Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Arglistig is het hart, meer dan eenig ding, ja, doodelijk is het, wie zal het kennen? Ik, de Heere, doorgrond het hart en proef de nieren. Jeremia 17 vers 9 en 10a.

Eens waarschuwde Jezus de Farizeën er voor, dat zij zich druk maakten over de splinter in het oog van hun broeder, terwijl ze de balk in hun eigen oog vergaten.
Dit is een algemeen menschelijke neiging. Een mensch is verblind voor de
boosheid van het eigen hart en zelfs na ontvangen genade kan men het oog sluiten over zooveel boosheid van het eigen hart.
Wanneer Nathan David in een gelijkenis spreekt van zijn overspel met Bathseba, dan herkent David , zichzelf niet. En zoo is het met elk mensch: Wij zien wèl de boosheid van den naaste, maar de zondigheid van het eigen hart ontgaat ons van nature, ja, zelfs Gods kinderen hebben nog zoo te waken tegen dit zelfbedrog. De oorzaak hiervan wordt in het hierboven genoemde Schriftwoord aangewezen.
Jeremia was van Godswege geroepen om tot Israël te profeteeren. En zijn boodschap was er een van oordeel en straf. Ook het teksthoofdstuk bedreigt Israël. Wanneer het zich niet bekeert, wanneer het niet buigt voor God, dan zal het den vijand moeten dienen in een ver en vreemd land. Juda heeft een vuur des toorns ontstoken. Juda vreest den Heere niet en stelt vleesch tot zijnen arm. Juda bouwt op alles, behalve op God ; Juda waagt 't met alles, behalve met God.
Zoo klinkt het oordeel door de mond van Jeremia tot het volk. En schijnbaar verandert er niets. Men luistert niet naar het Godswoord, dat door Jeremia gesproken wordt. Men luistert liever naar de ingeving van het eigen hart. En daarvoor moet Jeremia hen ernstig waarschuwen. Ze moeten gewaarschuwd worden voor zichzelf, voor hun eigen meening, voor hun eigen verkeerde hart. Want hun hart deugt niet, in geen enkel opzicht. Daarnaar mogen ze niet luisteren, dan komen ze bedrogen uit. Want: arglistig is het hart, meer dan eenig ding.
Wanneer Jeremia dat woord spreekt tot de afvallige stam Juda, dan had hij kunnen volstaan met te zeggen : „Arglistig is uw hart, o volk van Juda !"
Maar dat staat er niet, dat heeft Jeremia niet gesproken. Neen, gedreven door den Geest des Heeren, heeft Jeremia het gezegd: „Arglistig is het hart". Deze uitspraak gold toen voor de volksgenooten van Jeremia, maar deze uitspraak geldt heden ten dage evengoed óns.
Niet alleen de Israëlieten waren arglistig en weerspannig en onbekeerlijk, maar wij zijn het evengoed. Wij zijn niet beter, want hier wordt gesproken over het hart van den mensch. En van elk menschelijk hart geldt het, zonder uitzondering, dat het arglistig is.
Ons hart is arglistig en zooals in natuurlijk opzicht het hart het middelpunt is van het lichamelijk leven, zoo is in geestelijk opzicht het hart het middelpunt van het geestelijk leven, van het zieleleven. Zoo is: het hart de bron van alles : van ons begeer en en ons willen, van ons denken en ons kennen, van ons doen en ons laten. Uit het hart zijn de uitgangen des levens. En dat hart nu is niet goed, maar verkeerd, het is arglistig meer dan eenig ding.
Wanneer we in de oorspronkelijke, Hebreeuwsche taal nagaan de beteekenis van „arglistig", dan zien we dat het afgeleid is van een woord, waarvan ook de naam Jakob afgeleid is. Ons hart is dus een Jakobshart, dat wil zeggen : een bedriegelijk en onbetrouwbaar en bedrogplegend hart.
Zoo is de aard van ons aller hart. Ons hart is arglistiger dan iets ter wereld. Ons hart is onbetrouwbaarder, meer dan alles wat onbetrouwbaar is, ons hart is bedriegelijker, meer dan alles wat bedriegelijk is.
Dat geldt zeker wel van het leven van ieder mensch in zijn verhouding tot den naaste. Wat wordt er in het maatschappelijk leven weinig goede trouw gevonden. En geldt het nu reeds ten opzichte van anderen dat wij arglistig en bedrie­gelijk zijn, dit geldt nog in veel sterker mate van onszelf.
God waarschuwt ons door dit woord voor ons zelf. Ons dreigt groot gevaar van de kant van ons eigen hart.
Dat laat de Schrift ons ook zien. Denk bijvoorbeeld maar aan Petrus. Hij beloofde het: Ik zal mijn leven voor U zetten. Maar : zijn arglistige hart bedroog hem. Zijn arglistige hart praatte hem voor dat hij sterk genoeg was om dat woord ook waar te maken. Maar het was niet zoo — hij was niet sterk — hij bezweek voor het woord van een dienstmaagd.
Maar we behoeven niet eens zoover terug te gaan, om de waarheid van ons tekstwoord te bewijzen. Zie maar om u heen in de wereld en ook in de Kerk.
Hoe komt het anders dat menschen, die Christus niet kennen als hun Middelaar, rustig voortleven ?
Hoe komt het anders, dat men onverzoend met God, doet of alles in orde is ? De Schrift noemt den mensch een verloren zondaar — en deze trekt er zich niets van aan !
Dat veroorzaakt het arglistig hart des menschen, dat op valsche gronden geruststelt. Dat arglistige hart praat u voor, dat het nog best met u gaat, dat ge lang de slechtste niet zijt, dat het oordeel voor een ander geldt, maar niet voor u.
En dat dit waar is, ondervindt elk van Gods kinderen in de wedergeboorte. Voordat zij bekommerd en verslagen over hunne zonden de toevlucht tot Christus leerden nemen, waren zij ook zoo. Ook zij leefden kalm en rustig onder het oordeel des Heeren. Ook zij kenden de Schrift en zij wisten dat zij nooit zóó God zouden kunnen ontmoeten. Maar : hun Jakobshart wist hen te bedriegen. Hun arglistige hart wist hen gerust te stellen. Dan worden de zonden niet opgemerkt of weer spoedig vergeten. Dan let men alleen op den naaste en men vergeet het eigen hart. En dat gaat door, tot er verandering van Boven komt. Dan pleit ons hart ons niet langer vrij, maar het veroordeelt ons.
Dat zelfbedrog kan heel ver gaan, vooral in godsdienstig opzicht. Denk m.aar aan Saulus van Tarsen. Wat schade was, achtte hij voor winst, en andersom.
Hij dacht Gode niet beter te kunnen dienen, dan door de secte der Nazareners uit te roeien. Zoo luisterde hij naar zijn arglistige hart, tot God hem tegenkwam en de verslagen uitroep geboren - werd : „Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal ? "
Ook na ontvangen genade is nog noodig de volhardende bede: Vernieuw in het binnenste van mij een vaste geest, o God ! Ook Gods kinderen, ook zij, die van een Jakob tot een Israël werden, hebben nog te tobben met hun arglistige hart Die Jakobsgestalte sterft nooit geheel en al. Ook met een vernieuwd hart kan er nog zooveel zelfbedrog zijn. Wat kunnen er ook bij Gods kinderen nog verborgen zonden en geheime afdwalingen zijn. Ook zij hebben nog zoo noodig de bede : Geef mij het verstand, en ik zal Uwe wet houden.
Dat uw hart arglistig is, meer dan eenig ding zult ge nu toch niet meer kunnen ontkennen. Gods Woord verzekert het u, uw omgeving leert het u, Gods volk getuigt er klagend telkens weer van.
Maar misschien denkt ge wel bij uzelf : dat arglistige hart is dan in elk geval nog wel door mij te verbeteren.
Maar ook dat is niet waar, ook die illusie wordt u ontnomen. Die meening is van elke grond ontbloot wanneer de tekst vervolgt: ja, doodelijk is het.
Eigenlijk staat er : ziek ten doode toe, ongeneeslijk ziek. De kantteekening der Statenvertaling teekent hierbij aan : „Ten doode strekkende, waar de dood aan vast is, ongeneeslijk". Wij zijn onbekwaam tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad.
Een mensch kan het schijnbaar wel ver brengen in de weg van zelfverbetering, door de bekeering van de zonde tot de deugd. Maar altijd blijft men zoo aan den buitenkant. Dan wordt de wortel der zonde niet getroffen. Want uiterlijke verbetering is nog geen verandering van het hart. En daar komt het op aan : op een ander hart, op een vernieuwd hart.
En daartoe zijn we uit onszelf volkomen onbekwaam.
Alleen Gods genade. Gods wederbarende Geest kan het kwaad bij den wortel aantasten. En dat leert Gods volk verstaan.
Zoolang wij aan het verbeteren zijn komt er van ware verbetering niets terecht. En dat moet de mensch leeren verstaan. Wat is de bekommerde dikwijls bezig met deze zelfverbetering. Dan wil men dat arglistige hart zelf reinigen. Dan wil men trachten minder aardsch uit de aarde te zijn. Dan begint men in eigen kracht de strijd tegen de zonde.
Maar dan wordt ook — waar genade werkt — de smartelijke ervaring opgedaan, dat deze strijd in eigen kracht een verloren strijd, een hopelooze strijd is.
En zoo leert men het in eigen leven kennen, dat het eigen hart niet alleen een arglistig hart, maar ook een doodelijk hart is. De eigen weg der verlossing wordt dan een onmogelijke weg. En naarmate men dat gaat verstaan bij het licht des Heiligen Geestes, naar die mate leert men het, het.oog te slaan op God.
Want wat bij de menschen onmogelijk is, dat is mogelijk bij God !
Zoo gaat men niet langer naar recht of verdienste zoeken, maar naar genade. Genade alleen kan ons arglistig hart verbreken. God alleen kan ons een ander hart geven. Gods genadige Geest alleen kan ons Jacobshart omzetten in een Israëlhart.
Zoo alleen wordt het doode hart een levend hart.
Zelfverbetering is een onmogelijke weg, doordat ons hart een doodelijk hart is ; en ook door ons gemis aan zelfkennis. We kunnen de diepten en de schuilhoeken van ons hart niet doorgronden.
Zeker, een Christen heeft wel zelfkennis door het wederbarende werk des Geestes, maar ook de ontdekte zondaar ikent niet volkomen het menschelijk hart.
Gods volk neemt door Gods genade het geheele leven door toe in zelfkennis. En dan reeds kan de schuld zoo drukken, dat we gaan vertwijfelen aan Gods genade.
Maar hoe zou het gaan wanneer die vuile bron van zonde eens volkomen voor ons geopend was ?
Zelfs de verstgevorderde op den weg des levens kent de diepten van het eigen hart niet volkomen.
Wie zal het kennen ? Niemand. God leert u in den weg der ontdekking slechts zooveel te zien van uw arglistige hart, dat ge het weet, dat er in u geen goed woont, zoodat ge geen enkele grond meer in uzelf kunt vinden en ge het leert uw zaligheid buiten uzelf alleen in Christus Jezus te zoeken.
Er is er slechts Een Die het menschelijk hart wèl doorgrondt. De Heere : Ik de Heere, doorgrond het hart en proef de nieren. Denk u dat eens in !
God doorschouwt ons hart. Er is voor Hem niets verborgen; maar alle dingen zijn naakt en geopend 'Voor de oogen Desgenen met Wien wij te doen hebben.
Wat we voor niemand willen weten — het is bij God bekend. Zelfs wat er leeft in ons onderbewuste, onbekende diepten in ons eigen hart zijn voor Hem niet verborgen.
God doorgrondt het hart en proeft de nieren. Hij kent ons door en door, ook van onze meest verborgen zijde.
God proeft ons met onze schijnvroomheid, met al ons geschipper met de zonde. Hij kent ons volkomen.
En wanneer ge daarbij bepaald wordt, dan stemt ge in met de angstschreeuw van den psalm dichter :
„Zoo Gij, Heere, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie zal bestaan ? "
Ik de Heere doorgrond het hart en proef de nieren.
Is dat geen angstwekkend woord voor ieder mensch ? Het is een schrikwekkend woord voor iedereen : voor hem die de Kerk den rug toegekeerd heeft, voor hem die uiterlijk nog godsdienstig is, ja ook voor hen die God leerden vreezen. God kent ons aller hart dat het een ondeugdelijk hart, een Jacobshart is. Eens zal het blijken, dat er niets aan Gods oog ontgaan is. Eens zullen al onze daden, al onze gedachten, ja ook de meest verborgen roerselen in het gericht komen. Dan zal blijken, dat er een gedenkboek bij God is. Dan zal het gezien worden dat God ons hart doorgrondde en onze nieren proefde. Wie kan dan bestaan ?
Alleen zij die in Christus Jezus zijn, die het door genade leerden niet naar het vleesch te wandelen maar naar den Geest. Brenge dan dit woord u allen voor het eerst of bij vernieuwing op de knieën met belijdenis van schuld : met belijdenis van de boosheid en arglistigheid van uw hart, met belijdenis van uw onwil om Hem te dienen, van uw doove oor en van uw gesloten oog.
Ik de Heere doorgrond het hart en proef de nieren: dat is ook een verootmoedigend' woord. Wat is er weinig een gehoorzamen aan de apos­tolische vermaning : zijt niet hooggevoelende, maar vreest.
Maar wanneer we ons tekstwoord van harte verstaan, dan is er nooit meer reden tot zelfverheffing. Dan zal dit woord ons diep in het stof neer doen buigen, dan zal dit woord ons diep verootmoedigen.
Ik de Heere doorgrond het hart en proef de nieren.
Dat kan ook een troostvol woord zijn. God kent niet alleen het harde en onwillige hart. Hij kent ook het verbroken hart. Hij weet ook van de tranen van berouw die in de eenzaamheid gestort worden over de zonde.
Hij weet ook van de stamelende gebeden die uit diepte van ellenden opgezonden worden tot den troon der genade.
Voor Hem is niet verborgen uw roeipen om genade, uw zuchten om erbarming, wij pleiten op Zijn Woord. God kent ook het hart van Zijn volk door en door.
Hij weet van hun Jacobsnatuur, waartegen zij telkens weer te strijden hebben, maar Hij kent ook hun Israëlsgestalte.
Hij kent hunne afdwalingen, maar ook hun zoeken naar Gods verborgen omgang.
Lezer : wat ziet God, voor Wien niets verborgen is, in uw hart?
Alleen maar onwil, verhardheid, onbekeerlijkheid ? Of moet ge wèl met Petrus zeggen : Heere, Gij weet alle dingen. Gij kent al het arglistige in mijn hart — maar kunt ge het Petrus ook nazeggen : maar gij weet óók dat ik U liefheb ?
uGod kent ook u : Hij doorgrondt ook uw hart. Hij proeft ook üw nieren.
Rust dan niet voor ge weet dat God in uw hart — naast al het verkeerde en zondige — ook Zijn eigen genadewerk terug vindt: droefheid naar Hem, lust om Hem te dienen — geloof in den Heere Christus !
Of : wórdt dit in uw hart al gevonden ?
Willige Langerak (Utr.).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 juni 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 juni 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's