Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

’s LANDS DEFENSIE
De toestand van 's lands defensie is, wat het materiaal der weermacht betreft, verre van bevredigend.
Wel is het materiaal, wat aanwezig is, modem en van uitstekende kwaliteit, zoodat het de vergelijking met datgene, waarover de buitenlandsche legers beschikken, glansrijk kan doorstaan, doch de hoeveelheid, is. ten eenenmale .onvoldoende.
Er is groote achterstand.
Om b.v. een voorbeeld te noemen. In de jaren 1932 tot 1935 moest volgens het aanbouwplan 1930 van de vloot verwerkt zijn geworden ƒ 43.2 millioen, terwijl op de begrootingen voor die jaren slechts werd aangevraagd .een bedrag van ƒ 18.5 millioen, zoodat in vier jaren tijds alleen terzake van den nieuwbouw een achterstand is ontstaan van ƒ 25 millioen. Dit had tot gevolg, dat de vloot geleidelijk verouderde, terwijl het oud materiaal moet worden aangehouden, omdat nieuwe schepen niet beschikbaar zijn.
Dat de gevechtswaarde van de vloot dientengevolge belangrijk is verminderd, is te begrijpen.
Is de uitrusting bij de zeemacht dus geheel onvoldoende, niet anders is dit het geval met de uitrusting van de landmacht.
Het materiaal van het leger : geschut, munitie en ander toebehooren is incompleet. Een geschutreserve ontbreekt. Vechtwagens en pantserwagens zijn niet in een voldoend aantal aanwezig. Het aantal vliegtuigen is onvoldoende om in de eerste behoeften te voorzien. Reserve motoren bij de militaire luchtvaart zijn niet aanwezig.
De achterstand bij het leger is zelfs nog grooter dan die bij de marine.
Dat deze onbevredigende toestand van s lands defensie bijzonderlijk nijpt in dezen tijd van internationale moeilijkheden, waarbij de internationale
machtsverhoudingen zich verschuiven en zich voortdurend verder ontwikkelen, is te verstaan. Alleen reeds geven de onlangs plaats gehad hebbende
demonstraties met het meest moderne geschut en honderden lichte vechtwagens van het Duitsche leger een beeld van die wijziging in de machtsverhoudingen. Daarnaast zien wij, dat de ons omringende landen kort na den wereldoorlog de motorisatie van hun legers met kracht hebben ter hand genomen. Ook in Oost-Azië richt zich de belangstelling, blijkens allerlei artikelen in daar verschijnende couranten, meer dan voorheen op Nederlandsch-Indië.
In dat licht bezien, is er met het oog op den grooten achterstand aan materiaal bij de weermacht reden tot groote bezorgdheid.
De oorzaak van dien achterstand is nu hierin gelegen, dat er in de laatste jaren, waartegen bij gelegenheid van de behandeling van de defensiebegrootingen
gewaarschuwd werd, te veel is bezuinigd geworden, het feit, dat ook door dien tegenwoordigen Minister van Financiën, mr. Oud, die als Kamerlid weliswaar op het standpunt der ontwapening stond, op de onlangs gehouden jaarvergadering van den Vrijzinnig-Democratischen Bond is erkend geworden. Door te scherpe bezuiniging is de weermacht in de impasse (moeilijkheid) geraakt, waarin zij zich op dit oogenblik bevindt.
In dit verband doet zich de vraag voor, of, gezien de internationale machtsverhoudingen, zooals deze zich in den laatsten tijd ontwikkelen, de
weermacht in staat zal zijn de haar toegedachte taak naar behooren te volbrengen.
Zooals de Regeering zich nog dezer dagen uitliet, is de doelstelling van de Nederlandsche weermacht, zoo hier te lande als in Nederlandsch-Indië kortweg deze, dat die weermacht dient om naast de handhaving van orde en rust, de naleving der verplichtingen, die op het Koninkrijk als lid der volkerengemeenschap rusten, te verzekeren. Deze doelstelling — aldus de Regeering — brengt mede, dat de weermacht van zoodanige sterkte en uitrusting zij, dat zij voldoende ontzag inboezemt om een vreemde mogendheid te
weerhouden lichtvaardig tot schending onzer nationaliteit over te gaan en dat zij in staat zij de schending der neutraliteit, indien zij onverhoopt mocht intreden, met kracht te weerstaan. Hierin ligt opgesloten, dat ook hen, die een aanslag op onze onafhankelijkheid mochten ondernemen, krachtige weerstand; geboden moet kunnen worden.
Nu heeft de Regeering inmiddels begrepen, dat in den achterstand onverwijld moet worden voorzien, vandaar dat zij bij de Staten-Generaal een ontwerp van wet heeft aanhangig gemaakt tot instelling van een fonds tot verbetering van de materieele uitrusting van de landmacht (en van de zeemacht, voor zooveel de kust-defensie van Nederland betreft). Op dit fonds zal een tweede fonds volgen, bestemd voor de maritiemeverdediging van Nederlandsch-Indië.
Wat het eerste fonds, dat der bijzondere voorzieningen tot versterking der
weermacht hier te lande betreft, wordt voor aanvulling van het materiaal een bedrag rond: ƒ 53.5 millioen aangevraagd, te verdeelen over 20
achtereenvolgende defensie-begrootingen.
Uit dit groote bedrag blijkt duidelijk, dat de Regeering de noodzakelijkheid inziet dat ons land een krachtige weermacht behoeft.
Laten wij hopen, dat de Staten-Generaal met spoed het ontwerp van Wet tot stand brenge en dat de Regeering er voor zorgt dat de achterstand onverwijld wordt ingehaald.
Wat te Geneve inzake het optreden van den Volkenbond met betrekking tot het Italiaansch-Abessijnsch conflict gebeurd is, leert dat het Volkenbondsapparaat niet zoo vlug werkt als wel gehoopt was. In den beginne zullen de volken op eigen kracht zijn aangewezen.
De aanvaller zal niet wachten tot het oogenblik dat onze weermacht paraat is.
Daarom mag er geen oogenblik gedraald worden

GEDWONGEN CONCENTRATIE
Wanneer ons blad verschijnt, zal de Tweede Kamer temidden van het Onderwijsdebat zitten, dat ten doel heeft bezuiniging te brengen op de uitgaven voor het Onderwijs.
Dat de Onderwijsuitgaven naar beneden moeten, wil er evenwicht in de Rijksfinanciën kunnen gebracht worden, weet een ieder, en zeker is de voorstander van het Bijzonder Onderwijs er van overtuigd, dat het dien weg op moet.
Doch bij de bezuiniging op de uitgaven voor het Onderwijs moet de gelijkstelling gehandhaafd blijven. Echter zal die gelijkstelling verloren gaan, wanneer het ontwerp van wet, dat de besparing moet brengen, ongewijzigd wordt
aangenomen.
Immers, zooals het bezuinigings-ontwerp voor het Onderwijs nu luidt, zullen volgens de cijfers van 1 Januari 1935 174 Protestantsch Christelijke Scholen en 86 Roomsch-Katholieke Scholen haar recht op subsidie verliezen, terwijl, wanneer dezelfde maatstaf, die voor de Bijzondere School geldt, ook aan de kleine Openbare Scholen zou worden aangelegd, daarvan niet minder dan 650 zouden moeten verdwijnen.
Intusschen zijn het deze kleine Openbare Scholen, die door het bezuinigings-ontwerp worden veilig gesteld.
Dit is meten met twee maten.
Terecht wordt dan ook § 12 van het bezuinigings-ontwerp, de paragraaf, waarin over de beperking van het aantal scholen voor Gewoon Lager Onderwijs gehandeld wordt, als de kern beschouwd van het wetsontwerp.
Nu deelt de Regeering in de gewisselde stukken wel mede, dat zij, inzonderheid ten opzichte van de scholen, die voor 1920 bestonden, dat zijn van de 174 Protestantsch Christelijke Scholen er 63, zeer gemakkelijk zal zijn, en ook wordt in de toelichting op het ontwerp van wet de toezegging gedaan, dat de Regeering allerlei uitzonderingen zal laten gelden, doch met de eerstgenoemde mededeeling en met de toezegging kan toch moeilijk genoegen 'worden genomen, omdat dan voortaan deze scholen, die de financieele basis, waarop ze rusten, zouden moeten missen, aan de willekeur van het Departement van Onderwijs worden overgeleverd. Het Departement zou dan beslissen of een school al dan niet kan gehandhaafd blijven.
Zoo doet het bezuinigings-ontwerp onrecht aan het Bijzonder Onderwijs, dat zijn rechten gewaarborgd weet in artikel 195 der Grondwet.
Ook zal het zeer de vraag zijn, of met de opheffing van de aangewezen
Bijzondere Scholen wel eenige bezuiniging verkregen wordt.
Intusschen, hoe dit ook zij, van de gedwongen concentratie, zooals de Regeering
dit bij het bezuinigings-ontwerp wil doordrijven, kan niets kamen. Daartegen zal de Kamer zich moeten verzetten.
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 december 1935

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 december 1935

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's