Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

UIT HET OMGESCHREVEN WOORD

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 8 : 6, 7. En het geschiedde ten einde van veertig dagen, dat Noach het venster der ark, die hij gemaakt had, opendeed. En hij liet een raaf uit, die dikwijls heen en weder ging, totdat de wateren van tooven de aarde verdroogd waren.

5e Serie.
VI.
Langzaam maar zeker onthulde zich het landschap in de bergen voor de oogen van Noach. De toppen der bergen aanschouwde hij, maar de aardoppervlakte was toch eene andere dan die hij voorheen had gekend. Eene andere wereld ontsloot zich voor zijne oogen nu daar de toppen der bergen boven de wateren uitstaken, die wel allengskens daalden, maar toch niet verdwenen waren. De ark had, zich vastgezet en Noach begreep nu, dat de vloed bezig was te vervloeien en de aarde langzaam weder te voorschijn kwam. Wederom waren veertig dagen voorbijgegaan, dus een lange en genoegzame tijdsduur, die hem de vraag voorlegde, of niet de toestand der aarde zoo geworden zou zijn, dat nadere overweging van hetgeen te doen stond grond had. Daarom opende Noach het venster der ark, die hij gemaakt had.
Op eene schoone wijze wordt ons hier Noach's gemoedsstemming meer te verstaan gegeven en geteekend, dan in woorden beschreven. Ongetwijfeld was hij begeerig zich te vergewissen aangaande den toestand der aarde en er wordt ons niet gezegd, dat de Heere Zijn woord tot hem sprak om hem licht te geven over hetgeen hij toch waarlijk weten moest. En hoewel de Heere zwijgt, maakt Noach zich op om een onderzoek in te stellen, dat hem het licht zal doen opgaan over wat tot nu toe verborgen bleef. Noach volgde dus het licht van zijn natuurlijk verstand, toen er geen bijzondere sprake Gods tot hem kwam. Ook daarin kan hij ons tot een voorbeeld zijn, omdat er uit blijkt, dat hij wars zich betoonde van alle buitenissige vroomheid en zijne Godsvrucht wezenlijk gezond was. Hij kan ook daarom in onze dagen tot een voorbeeld worden gesteld, nu er zoo velerlei vroomheid is, waarin meer het vleescsh dan de Geest des Heeren den toon aangeeft. Wij leven in een wonderlijken tijd, waarin de menschen vaak kittelachtiig van gehoor, de gezonde spijze niet verdragen kunnen. Maar in dezen zelfden tijd, zijn er ook omgekeerd velen, die zoó innerlijk ziek zijn, zóó wezenlijk afgeweken van de paden der Waarheid, dat zij de gezonde leer niet meer verdragen konden. Duizenden zijn het spoor bijster als het aankomt op de beleving van Gods Woord. Voor velen is het zaligmakend geloof zoek, zoodat zij eigenlijk niet meer weten wat daaronder te verstaan zij. Er is een doode, dorre, wezenlooze orthodoxie, die tegenover het Woord van God staat als de reiziger met zijn reisboek in de hand tegenover een oud historisch gebouw, beroemd om zijn verleden. Zij staren het aan soms en nemen het op met een zekere bewondering en zeggen : „Dat is nu het beroemde bouwwerk en zij zijn verheugd te kunnen zeggen, dat zij het gezien hebben. En later zeggen zij.: „Wij hebben het gezien en het was mooi en oud en beroemd is het". Maar de levensgeest van het kunstgenie, dat er zich in openbaart, bleef hun vreemd. Zoo staan in onzen tijd velen tegenover het Woord en tegenover de leer, die Gods Kerk er .op gegrond heeft. Het werd hun tot een soort levensphilosophie, die het hoofd wel richt, maar aan het hart geheel vreemd blijft. Aan de practijk der godzaligheid hebben velen geene kennis. Zij bleef hun vreemd niet alleen, maar omdat zij er zelven geene kennis aan hebben, willen zij ook niet, dat een ander er van geniet. En dus toonen zij zich vijandig aan wie de practicale kennis, het leven in Gods gemeenschap, hebben gevonden en weten, dat het vertroostingsleven aan Gods volk wordt bereid en dat Gods kinderen zonder dit niet zouden kunnen.
En omgekeerd zijn er anderen, die wel veel spreken van de bevinding, maar die haar aanzien voor een zielsgevoel, dat een mensch kan smaken, ook al is er van eene kennis Gods niet wezenlijk sprake. Mystische gevoelens spelen in onze dagen ook een grooten rol. Duizenden zwemmen in gevoelswateren en zijn wezenlijk in vrome vormen niet anders dan de anarchistische pacifisten dezes tijds in vormen der God-loosheid ons te zien geven. Er is eene bevindelijkheid, die niet uit God is, omdat zij vreemd is aan Gods Woord, niet geboren werd uit het Woord, niet gevoed werd door het Brood, dat uit den hemel nedergedaald is. Het zijn de eigen ziekelijk vrome gevoelens, die den toon aangeven en ondanks den vromen schijn niet wezenlijk onderscheiden zijn van die der goddelooze geestdrijverij onzer dagen, die in het Rijk van den Antichrist heerschappij voert.
Zoo zijn er dus twee gevaren : eenerzijids een waardeering van het Woord, die wezenlijk, de werking van des Heeren Geest uitschakelt, en anderzijds een waardeering van wat des Geestes zijn moest en die het Woord uitschakelt. En in beide hebben wij van doen met eene miskenning van Woord en Geest te zamen en dus inderdaad met een ongoddelijk drijven, dat aan den wortel onzer zonde is ontsproten.
Onder den druk van deze dwaling nu komt het maar al te vaak voor, dat de menschen leven eenerzijds, als ware er geen God in den hemel en anderszijds, als ware Hij alleen maar daar om op de dwaze begeerten des menschen te letten. Zoo kunnen wij dan ook zien, dat er zijn, die de leiding des Woords uit hun leven wegbannen en wachten op wonderteekenen en stemmen en ijdele aanwijzingen, die zij zlchzelven stellen, terwijl zij eigenlijk vragen naar den bekenden weg. Zij leven dan naar zij meenen onder den druk van een bevindelijk leven, terwijl zij in de werkelijkheid geleid worden door dwaallichten, opkomend uit de moerasdampen, die zweven boven den poel van hun eigen verdorven hart. De natuurlijke gaven Gods versmaden zij, als waren deze van geenerlei waarde en als had de Heere ook deze niet aan den mensch bereid. Zij wachten op het hooger licht, dat langs wonderlijke wegen moet afdalen en zoo leven zij in een wereld van grillige phantasle, waaraan juist datgene ontbreekt, dat zij vóór alles behoeven, namelijk de klaarheid van het inzicht, waarbij de eenig juiste weg wordt onderscheiden. Wordt dus door sommigen de le­vende kracht van het Woord zooal niet ontkend, dan toch practisch verloochend, door anderen wordt de Geest des Heeren verworpen, alsof een dood Woord de zielen redden kan. In het eene wordt de natuurlijke gave het eenige, in het andere wordt de natuurlijke gave verworpen onder den schijn van den eenigen geestelijken eisch.
Tegenover deze dwalingen nu, die vooral in onzen tijd verre van zeldzaam zijn, staat hier het leerend voorbeeld van Noach, den man des geloofs, en van de ware geloofsgehoorzaamheid. In onderworpenheid aan Gods Woord bouwt hij te midden eener wereld, die in het booze ligt, de ark, opdat hij voor zich en de zijnen een schuilplaats zal bezitten tegen de wateren van dien vloed. Hij wordt gedragen door de ark vele dagen aaneen. Hij ziet niet anders dan dat zij ronddrijift over de wateren, her-en derwaarts gedreven door den vloed en den stormwind en den stroom. Waarheen hij ook de oogen richt, niets ontdekt hij dan de wateren rondom en den hemel boven hem. Maar hij weet, hoe hij in die ark gegaan was en de belofte Gods is hem, een steun, ook als dag na dag voorbijgaat, zonder dat hij van de redding, die komen zal, nog iets speurt. En nu is het merkwaardig, dat diezelfde Noach, die in gehoorzaamheid des geloofs te midden der ongeloovige wereld de ark toebereidde tot behoudenis van zichzelven en van de zijnen en daarmede naar het natuurlijk inzicht van allen een dwaas werk tot stand bracht, waarover de kinderen dezer wereld slechts spotten konden, omdat zij er niets van begrepen en het als onredelijk uitriepen, hoe diezelfde Noach nu, nadat hij zoo lang gewacht had op het dalen van die wateren, op geene goddelijke aanspraak wachtte, die hem de droogwording der aarde verkondigde. Diezelfde Noach, die naar de dwaasheid des geloofs het Woord des Heeren gehoorzaamde tot verbazing van allen, volgt nu de inspraak van het natuurlijk verstand door het venster te openen, dat hij in de ark had gemaakt en onderzocht alzoo door de natuurlijke rede geleid, hoe de toestand der aarde was geworden. Daarvoor behoefde hij geene bijzondere aanwijzing. En er blijkt ook niet, dat hij er geestelijke worsteling over gekend heeft. Hij is begeerig geweest zich te vergewissen van den stand der wateren. En daarom opent hij het venster, opdat hij zichzelven overtuigen zal. Dat die begeerte bij hem opkwam, was natuurlijk en ook redelijk. Hij had er geene goddelijke aanwijzing voor noodig. Dus deed hij wat zijne hand vond om te doen, al bleef hij ook daarbij van den zegen zijns Gods afhankelijk.
Zoo wordt ons hier duidelijk, hoe de vreeze Gods en de wandel in gehoorzaamheid des geloofs het licht der rede niet dooft. De ware vreeze Gods leert niet te vragen naar den bekenden weg, dien de Heere aan ons natuurlijk verstand heeft voorgelegd. Ook dat natuurlijke licht is Zijne gave en ook daarin is een licht gegeven, dat ons op den levensweg van groot nut is en dat wij, omdat het een gave Gods is, niet mogen verachten. En daarin is hier Noach velen onzer dagen tot een leerzaam voorbeeld, want in ziekelijke vroomheid komt het maar al te dikwijls voor, dat veel gesproken wordt over de behoefte aan hemelsch licht, dat de Heere in het natuurlijke verstand reeds heeft laten opgaan. Er wordt soms gevraagd naar den weg, die voor ons ligt. En de ervaring leert, dat er uit eigengerechtige begeerten valsche gebeden opgaan, waarvan Jacobus gezegd heeft: „Gij bidt en gij ontvangt niet, omdat gij kwalijk bidt, opdat gij het in uwe wellusten doorbrengen zoudt". Ook in geestelijk opzicht staat ziekelijke vroomheid naar grootsche bevindingen, naar diepe leidingen soms in kleine zaken, die op zichzelf zeer duidelijk waren, opdat daarna over de heerlijke ervaring zou worden geroemd. Ook voor het gebed moet er een grond zijn in hetgeen de Heere zelve door Zijnen Heiligen Geest heeft neergelegd in de ziel. En waar die grond ontbreekt en de onbekeerde zondaar, om het vrome vleesch te streelen, naar teekenen en wonderen staat, daar zal er slechts sprake zijn van een ongeestelijk drijven, dat niet uit God, maar uit het verdorven zondaarshart opkomt. Daar moge hij denken aan dat andere woord : „Naakt tot God en Hij zal tot u naken. Reinigt de handen, gij zondaars ! en zuivert de harten, gij dubbelhartigen !" Des Heeren Geest laat geen ruimte over voor miskenning Zijner gaven, noch ook voor valsche bevinding en ijdele vroomheid. Hij maakt oprecht in allen handel en wandel. Hij leert Zijne kinderen in de ure van het gevaar en laat hun het licht opgaan, ook als er, natuurlijk gezien, geen uitweg overblijft. Hij onderwijst hen in den weg des geloofs, zoodat zij Zijne wonderwerken zien, als Hij weet, dat het hun noodig is. Maar Hij leert hen ook, dat de rede staat in den dienst der vreeze Zijns Naams. Dan leidt Hij ook het natuurlijk verstand en maakt het dienstbaar aan de doeleinden, die Hij zich voorgesteld heeft.
Zoo was het hier met Noach, nadat hij lang gewacht had en dagelijks hoopte, dat er verandering komen zou. En eindelijk opent hij het venster, dat hij zelve eenmaal had aangebracht, opdat hij alzoo zich vergewissen zou aangaande den stand der wateren op de aarde. Hoewel het hem niet van boven was opgedragen, hem geen aanwijzing van den hemel was geworden, ontsluit hij het venster en volgt de inspraak zijns verstands en gebruikt alzoo de gave, hem door den Schepper geschonken.
Ook hierin blijkt Gods Woord van een geheel ander karakter dan de oude zondvloed-verhalen, die ook de opening van dit venster mythologisch bezingen. Zoo zegt een oud Sumerisch bericht : „Nadat de geweldige ark op de groote wateren in den storm gezwalkt had, kwam de zonnegod voor, hemel en aarde verlichtend. Ziuzudra (d. i. de Babylonische Noach) opende een luik der geweldige ark en het licht van Utu (den zonnegod) trad binnen de reusachtige ark". Daar is het dus de zonnegod, die de aanleiding wordt tot de opening van het venster. Maar van dat alles weet de Schrift niet. Zij teekent ons slechts Noach, den Godvreezende, die het venster opent, omdat hij begrijpt, dat alleen een onderzoek hem inlichten kan over den toestand der aarde. Hij doet alzoo wat zijne hand vindt om te doen en wandelt in den weg des verstands, met goddelijk licht bestraald, waardoor hem ook het licht opging, dat de Heere alzoo voor hem had ontstoken.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 december 1935

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 december 1935

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's