Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VOOR DE LIJDENSWEKEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VOOR DE LIJDENSWEKEN

Jezus en die Hem verloochende

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Laat mij in de handen der menschen niet vallen" — heeft David eenmaal gebeden. Waarom ? „Laat mij toch vallen in de handen des Heeren, want Zijne barmhartigheden zijn vele", zegt Israels koning. Ja, de menschen zijn wreed. In de handen der menschen gevallen zijnde, wordt men verraden, verloochend, bespot, geslagen, verdoemd. De Zoon des menschen heeft het ervaren !
De droeve geschiedenis van Judas, den verrader, hebben we gehoord. We krijgen nu de pijnlijke geschiedenis van Petrus, die Hem verloochende.
Verschillende karakters zijn onder de discipelen. Johannes is anders dan Thomas en Nathanaël is Petrus niet. En dan Judas Iskarioth, die Hem verraden heeft!
Petrus is de man, die vol liefde spontaan spreekt en handelt. Hij is de man van de daad. Hij was een verklaarde vijand van praten zonder doen, van plannen maken zonder uitvoering, van lijdelijkheid en stilzitten. En hem heeft de Heiland willen gebruiken tot fundeering van Zijn Kerk, toen hij sprak : „Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods". Dat heeft vleesch en bloed hem niet geopenbaard, maar de Vader in den hemel heeft bet hem geleerd door Zijn Heiligen Geest.
Een geestelijk mensch is Petrus, spontaan, hartelijk, liefdevol Christusbelijder en verkondiger van het heil des Heeren.
Maar Petrus, die genade kent, is een mensch, een zondig mensch, met groote, angstige gebreken. En voor de zwakheid van ons karakter moeten we een open oog hebben !
De Heiland heeft Zijn discipelen daarop gewezen, heel ernstig. En Hij die wist, dat ze genade kenden, wist ook, dat ze „vleesch en bloed" waren. En het is de Heiland, die bij al Zijn lijden, bijzonder daaraan denkt en in de Paaschzaal al Zijn jongeren waarschuwt, zeggende : „Gijlieden zult allen aan Mij geërgerd: worden in dezen nacht".
Allen hadden nu moeten zwijgen, om tot zich zelf in te keeren en zich te beproeven ; om te waken en te bidden. Want er zou iets gaan gebeuren, waaraan zij zich zouden ergeren. Wat is de mensch, als hij niet bewaard en geleid wordt door God Zelf ! Zonder genade is hij niets. Ze zouden zich stooten en ergeren aan 't geen gebeuren zou met den Heiland, hun Meester, Wien zij beleden te zijn de Messias, de Zoon des levenden Gods, in Wien al hun zaligheid was. Ze zouden zich ergeren — als de Heiland tot een vloek zou worden gesteld, als Hij, die nooit zonde gedaan had, tot zonde zou worden gemaakt en als een misdadiger zou worden behandeld. Ze zouden zich ergeren en zich stooten aan Hem, juist als Hij Zich zou vernederen en Zich zou stellen tot een rantsoen voor al de Zijnen, Opdat Sion door recht zou worden verlost. Zich ergeren, zich stooten als 't er om gaan zou, dat zij zouden worden verlost met een eeuwige verlossing. Als de Heiland zou drinken den drinkbeker, door den Vader Hem gegeven.
En dan ontkent Petrus. Hij zal zich niet ergeren, zich niet stooten aan 't geen er zou geschieden naar Gods raad. Hij zou niet op de vlucht slaan, hij zou zijn Heiland niet afvallen en verloochenen. Zóó sterk is hij er van overtuigd, dat hij het niet doen zal, dat hij zegt : „al werden zij ook allen aan U geërgerd, ik zal geenszins geërgerd warden".
Petrus heeft het druk over zichzelf en vertrouwt .geheel op zichzelf. Het is maar : ik zal dit, ik zal dat! En hij durft het wel verklaren, dat hij dit niet en dat niet doen zal ! Hij nooit! Anderen misschien wel, maar hij zeker niet!
Dat is de levendigheid van Petrus' karakter. Dat is het spontane van zijn doen. Dat is ook de hartelijkheid van zijn liefde en toegenegenheid tot den Heiland. Dat is ook zijn zwakheid, het gevaar waarin hij verkeert. Och, had hij meer gewaakt en gebeden !
Petrus voelt zich eigenlijk beleedigd. Neen, zóó was hij niet, dat hij zich ooit zou ergeren aan den Heiland ; dat hij zich zou stooten aan 't geen de Heere deed. Hij zal met Hem zijn en bij Hem blijven en alles wat de Heere doen zou, zou hij billijken en eeren en Hem volgen overal.
En Petrus meent het eerlijk en oprecht; de warm voelende discipel, die zijn Heiland zoo innig liefhad, van Hem belijdende : „Gij hebt de woorden des eeuwigen levens!"
„Geef mij Jezus, of ik sterf" kon Petrus, door genade, zeggen.
Maar gebrek aan zelfkennis is een van onze hoofdgebreken. Wij beelden ons zelf vaak veel meer in dan wij zijn. En die inbeelding doet ons dan uit de hoogte oordeelen over anderen, niet zelden hard en wreed. Maar die inbeelding doet ons dikwijls over 't hoofd zien, wat wij missen doet ons blind zijn voor onze gebreken, onze fouten, onze karakterzonden ; voor onze groote armoede ; wat ons dreigend gevaar is.
En — als we sterk zijn, sterk in eigen oog, zijn we zwak. Onze sterkte doet ons dan op ons zelf bouwen en vertrouwen en het is zandgrond en geen rotssteen ! En o ! als de stormwind straks opsteekt en de plasregen van alle kanten tegen ons aanslaat, dan stort, ons geheele huis in. En de val is groot.
Als we sterk zijn, dan zijn we zwak. En als de Heere dan Zijn wegen bewandelt, die anders zijn dan onze wegen, vinden wij het niet goed en we ergeren ons, we stooten er ons aan. Wij zijn dan in eigen oog zoo wijs en de Heere is zoo dwaas, naar ons oordeel. Wij hadden andere dingen verwacht ! En we ergeren ons er aan, dat alles zoo heel anders gaat, dan wij hadden verwacht. En wij hebben ons oordeel klaar !
Ook hadden we er niet op gerekend, dat de zonde in ons levend zou worden en beslag op ons zou leggen en ons van den Heere zou verwijderen en ons van Zijn dienst zou vervreemden en ons zou doen struikelen en vallen, om te vallen in de handen van den menschenmoorder van den beginne, die altijd loert wie hij zou mogen verslinden.
Dat leert ons de geschiedenis van Petrus.
Hij zou met den Heiland zijn en blijven, zelfs al moest hij met Hem sterven. En ziet, daar ergert Petrus zich zóó aan alles, dat hij zich gaat losmaken van den Heiland, .met een duren eed verklarend: „ik ken dien mensch niet!"
Ongelukkige mensch, die óók na ontvangene genade zóó zondigen kan en zich zelf gaat losmaken van zijn Heiland; zelf de band doorsnijdt, zeggende : ik ken dien mensch niet!
Als we sterk zijn, dan zijn we zwak.
Maar als we ons zelf meer en meer leeren kennen in onze zwakheid dan zijn we machtig. Want dan komt Hij, de sterke Held, naast ons staan, zeggende : „Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet zal ophouden". Dan mogen we vluchten tot Hem, die voor onze zonden betaald heeft en een eeuwige verlossing heeft te weeg gebracht en die tot de Zijnen zegt: „Mijne genade is u genoeg. Mijn kracht wordt in uw zwakheid volbracht".
Waakt dan en bidt, opdat gij niet in verzoekking komt. Laat uwe sterkte Godes zijn. Hij wil sterkte geven dien, die geen kracht heeft.
En voorts : „Indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige, en Hij is een verzoening voor onze zonden". Dat heeft Judas niet gekend en is verloren gegaan.
Maar Petrus heeft oprecht zijn zonde beleden en heeft zich mogen sterken in zijn God, ziende op Jezus Christus, den Oversten Leidsman en den Voleinder des geloofs.
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 maart 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

VOOR DE LIJDENSWEKEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 maart 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's