Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Openbaring door verschijning

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Openbaring door verschijning

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Handelingen 7 : 2b. De God der heerlijkheid verscheen onzen vader Abraham, nog zijnde in Mesopotamië.

In Gods openbaring is er een gestadige voortgang op te merken. Zij ontplooit zich in het bewustzijn van Gods uitverkoren volk, zooals de bloem hare kelk ontvouwt onder den opgang van de lentezon. Er is in die openbaring dus eene eenheid, ook al sluit deze de verscheidenheid niet uit. Ook zij dient tot verrijking van haren inhoud, dus tot opklaring van Gods Kerk over hare kennisse Gods. Naarmate de eeuwen voortschrijden en de volheid des tijds naderbij komt, naar die mate is er eene verrijking aan kennis des heils en eene verdieping van inzicht in den Raad des vredes en wordt dus haar leven heerlijker. In dien gang der Godsopenbaring onder het Oude Verbond neemt eene figuur als Abraham eene groote plaats in, want in hem wordt het licht Gods op treffende wijze versterkt. Met hem brengt aan eene verlichting, die verre uitgaat boven de eeuwen, die hem vooraf zijn gegaan. Niet in dien zin, als ware er van verschil in beginsel sprake, doch slechts is er een verschil in graad. De wijzer, die de tijden der openbaring aanwijst, gaat bij Abraham merkbaar voorwaarts. Dat kan reeds daaruit blijken, dat bij hem het persoonlijke karakter der bondsgemeenschap met God sterker in het oog valt. En daarbij sluit aan de veel meer strikt aan zijn geslacht gebonden genadewerking Gods. Het verbond en de verbondsidee ontvouwt zich in Abrahams leven op zoo wondere wijze, dat hij de groote profetische figuur werd, die de geheele latere Oud-Testamentische bedeeling beheerscht. Heel de geschiedenis des heils staat van nu aan onder den druk van dat verbond, zoodat de eeuwen door het voor Israël een bron van vertroosting was, dat God gezegd heeft: „Ik ben de God uws vaders, de God van Abraham".
Deze Godsman des Ouden Verbonds staat aan den ingang van een nieuwen weg in de ontwikkeling der openbaring Gods. En wat ons van hem wordt meegedeeld, toont, dat de hem te beurt gevallen openbaring in bijzonderen zin eene levende Godskennis is, waaraan eene buitengewone bezieling in zijn levensstrijd voor hem ontsprong. Alle belofte des Heeren wordt bij hem persoonlijk van karakter, want Gods openbarende daden concentreeren zich in hem en daarmede in zijn geslacht. Het heil en de heilsbelofte worden verbonden met hem alleen, zoodat hij er zich van bewust wordt van nu voortaan de drager te zijn der heilsverwachting voor de toekomende eeuwen. De algemeenheid, die de moederbelofte, in het paradijs geschonken, kenmerkt, trekt zich samen in het hoofd van het toekomstig Israël, zoodat hij er zich van bewust wordt drager te zijn van de verwachting aller komende eeuwen. Daarmede neemt de Godsopenbaring bij Abraham eene voorheen ongekende klaarheid aan en verschijnt hij steeds als man des geloofs, als vader der geloovigen, als het exempel, dat alle geslachten een leering zal wezen. Zijn leven Wordt alzoo een toonbeeld van het wonder des geloofs, dat aan den zondaar een verborgen ge­meenschap, een kinderlijk verkeer met God gunt. Daarom kan van Abraham worden getuigd, meer nog dan van de vromen, wier namen in het Boek des levens vóór hem geschreven waren : „hij is een vriend van God genaamd geweest". Met dat streng persoonlijke, met dat waarachtig levende, innige, teedere, waardoor zijn geloof zich kenmerkt, hangt dan ook ongetwijfeld saam het nieuwe instrument der Godsopenbaring, waardoor de Heere Zich aan hem bekend heeft gemaakt.
Reeds in Mesopotamië, leert Stephanus, is de God der heerlijkheid aan Abraham verschenen, waaruit ons duidelijk wordt, dat van meet af Abrahams geestelijk leven onder den druk van een nieuwen openbaringsvorm heeft gestaan. En telken male als er in zijn levensgang iets nieuws intreedt, zien wij dit op den voorgrond treden. God de Heere spreekt niet alleen tot hem, maar verschijnt hem. En vooral dan, als het er op aan komt hem reeds vroeger geschonken beloften te verzekeren, treedt de Heere in eene verschijning voor hem op. Zoo wordt In Genesis 12 hem de belofte gegeven, en als hij dan doorgetogen is en hij heeft gezien, dat de Kanaanieten in dat land waren, staat er geschreven : „Zoo verscheen de Heere aan Abram en zeide : aan uw zaad zal Ik dat land geven". Dus zoodra hij er een oog voor heeft, welk een groot en machtig volk daar woont, verschijnt hem de Heere om hem, ondanks al wat er uitwendig beschouwd tegen pleit, de zekerheid te schenken, dat de Heere hem dat land zal geven. Als Abraham kleinmoedig wordt, geschiedt het Woord des Heeren tot hem in een gezicht en wordt hem toegeroepen : „Vrees niet Abram, Ik ben u een schild, uw loon zeer groot". Zoo onderhandelt de Heere met hem als met een vriend.
Behalve door de verschijning heeft de Heere Zich dus ook nog door een anderen openbaringsvorm, door het gezicht, tot Abraham gewend. Doch bij de verschijning, zoowel als bij het gezicht, wordt duidelijk, dat er in de menschenziel nog veel meer krachten verscholen liggen, dan, oppervlakkig beschouwd, gewoonlijk wordt aangenomen. Er zijn in de ziel des menschen ook nog andere functies, die tot kennis leiden kruinen, dan veelal wordt aanvaard. Er zijn er, helaas, maar al te veel, diè slechts die kennis als zeker en betrouwbaar erkennen, die geboren wordt uit het leven onzer zintuigen en ons verstand. Toch leert de Heilige Schrift ons nog andere vermogens in de menschelijke ziel kennen, waardoor de mensch op andere wijze met de wereld van hoogere en onzienlijke orde in contact treden kan. Trouwens niet alleen de Schrift leert zulks, maar ook de ervaring, dat de mensch op meer dan ééne wijze tot de wereld der verschijnselen en ook tot de geestelijke wereld in betrekking kan staan. Ook in ons dagelijksch leven doen zich verschijnselen voor, die verborgen krachten, in de menschelijke ziel levend, tot openbaring brengen. Denk alleen maar aan den rol, die het voorgevoel spelen kan in het leven en hoe menschen op verren afstand van elkander, door duizenden mijlen gescheiden, elkander benaderen kunnen. De diepe geestelijke spanningen, die eene moeder beroeren kun­nen, wanneer haar kind op verren afstand in doodsgevaar verkeert, de opwaking van het gebedsleven in de zielen van Gods kinderen, wanneer er van geen gevaar nog te ontdekken valt, toonen, dat de Heere hoort, voordat er nog een woord over de lippen is gekomen. En wie aan sterfbedden een opmerkzaam toeschouwer was, dien is het niet vreemd, dat in de laatste uren soms eene helderziendheid zich openbaren kan, waardoor zelfs het uur des doods nauwkeurig wordt gekend. En van meer dan éen groote en machtige dezer aarde wordt verhaald, hoe reeds, lang voordat er van een sterven sprake was, er eene zekerheid bij hem vaststond, die ten laatste ook niet beschaamd werd. Bovendien is het niet geheel dat wondere samenstel van gevoelens, die zich in het menschelijk leven zoo machtig openbaren, waardoor dikwijls veel meer dan door het verstand, de levensweg wordt bepaald ? Zijn ook niet al die geestelijke gaven, waardoor wij van de schoonheid der schepping genieten, en ook al die levensgronden, waardoor ons godsdienstig en zedelijk leven wordt gedragen, geworteld in wondere, verborgen krachten onzer ziel, die ons den weg ontsluiten tot een contact met eene wereld van andere orde, die voor onze zinnen en het verstand gesloten blijft! Indien wij minder oppervlakkig ons eigen verborgen zieleleven kenden en beoordeelden, dan zou het ons duidelijk worden, dat ons leven maar zeer weinig door het verstand wordt beheerscht, doch veel meer afhankelijk is van instinctieve zielekrachten, die zoó sterk zijn, dat zij zelfs het verstand zich dienstbaar maken.
Als er daarom in de Heilige Schrift sprake is van verschijningen en gezichten en van andere ongewone geestelijke werkingen, dan blijkt ook daaruit, dat zij de diepten peilt van het menschelijk zieleleven, de geestelijke werkelijkheid in den mensch doorgrondt. Zij staat met deze dingen niet buiten de levenswerkelijkheid, beweegt zich daarmede niet in de spheer eener ziekelijke phantasie, noch in die eener ziekelijke hallucinatie, maar zij ontsluit daardoor onze oogen voor eene levenswerkelijkheid, die gewoonlijk wordt miskend of ook misbruikt.
Ik zeg „misbruikt", omdat ik hiermede niet wil zeggen, dat al wat ons soms van dien aard wordt opgedischt, als gezond en reine waarheid moet worden aanvaard. Ook in deze dingen openbaart zich maar te vaak het gif der zonde, dat ons menschenleven doorzuurt. En daarmede hangt ook saam zooveel, dat als waarheid verschijnt, waardoor de klaarheid wordt verdonkerd. Doch ook hierbij moet bedacht, dat misbruik het gebruik, krankheid des geestes de gezondheid niet oordeelt. Daarvoor is dan ook nauwkeurig zelfonderzoek en toetsing, de zelfbeproeving, waartoe de Schrift ons opwekt, ernstig geboden. Dit is het vreeselijke der zonde, dat zij aan de machten van duisternis en dood de poorten ontsluit tot de verborgenste schuilhoeken des harten. En daaruit is het dan ook verklaarbaar, dat menigeen, die zich vastklampte aan droomen en gezichten en daarop zijne zaligheid bouwde, teleurgesteld uitkwam. Want al deze verborgen krachten in den menschelijken geest behooren den mensch van nature, en op zichzelve zijn zij geen vruchten van de wederbarende werking des Heiligen Geestes. Ook de natuurlijke mensch, die vervreemd is van het leven Gods en vreemdeling van de belofte des Heeren, kan geestelijke gaven bezitten, waarin mysterieus© zielskrachten openbaar worden. Een grond voor zaligheid ligt dus in dit alles op zichzelf niet. Het is slechts een bewijs daarvoor, dat de mensch als beelddrager Gods ook daarin zijn hoogen aanleg toont, dat in onze ziel wondere krachten schuilen, die zich onder den druk van bepaalde omstandigheden openbaren. En in Gods Woord wordt ons geleerd, dat de Heere ook daarvan gebruik maken kan tot de openbaring Zijner heerlijkheid en de voltrekking Zijner genadedaden aan de zielen Zijner kinderen.
En Abraham is daarvan in de Heilige Schrift een eerste voorbeeld. Aan geen enkele der vaderen, die vóór hem als uitverkorenen Gods ons worden geteekend, viel te beurt hetgeen hij ontvangen heeft. Er waren er onder hen, die als helden des geloofs te boek staan, die ook eene groote beteekenis hebben gehad in het proces der Godsopenbaring, die een innige verborgen gemeenschap met God gesmaakt hebben, die wandelden met God, maar van niet één dergenen, die in de eerste wereld of na den zondvloed de gouden draad der verkiezing door hun leven droegen, staat geschreven wat van Abram wordt gezegd, dat de Heere hem verscheen. Doch uit de mededeeling dezer verschijning wordt het dan ook duidelijk, dat er voor Abrams oogen eene verschijning plaats greep, die overeenkwam met de wijze, waarop wij de verschijningsvormen der dingen buiten ons noemen. Voor ons bewustzijn verschijnen de dingen dezer wereld, wanneer wij deze waarnemen door ons zintuigelijk organisme. En wij onderscheiden onszelven daarvan, zooals wij de dingen als voorwerpen van ons onderscheiden kennen. Zoo ook verscheen nu voor Abrams bewustzijn het levende beeld der werkelijkheid, waarin de Heere Zelve was, om Zich aan hem te openbaren, hem te roepen uit zijn land en maagschap en uit zijns vaders huis, om op te trekken naar het land, dat de Heere Zelve hem wijzen zou. Dat was dus wel eene bijzonder persoonlijke zaak, die tegenwoordig misschien als een subjectivisme zou worden gebrandmerkt door hen, die van meening schijnen te zijn, dat alleen de voorwerpelijkheid des verstands waarde heeft, ook al leert Gods Woord duidelijk, dat als God Zijnen Heiligen Geest uitstort op het vleesch, de zonen en de dochteren profeteeren, de jongelingen gezichten zien en de ouden droomen droomen. Zoo maakt Hij hun de wegen des levens bekend en  bereidt God Zijnen kinderen verheuging door Zijn aangezicht.


Naschrift. Daar het mij tot mijn leedwezen niet mogelijk is de pas aangevangen laatste serie der Schriftbeschouwingen, die ik in dit blad tot nu toe gegeven heb, tot een einde te brengen, omdat ik met ingang van 1 Juli as. ophoud medewerker te zijn, achtte ik het beter, nu er pas met deze serie een aanvang was gemaakt, haar niet verder voort te zetten, maar de nog resteerende weken te gebruiken voor losse beschouwingen over enkele bijzondere punten.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 juni 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

Openbaring door verschijning

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 juni 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's