Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MANKE MURK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MANKE MURK

EEN VERHAAL UIT HET FRIESCHE VOLKSLEVEN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met toestemming: uitgever J. H. Kok te Kampen
Een van deze was Murk. Persoonlijk kende vrouw Kalma hem niet, maar de buren hadden wel van hem gehoord en ook „mevrouw" van de fabriek, 't Was een arme jongen, maar met een goed hart. Iemand, die heelemaal geen eischen hebben zou, omdat hij niets gewoon was. Het eenigste bezwaar mocht zijn, dat hij niet veel betalen kon, — mevrouw's vader had hem zoo'n beetje op de kluiten gebracht — en dat hij half en half heilsoldaat was. Wel niet in uniform, maar dan toch van die richting. Erg vroom en altijd een bijbeltje in den zak. Maar eerlijk en deugdzaam als de beste, en blij, als hij iemand helpen kon.
Wat het was, dat vrouw Kalma toen besluiten deed om Murk te laten komen voor kennismaking, wist zij zélf niet. 't Meest misschien, dat hij daags altijd van huis zou wezen en er dus al heel weinig drukte met hem kwam. Maar dan toch óók nog dat andere, 't welk mevrouw van den directeur een bezwaar vreesde te zijn. Want vrouw Kalma was zelf niet vroom en eigenlijk niet eens godsdienstig. Ofschoon bijna levende in de schaduw van de kerk, kwam zij er slechts zelden, omdat zij meende hier geen tijd voor te hebben en de dominé wel een beste, brave man was, maar wiens preeken nu niet bijzonder boeiden. Zij wist óok wel, wat hij den menschen eiken Zondag voorhield. Getrouw zijn werk doen, elk het zijne geven, goed voor den naaste wezen, en niet goddeloos zijn, — dat was in 't kort de inhoud van elke prediking, en wie dit alles betrachten ging, kwam vast een keer op een goede plaats. Ook op de begrafenis had hij in dien geest gesproken. Hoewel ook haar man nooit een voet binnen de kerkmuren zette, omdat de Zondag gewoonlijk gebruikt werd voor een fietstochtje of iets dergelijks, en hij ook op den rustdag menigmaal eenige uren werken moest, had de dominé op de begraafplaats hem geroemd omdat hij zoo'n brave huisvader was geweest. Hij had getracht haar te troosten door te zeggen, dat haar man nu tot hooger leven was opgeroepen in 't Vaderhuis.
Dat had haar niet bevredigd. Waaróm, dat wist zij niet, maar 't leek haar vreemd, dat het zóó kon. O, van haar man kon nooit te veel gezegd worden, maar dat hij daarom nu goed zou zijn aangeland ! Dat was toch ook niet meer dan des menschen schuldige plicht. Juist in die andere dingen, waar een dominé nu in de eerste plaats voor was en waar hij over spreken moest, was haar heele huis altijd onverschillig geweest. Zij had liever een vermaning of berisping gehoord of althans een opwekking, om nu voortaan meer oog en hart te hebben voor den godsdienst en wat daarmee samenhing, dan zoo'n lofprijzing. Als een mensch nu daarmede den hemel kon verdienen ! Ging het dan zóó gemakkelijk ? En als zij of een van haar kinderen nu ook eens zoo plotseling en onverwacht werd weggenomen van hier, zou zij dan werkelijk heelemaal gerust kunnen zijn, dat het goed met hen kwam ?
Zie, daarover had zij 's nachts, als de slaap van de oogen week, liggen denken, uren lang, en tot nog toe geen antwoord gekregen op die vele vragen, die dan bij haar oprezen. Met den dominé behoefde zij hierover verder niet te spreken. Voorloopig kwam deze niet weer. Hij had zijn taak bij haar volbracht, als er zich tenminste geen nieuwe bijzonderheden voordeden ; — maar bovendien, wat gaf het haar ? Dominé zou zeker zeggen, dat zij zich maar niet ongerust moest maken en 's Zondags trouw naar de kerk gaan en hare kinderen even braaf opvoeden, als ook haar man was geweest, en dat dan alles terecht kwam. Bij de buren behoefde zij hier ook niet mee aan te komen. Opmerkelijk, dat in de heele Kerkstraat zoo weinig godsdienstigen waren. De meeste kerkbezoekers — en hun aantal was in vergelijking van de bevolking gering — kwamen van verre. De buren zouden wel vreemd kijken, als zij met hen over deze dingen ging spreken. Ze zouden haar vragen, of zij nu plan had fijn te worden, nu haar man dood was, en daar iets achter zoeken. Een weduwenkleed is immers lang en zoovelen, die daarop trappen.
Maar nu de aanvraag van dien jongen man, om bij haar in huis te komen wonen, en die dan bij het Heilsleger zou behooren. Zij voelde iets voor die menschen. Als ze langs de deur liepen met hun „Strijdkreten", kocht zij vast een krant of deed iets in het busje voor hun reddingswerk, of hoe zij dit ook mochten noemen, 't Waren menschen, die er voor durfden uitkomen, wie ze waren, en die zich ontfermden over dezulken, om wie zoowat niemand zich meer bekommerde. Wat zou er terecht zijn gekomen van Japie van der Meer en zijn gezin, als het „Leger" zich het lot van dezen schooier, die vaak dronken langs de straat liep en al een paar keer in Veenhuizen geweest was, niet bad aangetrokken ? En zulken waren er vele. Misschien was deze Murk ook wel zoo'n drenkeling geweest, dien men nog bijtijds had opgevischt uit den schuimenden vloed van het leven, waarin zoovelen ondergingen en omkwamen. In elk geval was het een goed teeken, dat de oude Siderius, dien zij bij name kende, zich mét hem bemoeien ging. Wie weet, of hij geen antwoord wist te geven op die vragen, die in haar leefden, maar die zij niemand durfde openbaren, omdat men het zoo vreemd van haar vinden zou, en wellicht nog erger dan dat.
Zoo werd Murk op een bepaalden dag door vrouw Kalma verwacht, om kennis te maken. Het rouwkleed dekte de leden; alleen het oorijzer ontbrak en werd vervangen door een witte, gehaakte muts. Sinds den begrafenisdag had vrouw Kalma de gouden kap niet meer gedragen. In gespannen verwachting keek zij nu en dan door de dichtgesloten vitrages of hij haast kwam. Eindelijk, daar naderde een vreemdeling, die bij alle huizen had opgekeken en nu voor de deur van haar huis staan bleef. Daarop vroeg hij iets aan een buurvrouw, die hem op haar woning wees. Dit was hij dus. Och heden, hij liep kreupel!
„Volk!” riep hij. Toen was het haar tijd, om hem in te halen. „Woont hier de weduwe Kalma ? " vroeg hij, en vervolgde : „Ik ben Murk; manke Murk, zooals de menschen mij noemen". En toen glimlachte hij.
Dat trof haar. Een lichaamsgebrek te hebben, en daarnaar genoemd te worden, en dan daarover nog te glimlachen. Een ander zou daarbij kwaad worden en opstuiven. Een mensch is toch zijn eigen maker niet ?
„Kom maar binnen", sprak zij, en daar zat Murk, naast den stoel van haar man, doch die thans ledig was. En hoe het toen kwam, maar in een oogenblik waren ze met elkaar thuis.
„Ben je al langen tijd weduwe ? " vroeg Murk. Toen volgde opnieuw dat verhaal, al zoovele malen en aan zoovelen gedaan, waardoor het haar was, alsof het in haar leed eenige verlichting bracht.
„’t Leven kan zwaar zijn, vrouw Kalma. 'kWeet er ook van mee te praten, maar heb te midden van dat alles ook mogen ondervinden, hoe goed God voor mij is, en dat Hij mij niet vergeet".
(Wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 juni 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

MANKE MURK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 juni 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's