 1883 en tien jaren later doken er zulke verhalen in de bladen op : De ark van Noach is gevonden. Een Turksche commissie, die een onderzoek moest instellen naar het vallen van lawinen op den berg Ararat, stootte plotseling op eene reusachtige getimmerde houtmassa, die uit een gletscher naar voren stak en die de kenmerken van een zeer hoogen ouderdom droeg. Deze commissie stelde een onderzoek in bij de bewoners van het naastbij zijnde dorp en vernam daar, dat dit getimmerte in de laatste zes jaren zichtbaar geworden was, doch dat niemand den moed had gehad het te naderen, daar uit een der vensters in de bovenste verdieping een booze geest met een vreeselijken aanblik naar buiten keek. De Turksche commissieleden lieten zich daardoor echter niet afschrikken. Zij beklommen den gletscher en waren verrast, doordat zij een kolossaal schip vonden, dat in het ijs vastgevroren bleek en alzoo bijna geheel bewaard was gebleven. En dus lag de conclusie voor de hand, dat zij de ark van Noach voor zich hadden. Een Engelschman, die zich hij de commissie aangesloten had, onderkende aan de soort van hout, dat men met de ark van Noach van doen had. Zulk een bericht doet natuurlijk opgeld in de kringen van onnadenkenden. Dat hout eeuwenlang in het water bewaard kan blijven, dat er ook zelfs van eene versteening sprake kan zijn, is bekend. De resten der paalwoningen, die in Zwitserland voorkomen, zijn eenige duizenden jaren oud. Maar zij stonden dan ook steeds in het water. Van de ark van Noach, die op een berg was neergezet, is zulks na den vloed niet het geval geweest". (Zie daarover Weltschöpfung, Sintfluth und Gott. Die Urüberlieferungen auf Grund der Naturwissenschaft erklart von Arthur Stenzel, Leipzig, 1899, S. 65—77). Het behoeft geen betoog, dat dergelijke verhalen historisch ongeloofwaardig moeten worden geacht. Zij zijn het gevolg van de oer-oude traditie, die vooral onder de stammen in de omgeving stand hield en er toe leidde, dat de phantasie de overblijfselen der ark vinden moest. En dit is te meer begrijpelijk, omdat het geweldige bergland met zijn hemelhooge toppen, bekleed met eeuwige sneeuw, een diepen indruk maken op de omgeving. Zij vertoonen eene verheven schoonheid van rust en kalmte, koude en majesteit, zegt Rev. Isaac Adams in zijn geschrift Persia by a Persian, London, 1906, p. 125—127. De hoogste top is meer dan 5000 M. hoog. De omwonende stammen houden het bestijgen voor een wonder. Zij beschouwen den berg met bijgeloovige vreeze en zij gelooven, dat hij de overblijfselen der ark nog draagt en dat deze door geen tijd of invloed van het weer kunnen worden aangetast. Om deze overblijfselen te bewaren, zou een goddelijk besluit deze voor stervelingen onbereikbaar hebben gesteld. Tartaren en Turken houden den top voor eene woonplaats van daemonen en geesten, zoodat zij dezen niet durven naderen. En zoo zeggen zij dan ook, dat sinds den vloed geen mensch den top van Ararat heeft betreden. Eerst in 1829 heeft dr. Pr. Parrot van de Universiteit te Dorpat, den berg beklommen. Zeer terecht wijst Adams er dan ook op, dat Ararat de naam is van geheel het Armenisch bergland en volstrekt niet alleen van den hoogsten top. De inwoners werden oudtijds het volk van Ararat genoemd. Eerst later werd de naam uitsluitend op de bergspits toegepast. En dit leidde tot de dwaze voorstellmg, dat de ark op den top zou zijn neergezet. Dit is een geheel verkeerde beschouwing van het zondvloed-verhaal, waarin sprake is niet van de hoogste spits, maar van één der bergen van Ararat. 2 Kon. 19 : 37 en Jesaja 37 : 38 vluchten Adramelech en Sarezer naar het land van Ararat, na den moord op Sanherib, hun vader. En Jeremia 51 : 27 noemt het koninkrijk van Ararat onder de machten, die opgeroepen worden tegen Babel. Uit dit gebruik van den naam „Ararat" (blijkt, dat er niet een enkele bergtop, maar het bergland in zijn geheel onder wordt verstaan.
Zoo was de voorzienigheid Gods over Noach, over de zijnen, over alle dieren, die met hem ter behoudenis verkoren waren. De ark, hoewel schijnbaar een prooi van wind en golven, schijnbaar door toeval beheerscht, was toch op hare zwerftochten over de wateren een voorwerp van de bijzondere zorg des Heeren. Zoo is het in het leven van Gods kinderen steeds. Des Heeren oog is over de Zijnen, ook al heeft de wereld daaraan geene kennis, ook al ziet zij er niets van en verkeert zij in den waan, als waren Gods kinderen overgegeven in de handen der geweldenaars. Daarom is dan ook de uitkomst vaak eene logenstraffing van het ongeloof. De Heere is voor Zijne kinderen een wonderdoend God, die ongedacht vaak uitredt uit diepten van nooden en de vijanden Zijns Koninkrijks beschaamt. Daarom, zong de dichter : „Hij bewaart de zielen Zijner gunstgenooten. Hij redt hen uit der goddeloozen hand". En zooals Hij Zijne bijzondere voorzienigheid gaan laat over Zijne uitverkorenen, zoo ook hier over Noach's ark. Hij bereidde haar eene plaats op het bergland van Armenië, opdat straks, als de wateren waren opgedroogd en de aarde weder bewoonbaar werd, de bewoners der ark in een schoon en vruchtbaar landschap eene vruchtbare en schoone landouwe ter bewoning zouden deelachtig worden. Ook als de lagere gebieden van Mesopotamië nog niet van water bevrijd en dus nog onbewoonbaar bleven, dan zou Noach met de zijnen reeds een oord betreden kunnen, dat zich leende voor eene spoedige vervulling der behoeften des levens. Zoo heeft de Heere gewaakt, ook al scheen Hij dezen Noach aan zichzelven over te laten en al had Noach ongetwijfeld dagen gekend, waarin hij bij de langdurige omzwerving over de wateren, worstelen moest om licht, om geloof en om hope. De uitslag bewees, dat de wijsheid en de genade Gods Noach's zorgen beschaamde. Eer dan hij verwachtte en zonder dat hij zelve bij machte was er iets aan toe te brengen, rustte de ark op de bergen van Ararat en besefte hij, dat het einde naderde en de ark zich weder voor hem ontsluiten zou. Hij had de werken des Heeren gezien. Zijne wonderwerken in de diepte. Hij had dagen gekend, waarop hij de golven zag rijzen naar den hemel en dalen in de afgronden. Doch roepende tot den Heere, was aan hem de belofte vervuld : „Zoo voerde Hij hem uit zijne angsten". Op de bergen van Ararat zette zich de ark neder en daar ontsloot zich voor Noach en in hem voor het gansche menschelijke geslacht een nieuwe toekomst, die in het licht zou staan van de verkiezende genade Gods en waarin dus het volk zou geboren worden, dat drager wezen zou van een nieuw verbond.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 november 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 november 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's