Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERSTFEEST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERSTFEEST

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jesaja 9 : 5a. Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven en de heerschappij is op zijn schouder.

De Heere Jezus Christus heeft, terwijl Hij op Gabbatha voor Pilatus op het punt stond als onze Kruiskoning de laatste, geweldigste worsteling aan te vangen, voor de ooren der gansche wereld eene Kerstpredlcatie gehouden. Hij deed het licht opgaan over het wezen van den Middelaar Gods en der menschen. Hij ontsloot voor Pilatus' oog het wezenlijke Zijner persoonlijkheid, al wist Hij, dat de stadhouder het niet zou kunnen zien met geestelijke oogen, noch hooren met zijne ooren, wat de Geest tot de gemeente zegt. Pilatus had Hem gevraagd. : Zijt Gij de Koning der Joden ? En het antwoord luidde : Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld. Neen, Hij ontkende niet, dat Hij een Koning was. Alleen maar. Hij was het op geheel andere wijze dan Zijn rechter vermoedde. Ja, Hij was een Koning, doch van geheel bijzondere orde. Niet met een koningschap, zooals Pilatus dit alleen kende, met aardsche heerlijkheid en macht. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik der waarheid getuigenis geven zou en een iegelijk, die uit de waarheid is, hoort Mijne stem en aanvaardt dus Zijn Koningschap, bukt zich onder den scepter van Zijn Geest en Woord. De Heere Jezus sprak daar van Zijne geboorte, zegt daarmede, dat Hij onzer één is, waarachtig mensch, ons in alle dingen gelijk. Hij verkondigt het aan Pilatus en het klinkt alle eeuwen door, dat Hij geboren is. En op Kerstfeest worden wij daaraan op zeer treffende wijze herinnerd, wanneer het ons oproept naar Bethlehem om het woord te zien, dat aldaar geschied is. Hij is geboren, even hulpeloos als wij geboren werden. Als een hulpeloos wicht lag Hij in de kribbe, armer dan de armste, want de vossen hebben holen, de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des menschen heeft niet, waar Hij Zijn hoofd nederleggen kan. De Heere Jezus spreekt het voor Pilatus uit, dat Hij geboren is, dat Hij een hulpeloos wicht is geweest, zooals elk menschenkind, dat Hij in doeken was gewonden, aan al de zwakheid onzer menschelijke natuur onderworpen. „Ik ben geboren", zoo zeide Hij tot Pilatus. Maar als in éénen adem voegt Hij er aan toe : „Ik ben in de wereld gekomen". Dat heeft Pilatus niet kunnen verstaan. Wat hij er nog van begreep, vervulde hem met bijgeloovige vreeze en dus poogde hij het proces zóó te leiden, dat de Christus losgelaten werd. Maar van Jezus' ware wezen had hij niet het minste besef. Daarom, dat hij uit de waarheid niet was, kon hij des Heeren stemme niet hooren. „Ik ben geboren", zeide Hij, om Pilatus en met Pilatus de gansche wereld te doen verstaan, dat Hij waarachtig mensch isi, onzer één, drager der menschelijke natuur. Maar daarbij laat Hij het niet, want Hij voegt er terstond aan toe „en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen". Daardoor geeft Hij aan dienzelfden Pilatus een blik in Zijne verschijning, die door den Heere Jezus bedoeld was als de ontdekking voor Zijne goddelijke natuur. Dat woord kon niemand anders zeggen dan Hij alleen. Hij is gekomen als de Gezondene des Vaders, als de eeuwige Zoon les eeuwigen Vaders. Hij komt niet op uit het[ leven der menschheid, zooals wij verschenen zjn. Wij worden geboren en wisten het niet, en tijden waren noodig eer ons zelfbewustzijn gerijpt was tot eene onderscheiding tusschen de wereld en onszelven. En wij hebben in den oorsprong van ons leven geen deel, want het kwam ons uit Gods voorzienigheid toe. Wij kwamen niet in de wereld, maar werden in haar gebracht, wij zochten haar niet, konden haar niet zoeken, maar werden in haar gevonden en vonden haar. Doch de Heere Jezus kan zeggen : „hiertoe ben IK geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen. Zijne verschijning is een daad, is een wilsdaad, vrucht van Zijn eeuwig besluit. En zoo stelt Hij Zich aan Pilatus voor : geboren en in de wereld gekomen tevens, als waarachtig mensch geboren, als waarachtig eeuwig God in de wereld gekomen als de Middelaar Gods en der menschen, in Wien het licht der Godskennis, dat in der menschheid val werd uitgedoofd, opnieuw in volle waarheid werd ontstoken, zoodat wie Hem gezien heeft, den Vader heeft aanschouwd.
Zoo heeft Jezus zelve eene Kerstpredicatie gehouden, die de eeuwen door Hem stelt in het volle licht van Zijn eenig Zoonschap Gods. En dit nu is niet nieuw in de Schrift, maar de vertolking der zelfde waarheid, door Jesaja eenmaal voor eeuwen reeds aan het oude volk verkondigd. Ook deze Godsman aanschouwde, onder bijzondere belichting des Geestes, dat in de volheid des tij ds het volk, dat in de duisternis wandelt, een groot licht zou zien. Zij, die wonen in het land der schaduwen des doods, over hen zal het licht schijnen. En als Jesaja daarvan spreekt, dan schouwt ook hij, de evangelist onder de zieners des Ouden Verbonds, hoe Immanuël opkomt als onzer één en geboren wordt als onzer één, maar toch van ons allen daarin onderscheiden wordt, dat in Zijne verschijning eene buitengewone, geheel eenige Godsdaad voltrokken wordt, wanneer hij zegt: „Want een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven". Eeuwen voordat de volheid des tijds is aangebroken, schouwt Jesaja reeds Christus' verlichting, zooals zij door den Heere Jezus zelf aan Pilatus is verklaard. „Een kind is ons geboren", zoo jubelt hij, „een Zoon is ons gegeven". Hij ziet Hem als onzer één, geboren, zooals wij geboren zijn, kind geworden, zooals wij het eenmaal waren, maar toch als een bijzonder kind, van geheel eenige orde, onderscheiden van alle anderen, want dat geboren kindeke kent hij als den Zoon, Die ons gegeven is. Zoo treedt dus reeds onder de profetie van den ouden dag Christus' verschijning in een ander licht, dan de geboorte van een mensch alleen. Hij is wel geboren, maar in die geboorte voltrekt zich een bijzondere daad, zooals zij hier als eene gave, dan weer als eene zending of als eene komst wordt voorgesteld. Zoo gaat over Jezus' geboorte het licht Zijner Godheid op, wordt in Hem voltrokken een werk van genade, eene daad van wederbaring, die in het paradijs reeds aangekondigd werd, in den loop der eeuwen met steeds grootere klaarheid werd onthuld en eindelijk in den Kerstnacht vervuld. Toen klonk het engelen-lied, dat getuigde van het kind, dat ons geboren werd, waarin de liefde Gods als eene daad van ontferming zich voor aller oog verklaart. Het klinkt dan ook door alle eeuwen heen, dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus de Heere, in de stad Davids. Daar lag het kindeke, een wonder van schoonheid, zooals het moederschap spreekt tot de wereld, doch in een hooger licht onderkend door het volk, dat in geloof en hope Zijne komst heeft verbeid, als Immanuël aanschouwd, en als het vleesch geworden Woord aangebeden door de ware Kerk des Heeren. Zoo lag daar eenmaal het kindeke, het heilig kind Jezus, in gedaante gevonden als een mensch, dus geboren gelijk als wij, opdat Hij waarachtig mensch zou zijn. Doch wederom, niet geboren uit den bloede, noch uit den wil des vleesches, maar uit God. De Heilige Geest was over haar gekomen en de kracht des Allerhoogsten had haar overschaduwd. En daarom het heilige, dat uit haar geboren werd, zou Gods Zoon genaamd worden. Zoo lag Hij daar als kind in de kribbe, maar toch de Zoon, die in de gestaltenis Gods zijnde, het geen roof heeft geacht Gode even gelijk te zijn. Hij was nu in de wereld, die door Hem gemaakt is, en de wereld heeft Hem niet gekend. Slechts zij kennen Hem, voor wie Hij Zich vernederd heeft, voor wie Hij Zich gegeven heeft, voor wie Hij werd geboren en gehoorzaam Zich stelde tot den dood, ja, den dood des kruises.
Zoo is dus met de geboorte van Immanuël de wondere daad van Gods liefde voltrokken, die als de spil is, om welke zich de historie der menschheid wentelt van het begin der wereld tot haar einde. In zonde gevallen, vijand Gods geworden, werd ook het menschelijk leven zelf in vijandschap ontwricht. Door gansch hare historie werd de bloedige streep getrokken, die getuigt van het nameloos lijden, waaraan de menschheid ten prooi is geworden. Hatelijk zijnde en elkander hatende, ging en gaat het leven van volken en individuen voorbij in gestadige worsteling en strijd. En hoezeer ook de menschheid moge voortschrijden in haar kennen en kunnen, het menschelijk leven zich moge ontplooien in steeds verfijnende techniek en cultuur, zoodat de mate van materiëelen rijkdom schier ongedachte mogelijkheden aanneemt, ondanks dit alles wordt toch haar leven steeds meer vergiftigd door het gif harer zonde, zoodat onder heller wordende cultureele glansen, de innerlijke ontbinding steeds verder voortschrijdt. Het is merkwaardig, dat heel de historie der menschheid, hoezeer ook op de vleugelen der wijsbegeerte op wondere hoogten opgevoerd, toch bij al wat zij aan wijsheid en schoonheid voortbracht, geene liefde in den waren en diepen zin heeft gekend. De waarachtige liefde bleef en blijft vreemd aan de cultuur, die opkwam buiten de inspiratie van Gods bijzondere openbaring om.
Maar nu, als de volheid des tijds is gekomen en het heilig kind ligt in de kribbe, dan verschijnt daarin de liefde Gods. En dat niet als eene ijdele vrucht van het denken, niet als de schepping eener dichterlijke phantasie, geboren uit de onstilbare behoeften van de naar God dorstende menschheid, maar zij staat daar voor ons in eene daad, eene wondere daad, die als een heilig mysterie de zielen ontroert. Hij, die waarachtig en eeuwig God is, de eeuwige Zoon, die in den schoot des eeuwigen Vaders is, wordt mensch. Dat is de ondoorgrondelijke verborgenheid der godzaligheid. En in die wondere, voor al het menschelijk denken onnaspeurlijke Godsdaad, verschijnt in volle heerlijkheid voor het eerst de liefde Gods. De goedertierenheid van God onzen Zaligmaker en Zijne liefde tot de menschen is verschenen. En zij verschijnt in het schuldeloos wicht, dat alleen als Immanuël in heerlijkheid straalt voor het oog van hen, die in dit kindeke werden herboren tot eene nieuwe en levende hope.
Ja, als wij Kerstfeest zullen vieren, als wij waarachtige vreugde zullen smaken omdat Immanuël geboren werd, dan zal dit alleen kunnen, wanneer wij in het licht van Gods Heiligen Geest het kindeke in Zijne waarachtige heerlijkheid aanschouwen. Dan zullen wy den jubelzang beluisteren, door Jesaja aangeheven, klinkend door alle eeuwen heen : „Want een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven". Dan zal onze knie zich buigen tot aanbidding van het kindeke, in Wien Gods liefdedaad verscheen, gestalte aannam voor onze oogen. Inging in de historische werkelijkheid van deze wereld der verschijnselen, in welker midden de gevallen menschheid lijdt en strijdt en gedoemd zou zijn tot ondergang, indien van den hemel de sprake van Gods eeuwige liefde niet klonk in de ooren van wie verloren ligt in misdaad en zonde.
De dagen, die wij beleven, zijn van ontroerenden ernst. Daarom zoo ontroerend, omdat de menschheid staat te midden der geweldige ontwrichting, vrucht van de eeuwen van Godvergetenheid en voortwoekerend ongeloof en al verder om zich grijpende ontkerstening. Deze vreeselijke crisis wortelt in de vijandschap tegen den Heere en Zijnen Gezalfde, in het verscheuren van Gods banden en de afwerping van Zijne touwen. Daarom wordt aan ons het oordeel vervuld: „Gij zult hen verpletteren met eenen ijzeren scepter. Gij zult hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat". Dat ondergaat de wereld, daar zij ervaren moet, dat van het kind, ons gebaren, van den Zoon, ons gegeven, van Immanuël, van den eenigen Middelaar Gods en der menschen geschreven staat: „en de heerschappij is op Zijnen schouder". Hij heerscht, of de menschen Hem verwerpen, de volken Hem versmaden. Hem komt de heerschappij toe. De gansche wereld, hoe machtig ook in hare oogen, hoe verblindend in haren schijn, is toch niet bij machte Zions Koning te onttroonen. Op Zijne schouders rust de heerschappij, door Hem regeert de Vader over alle creatuur. En de ure naakt, waarin aller oog Hem zal zien, ook het oog dengenen, die Hem doorstoken hebben. Aller knie zal zich buigen, aller tong belijden, dat Jezus Christus de Heere zij. Dat is de vertroosting te midden van den nacht onzer dagen. Gods volk mag zich ganschelijk verblijden. Het licht schijnt in de duisternis. Gods kinderen zullen het aanschouwen en verstaan, dat het geboren kind, de Zoon, ons gegeven, de Koning Zions is. Op Hem zij hunne hope, van Hem hunne verwachting, in Hem hun leven. En daarom, zij zullen Zijne stemme hooren. Die uit de waarheid is, hoort Zijne stem. Wie het kindeke ziet met toet oog des geloofs, die zal met zijne ooren hooren : Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik der waarheid getuigenis geven zou. Hij zal het kindeke kennen als den weg, de waarheid en het leven, als den Leeuw uit Juda, van Wien eenmaal door de hemelen de jubelzang ruischen zal : „De koninkrijken der wereld zijn geworden onzes Heeren en van Zijnen Christus, en Hij zal als Koning heerschen in alle eeuwigheid !" Ja, de heerschappij is op Zijnen schouder. En daarom zal Gods volk op het Kerstfeest in dezen vreeselijken tijd een psalm ontvangen in den nacht.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 december 1935

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

KERSTFEEST

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 december 1935

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's