Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERK, SCHOOL, VEREENIGING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERK, SCHOOL, VEREENIGING

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

NEDERLANDSCHE HERVORMDE KERK.
Beroepen :
te Middelharnis K. van de Pol te Boven-Hardinxveld — te Meppel (vac. A. Dönszelmann) C. M. Krijger te Beverwijk — te Vollenhove (toez.) H. G. Groenewoud te Balk — te Haskerhorne (toez.) J. Swijnenburg, cand. te Zeist.
Aangenomen :
naar Breskens D. Goudzwaard, cand. te Bruinisse.

GEREFORMEERDE KERKEN.

Drietal :
te Wateringen : drs. L. Batelaan, cand. en hulppred. te Rotterdam-Zuid; K. Schouten, cand. te Amsterdam, en W. C. Veltkamp, cand. te Katwijk aan Zee.
Beroepen:
te Haarlemmermeer (Oostzijde) P. K. Keizer te Vrijhoeve-'s-Grevelduin-Capelle — te Wateringen K. Schouten, cand. te Amsterdam.
Aangenomen :
naar Roermond (als hulppred. voor het werk onder de schippers) J. H. Slager, cand. te Soestdijk — naar Daarlerveen B. Geuchies, cand. te Dwingelo.

CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE KERK.
Drietal :
te Ede: I. de Bruyne, cand. te Zwolle; J, Kampman, cand. te Ommen en D. van Wilsum, cand. te Soestdijk.
Tweetal :
te Boskoop : W. Bijleveld te Haarlem-Centrum
Beroepen :
te Kornhorn D. van Wilsum, cand. te Soestdijk — te Rozenburg D. van Wilsum, cand. te Soestdijk.
Aangenomen:
naar Drachten J. P. Geels, cand. te Apeldoorn.

Afscheid, bevestiging en intrede.
Ds. C. B. Burger, te Bergen op Zoom, hoopt Zondag 30 Aug. afscheid te nemen van de Ned. Herv. Gemeente aldaar en Zondag 6 Sept. zijn intrede te doen te Deventer, na bevestigd te zijn door ds. J. F. Kruyt, van Zwolle.
Ds. B. E. van Buuren, te Angerlo, ds voornemens Zondag 23 Augustus intrede te doen te Drachten bij de Herv. Evangelisatie.
Bevestiger ds. H. Boersma, van Angerlo.
Candidaat E. Dijkhuis hoopt Zondag 30 Aug. a.s. intrede te doen in de Ned. Herv. Gemeente te Wijnjeterp en Duurswoude (Fr.), na des morgens bevestigd te zijn door ds. J. E. Bos, van Saaxum.
In ons vorig nummer werd vermeld, dat ds. Van Amstel, van Lage Vuursche, de intrede van ds. Dönszelmann te Amersfoort op Zondag 2 Aug. zou hebben bijgewoond.
Dit blijkt op misverstand te berusten ; ds. D. bevond zich dien dag in Friesland, waar hij te Driesum en te Wouterswoude preekte.

Predikantsplaatsen.
De kerkeraad der Ned. Herv. Gemeente van Haarlemmermeer heeft het plan een tweede predikantsplaats te vestigen voor de afdeeling Rijk en omgeving.

Ds. Jac. Eringa,
Zondag herdacht ds. Jac. Eringa, emer. pred. te Apeldoorn, den dag waarop hij vóór 45 jaar het predikambt in de Ned. Hervormde Kerk aanvaardde. Ds. Eringa werd 4 Jan. 1861 te Hijdaard (Fr.) in een landbouwersgezln geboren. Met drie van zijn broers werd hij tot het predikambt opgeleid. Hij volgde eerst de lessen aan het pro-Gymnasium te Harderwijk en daarna die aan het Gymnasium te Leeuwarden, om vervolgens van 1887—1891 aan de Leidsche Universiteit te studeeren.|
Op 9 Aug. 1891 deed hij zijn intrede bij de Ned. Hervormde Gemeente te Oostrum en Jouswier, bij Dockum (Pr.). Achtereenvolgens stond hij te Cubaard (Fr.), Gorinchem en Workum. In 1903 vertrok hij naar Woerden, waar hij in 1931 eervol emeritaat verkreeg.

Ds. T. G. Meester.
Vrijdag j.l. herdacht ds. T. G. Meester, Ned. Herv. pred. te Deurne, zijn zilveren ambtsjubileum. De jubilaris werd in 1881 geboren en in 1906 candidaat. In 1908 werd hij hulpprediker te Delfshaven. Daarna stond hij te Urmond en te Helenaveen. Sedert 1927 staat hij te Deurne.

Giften en legaten.
Voor haar tekort over 1935 heeft de Diaconie der Ned. Hervormde Gemeente te Utrecht toezegging van een gift van ƒ 2000.— ontvangen.

Uit de Algemeene Synode der Ned. Herv. Kerk.
In de 18e zitting werd het verslag van den Raad van Beheer behandeld. „De economische omstandigheden in aanmerking genomen, kan de gang van zaken in het boekjaar 1935 tot tevredenheid stemmen".
Ingevolge een onderzoek naar de gegrondheid van de naar aanleiding van een uitlating van wijlen dr. Weyland gepubliceerde beschuldiging tegen den Raad van Beheer en de Synode, kwam de vraag aan de orde, welke maatregelen dienen genomen te worden tegen de heeren Van Empel en Boer. Het resultaat van de overwegingen dienaangaande werd vastgelegd in twee brieven, een te zenden aan ds. Van Empel en een te adresseeren aan ds. Boer, in welke brieven de Synode haar afkeuring over beider optreden uitspreekt en motiveert.
De Synode besloot eveneens een schrijven te richten aan den Raad van Beheer. In dit schrijven wordt gewezen op de niet steeds door den Raad van Beheer vermeden gevaren van overschrijding van zijn bevoegdheid en nadruk gelegd op de noodzakelijkheid in de toekomst de uiterste voorzichtigheid, te betrachten, ten einde de beschuldiging, alsof de Raad van Beheer zich zou willen mengen in bestuursaangelegenheden, onmogelijk te maken.
De over deze kwestie ingediende rapporten en de te verzenden brieven worden gepubliceerd en indien de Raad van Beheer zijn toestemming daartoe geeft, ook de beschouwingen van den Raad over diens beleid.
In de 19de zitting werd behandeld een schrijven van de Classicale Vergadering van Amersfoort. Deze Classis vraagt het belijdend karakter der Kerk duidelijk te doen uitkomen.
Algemeen waardeerde men dit waardige schrijven. Men wenschte er echter nu niet op in te gaan, daar immers de reorganisatie daarmede ook samenhangt. Aldus besloten.
Verder werden uitvoerige debatten gevoerd over de zaak-Boers en Snethlage. De heeren dr. Weeda en ds. Winkel brachten daarover uitvoerig rapport uit. In deze rapporten werd naar aanleiding van de vele ingekomen stukken bovenal gehandeld over de vraag, of het verband tusschen communisme en atheïsme accidenteel dan wel essentieel is. De rapporteerende commissie stelde het volgende voor :
1. De zaak-Snethlage—Boers ter behandeling naar een lager bestuur te verwijzen 2. deze verwijzing te doen plaats hebben naar het Provinciaal Kerkbestuur, waaronder zij ressorteeren ;
3. een motie aan te nemen en te publiceeren van den volgenden inhoud: „De Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk, in haar vergadering van 1936, gevoelende haar groote verantwoordelijkheid in deze donkere en verwarde tijden, spreekt als haar stellige overtuiging uit, dat het communisme, zooals het zich met name in Rusland en ook elders in dergelijken geest openbaart, niet slechts toevallig, maar noodzakelijk met een atheïstische werelden levensbeschouwing verbonden zijnde, met de kerkelijke belijdenis strijdt". (Acht vóór en één tegen).
Besloten werd de zaak te verwijzen naar de Classicale Besturen. De motie werd aanvaard met 12 stemmen voor en 7 tegen.
In de 20ste zitting werd o.m. behandeld een verzoek van de Classicale Vergadering van Leiden om een eind te maken aan het optreden van onbevoegden, ook godsdienstonderwijzers, die geen aanstelling hebben van een kerkeraad, in openbare godsdienstoefeningen.
Men besloot met algemeene stemmen een commissie te benoemen, die het geheele Hoofdstuk II van het Synodaal Reglement op het Godsdienstonderwijs herziet.
Ten opzichte van de herdenking van de totstandkoming van de Staten-vertaling van den Bijbel in 1637, werd besloten alles wat met die herdenking in verband staat op te dragen aan de Algemeene Synodale Commissie. Verder werd in deze zitting nog een Reorganisatie-Commissie ingesteld, bestaande uit: prof. mr. Scholten, prof. dr. G. van der Leeuw, ds. B. J. Aris, ds. O. Noordmans, prof. dr. Th. L. Haitjema, dr. R. B. Evenhuis, mr. H. Mulderije, ds. J. E. Uitman, ds. F. Tammens, ds. L. S. van Zwet, ds. J. W. J. Addink, ds. J. G. Woelderink en prof. dr. A. S. de Blécour.

Zendingsdag van den Gereform. Zendingsbond.
Donderdag 6 Aug. werd in het Rijsenburgsche Bosch, nabij station Driebergen, de 29ste Zendingsdag gehouden, uitgaande van den Gereformeerden Zendingsbond. 't Aantal bezoekers werd ditmaal op 4000 geschat. Vele sprekers hebben er het woord gevoerd. De dag is onder bijzonder gunstige weersomstandigheden verloopen.
Ds. J. H. F. Remme, van Amsterdam, opende den Zendingsdag met een rede naar aanleiding van de geschiedenis van de weduwe van Zarfath. Het hulpbetoon van deze weduwe aan den Profeet des Heeren was de bron van haar levensonderhoud. Het hulpbetoon van de Kerk aan de Zending zal zijn de bron en het onderpand van het levensonderhoud der Kerk.
Vervolgens werd op spreekplaats II het woord gevoerd door ds. J. E. Klomp, van Barneveld, en op spreekplaats I door ds. G. J. Koolhaas, van Rotterdam.
Om twaalf uur waren alle bezoekers weer op spreekplaats I verzameld, teneinde hier een bezielend betoog te beluisteren van Zendeling D. J. van Dij k, over het onderwerp: „Het Zendingswerk onder de Sadan-Toradja's".
Spreker bracht in herinnering, dat het nu 25 jaar geleden is dat het Gereformeerde volk in de Hervormde Kerk een duur pand gekregen heeft, n.l. het Zendingsterrein, waar spr. thans arbeidt. Dit terrein is een geschenk Gods en roept ons tot groote verantwoordelijkheid.
Des middags hebben nog vijf sprekers het woord gevoerd. Op spreekplaats I waren het ds. G. Lans, van Huizen, over : „Uwe kracht en Mijne kracht" en ds. J. H. van der Wal, van Wageningen, over het onderwerp : „Het ware zaad Abrahams".
Op spreekplaats II: ds. H. A. Leenmans, van Ede en ds. Mollevanger, van Kampen.
De slotrede werd omstreeks half 4 op spreekplaats I uitgesproken door ds. R. Bartlema, van Zeist: „Het einde van een ding was beter dan zijn begin".
Met Psalm 145 vers 1 werd deze schoone Zendingsdag besloten.

Bond van Ned. Herv. (Geref.) Godsdienstonderw. Woensdag 5 Aug. hield de Bond van Ned. Herv. Gereform. Godsdienstonderwijzers te Utrecht zijn jaarvergadering. Door A. P. de Jong, Alg. Adj. te Krimpen a/d IJssel, werd de vergadering met gebed geopend, die daarna las Matth. 14 vers 13—22. Notulen. Jaarverslag van den secretaris en den penningmeester. Daarna hield de heer A. Blijleven, te Stadskanaal, een referaat over : „Het Russellisme". Spreker gaf eerst een algemeene beschouwing over het leven en sterven van Charles Taze Russell. Vervolgens gaf hij een nadere uiteenzetting over de afwijking van de leer van het Russellisme op het gebied van theologie, anthropologie, christologie en eschatologie. Het Russellisme is in volkomen strijd met Gods Woord.
Op dit referaat volgde een leerzame gedachten wisseling.
Bestuursverkiezing. De heer A. van Barneveld te Delft werd gekozen als voorzitter in de plaats van K. Asmus, te Moordrecht, die bedankt had. De aftredende bestuursleden, A. P. de Jong te Krimpen a/d IJssel en A. Blijleven te Stadskanaal werden herkozen resp. als alg. adjunct en secretaris. In het bestuur werd ook gekozen de heer A. van Scherpenzeei, te Nieuwveen.
Allen lieten zich hun benoeming welgevallen.
Besloten werd tot opheffing van Ons Orgaan, in verband met het nieuwe Herv. Evangelisatieblad. Aangenomen werd, dat de Bond van Herv. Geref. Godsdienstonderwijzers lid zal worden van den Ned. Herv. Bond voor Inwendige Zending op Gereform. grondslag. Tevens, dat de Bond van Herv. Geref. Godsdienstonderwijzers haar Evangelisatiearbeid legge in handen van de Herv. Bond voor Inwendige Zending, en ook het geld in de geplaatste busjes daarvoor bestemme.
De contributie werd verlaagd tot ƒ 1.— p. jaar.
De zeer geanimeerde vergadering werd door br. A. van Barneveld, te Delft, met dankzegging beëindigd.

De Paus DE Antichrist?
Ds. C. A. Lingbeek geeft daarover in „de Geref. Kerk" dit te hooren :
Het is bekend, dat vele Gereformeerden vroeger de Paus de Antichrist noemde. Maar er was ook onderscheid, zij 't een fijn onderscheid, van gevoelen.
»Dat is b.v. aan het licht gekomen in de Synode van Dordt 16'18—'19. 't Was bij gelegenheid van het ontwerpen van de Voorrede vóór de Dordtsche Leerregels, dat in die Synode de kwestie van den Antichrist ter sprake kwam.
In het ontwerp van die Voorrede n.l. stond geschreven: „de tyrannie des Antichrists", waarmee onmiskenbaar op den Paus van Rome werd gedoeld.
Toen nu dat ontwerp in de volle Synode werd voorgelezen, vroegen de Engelsche theologen het woord. Zij zeiden, bet misschien wel voor waar te willen erkennen, dat de Paus van Rome de groote Antichrist was — evenwel, over dat punt had de Synode niet beraadslaagd en nu vonden de Engelsche broeders het bedenkelijk, dat de Synode, zonder zich eerst over dat punt te hebben beraden, officieel zou uitspreken, dat de Paus de groote Antichrist was. Men stelde daarom vóór, om, inplaats van de woorden: „de tyrannie des Antichrists" te lezen: „de Antichrist is de tyrannie". Zoo werd de tyrannie, die de Paus oefende, wel voor anti-christelijk verklaard, maar de Paus zelf toch niet als de eenige Antichrist aangewezen.
Dat werd toen aan die Engelschen door eenige andere leden der Synode zéér kwalijk genomen. Maar de Engelsche afgevaardigden verklaarden, dat men niet moest denken, dat zij persoonlijk het betwijfelden, of de Paus van Rome de Antichrist was, alleen maar, zij meenden, dat de Synode, die voor de geheele Kerk de leer vaststelde, maar niet zonder nader onderzoek en zonder bespreking, dus als in het voorbijgaan, den Paus voor den grooten Antichrist mocht verklaren.
Daar bleef het toen bij.
Intusschen, de Dordtsche Leerregels moesten toch een Voorrede hebben en hoe moest het nu gaan met de besproken woorden betreffende den Antichrist ?
In dat stuk kwamen nu, in de plaats van „de tyrannie des Antichrists", te staan de woorden: „de tyrannie des R'oomschen Antichrists".
In het ontwerp was dus de Paus aangewezen als zijnde de Antichrist, de éénige dus ; maar nu werd in de Voorrede gezegd, dat de Paus een Antichrist is. Hij heette nu immers : de Roomsche Antichrist. Daarin lag opgesloten dat er, behalve de Roomsche, óok nog één of méér andere Antichristussen zouden kunnen zijn.
De Paus van Rome is een openbaring van den Antichrist.
Zoo heeft de Gereformeerde Kerk van heel de wereld zich — al was het ook terloops en niet in haar belijdenisschrift, maar in de Voorrede van de Leerregels — over deze zaak uitgesproken.

Dr. Hoedemaker en Kerkherstel.
Dr. P. J. Kromsigt heeft een brochure geschreven, welke tot titel heeft: Hoedemaker en Kerkherstel. Wij willen hier enkele passages geven uit dit geschriftje :
„Lieve Broeders" (uit een toespraak tot den Kerkeraad van Rotterdam bij zijn afscheid in 1876, gaande als predikant naar Amsterdam) „met het woord „Kerkherstel" is niet alles gezegd. God is op weg om dit aan ons allen te loeren. Wat te doen ? Ik weet geen anderen weg, dan dat ieder beginne met zijn eigen schuld te belijden voor God en voor de menschen. Dat ieder onzer trachte het element van waarheid dat bij anderen is, van nabij te bezien en het element, dat hij zelf meent te bezitten, op eene meer aangename en waardige wijze voor te stellen. Onze blik moet ruimer worden. Wij moeten leeren zoeken, wat des anderen is. Wanneer zij één worden, die samen behooren, dan is de strijd, dien wij strijden, in beginsel beslist". „Wij menschen zijn altijd éénzijdig, maar de waarheid is alzijdig". „Ook voor ons bestaat de vooruitgang in een terugkeer tot het grond-en levensbeginsel der vaderen, dat tot geen prijs verwaterd en weggegoocheld mag worden. De waarheid Is eeuwig, oud' èn nieuw beide". Vandaar zijn vurige begeerte om langs kerkelijken weg te komen tot een zekere synthese van allerlei waarheidselementen met de historische Belijdenis — aldus dr. Kromsigt — die tot geen prijs verwaterd of weggegoocheld mag worden. Hij wilde positief en beginselvast zijn, maar ruimhartig in kerkelijken weg.
Toen echter de Gereformeerde beweging onder invloed van dr. Kuyper wies, sloot ook Hoedemaker zich daarbij aan, vooral omdat ook hij langs dien weg Kerkherstel verwachtte. Zijn breede, wetenschappelijke visie der dingen (zijn dissertatie ging in 1867 over: „Het Probleem der vrijheid en het theïstisch Godsbegrip") deed hem zelfs een tijdlang medestrijden voor de idealen der Vrije Universiteit, waaraan hij zeven jaren lang (1880—'87) als hoogleeraar was verbonden.
Na de doleantie heeft dr. Hoedemaker in preeken, brochures, courantenartikelen enz. zijn geheel andere geesteshouding zoowel op staatkundig als op kerkelijk gebied uiteengezet. Zijn gevoelens waren universeel tegenover het al verder doorgevoerde separatisme van dr. Kuyper. „Alle partijschap", zoo schreef hij in 1885, „in de Kerk van Christus is uit den booze", 1 Cor. 1 : 13. „Wij hebben ons te groepeeren rondom de belijdenis der Kerk zelve" dat is het Gereformeerd Kerkbegrip. Dat is het beginsel, dat ons boven de partijen en de partijschap verheft". Bij dr. Kuyper ging het om „de vrije Kerk", bij dr. Hoedemaker om de belijdende, nationale, gereformeerde Kerk in den ouden zin van dat woord". Dr. Hoedemaker wilde geleidelijk Kerkherstel, opdat nog behouden worden mocht, wat maar eenigszins te behouden was", terwijl dr. Kuyper een partijschap een Kerk in de Kerk vormde, dat dan ook wel tot een breuk moest leiden.
Dr. Kuyper met loslating van Art. 36, dr. Hoedemaker met handhaving daarvan. De Synodale organisatie van 1816 stond dr. Hoedemaker daarbij In den weg. En „de fout zat niet alleen in de personen, die kunnen verwisseld worden, maar in de organisatie zelve". De Synodale organisatie als zoodanig is een van de voornaamste oorzaken van de partijstrijd. De Kerk wordt daardoor verhinderd zich in haar natuur en haar eigenaardigheid te openbaren; en kan geen actie ontwikkelen op het gebied van zending, van diaconaal en sociaal werk, van de bearbeiding der groote steden enz. De Besturen maken de Kerk tot een Genootschap of gewoonmenschelijke vereeniging. Het Bestuursapparaat omknelt alles, Ook zelfs de Kerkeraden. De ambten van dienaren des Woords en ouderlingen zijn wel niet afgeschaft, maar toch In hun werking voor de Kerk als geheel opzij gezet; in de Classis, in de Provincie, in een Nationale Synode kan het niet functioneeren. De saamhoorigheid en de éénheid der Gemeenten gaat daardoor verloren. Er komt een geest van onkerkelijkheid en individualisme. En de „Raad van Beheer" is de illustratie in deze. De groote kerkelijke vergaderingen zijn weg en zijn vervangen door vaste besturen, alsof de Kerk een Vereeniging is. Aan de Kerk, bijzonder aan de ambten, is hierin groot onrecht gepleegd. Daarom moeten de ambten, in verband met de belijdenis der Kerk, worden hersteld. Geestelijke kwesties kunnen nu eigenlijk niet behandeld worden. Om „formeele" redenen wordt alles van de baan geschoven en de Kerk werd hoe langer hoe meer een vereeniging van elk wat wils.
Onze Gereformeerde theologen hebben altijd gezegd : in de Kerk mag geen heerschende macht (potestas imperialis) zijn, maar alleen een bedienende macht (potestas ministerialis). Maar de Synodale besturenorganisatie van 1816 gaat hier lijnrecht tegen in. Er is nu „bestuursmacht zonder meer". Het „lichaam van Christus" gaat hoelanger hoemeer ten onzent verloren. Het wordt meer en meer een „wereldsch instituut". En waar Christus „Zijn lichaam wil opbouwen" Ef. 4 : 12, wordt nu de Kerk afgebroken en gemaakt tot een wereldsch instituut. Zij is meer een vrije spreektribune dan een uitdraagster van Gods Woord in een zondige wereld. En toch wordt in Art. 11 gezegd, dat de leer der Kerk moet worden gehandhaafd" ; en haar is. beloofd „dat de ware Christelijke leer niet zou worden veranderd" (1816). „De rechtskracht van Gods Woord wordt gemist" (prof. Gunning). Formeel is zij nog wel een belijdende Kerk, maar feitelijk is zij een Kerk geworden met allerlei wind van leer. Een van de eerste brochures van prof. Gunning droeg dan ook tot titel : „Om 's Heeren heerschappij" 1902. (En „Onze zonde" 1901). De partijstrijd was feitelijk de aanleiding dat de oogen meer open gingen voor heit ongeestelijk karakter der bestuursorganisatie, 't Moest gaan om een belijdende Kerk ; en in den kerkelijken weg moest beroep op Gods Woord open staan.
Dr. Kuyper legde meer nadruk op het „statisch" karakter van de belijdenis (echter zonder Art. 36). Dr. Hoedemaker hield het wezen der belijdenis strenger vast dan dr. Kuyper, maar in de vorm was hij veel ruimer (art. 7). De belijdenis mocht geen dood statuut zijn of worden. Hij wilde ook niet weten van de Kuyperiaansche uitdrukking „accoord van kerkelijke gemeenschap" ; dat maakte de belijdenis tot een soort notarieele acte. Zij moest zijn en blijven een levende belijdenis in een levende Kerk. 't Moest niet zijn een vereenigen rondom een standaard, maar een samenleven uit de belijdenis. De functioneerende ambten had de Kerk daarvoor noodig, met een levende belijdenis (art. 7), niet met een heiligen steen of inspireerende standaard. In 1687 schreef dr. Hoedemaker in „De Congresbeweging beoordeeld" : „Het onbijbelsche ligt in het isoleeren en vooropstellen van het confessioneele element". En in 1888 in „De roeping der Gereformeerden in de Hervormde Kerk" : „ik behoor en wensch te behooren tot een Gereformeerde Kerk; tot een Gereformeerde partij tot geen prijs". Als dr. Hoedemaker spreekt over de leer van dr. Kuyper van de belijdenis als „accoord van kerkelijke gemeenschap" dan gebruikt hij 't beeld van een „hart op sterk water". Hij zegt: „De leer van het accoord rukt de belijdenis uit het lichaam der Kerk", de overeenstemming van de Kerk met haar belijdenis en het levend contact tusschen beide mag niet door die leuze van „accoord van gemeenschap" verbroken en weggenomen worden. Het is niet geschaard staan rondom de belijdenisboom , maar leven uit de belijdenis. Het eerste werkt de huichelaars in de hand, 't laatste komt de Kerk ten goede. „Dat kan huichelaars maken, dienaars van den vorm, zelfbedrog voeden, maar genezen doet het niet". »In het kabinet van den geneesheer staat een hart op sterk water, zóó ziet mijn hart er uit! Maar wat ontbreekt er aan ? Dat hart hoort als een levend hart in een levend lichaam". Nu lijkt het alles, maar mist alles te gelijk. Dr. Hoedemaker bestreed dr. Kuypers formalisme en zijn geforceerd Kerkherstel. Dr. Hoedemaker vroeg om geleidelijk Kerkherstel en de kerkelijke vergaderingen, opdat de Kerk zelve zou spreken en belijden en komen tot herstel als Kerk van Christus. „Men moet dus beginnen met het begin", schreef dr. Hoedemaker, „d. i. men moet de kranke Kerk zien te ontheffen van den 'druk der Organisatie. Of men zich met een „accoord" als beginsel van vereeniging buiten de Kerk plaatst en zich isoleert baat niet; scheuring kan 't eenige gevolg worden". „Men snijdt hiermede alleen af alles wat krank is, maar daarom niet ongeneeslijk is". „Laat men de beletselen, die den groei van den boom tegen staan, wegnemen en zij zal zelfs in een anderen en beteren, in een normalen toestand komen", 't Is geen stok in den grond geslagen, maar een boom door God in dezen lande geplant.
In „De roeping der Gereformeerden" blz. 15, 16). Art. 11 werd tegelijk voor dr. Hoedemaker de groote grief (hoe vreemd het ook moge klinken) „Immers hoezeer dat artikel ook het recht van allen, die voor de Belijdenis, der Kerk opkomen, vindiceert tegenover hen, die haar verwerpen of ondermijnen, dat neemt niet weg, dat de wijze, waarop het is geformuleerd, en heel het verband waarin het voorkomt, het werkelijk handhaven der Belijdenis in Schriftuurlijken zin onmogelijk maakt". Dr. Hoedemaker klaagde er altijd over, dat juist door art. 11 de Belijdenis was gemaakt tot een „petrefact", tot een doode leer, in een bloot-wereldsch genootschap. Omdat door dit art. de Belijdenis der Kerk op zichzelf was gesteld, geïsoleerd, losgemaakt van het Woord Gods". En dat was nog verergerd, doordat de „kerkelijke vergaderingen" waren opgeheven, zoodat de Kerk feitelijk geen mond meer had om te spreken, daar de ambten niet konden functioneeren, daar de besturen alles deden. Hoogstens konden de besturen de belijdenis als een dood ding, als een versteend iets, handhaven en bewaren, dat het alles bleef zooals het was. Een doode leer, een „petrefact" van een bloot wereldsch genootschap! De Heilige Schrift niet als bron en rechter; maar de besturen moesten zeggen : afblijven — laten zooals het is — laten liggen dat ding ! De besturen waren voor een onmogelijke taak gesteld, om het belijdend karakter der Kerk over te nemen. Dat is het onvervreemdbaar eigendom van de Kerk zelve. De Hervormde Kerk werd tot een „hybridisch verschijnsel" (tweeslachtig) en wel eenerzijds ultra-conservatief, maar ook anderzijds ultravrijzinnig ! En nu is voor alle richtingen beroep noodig op Gods Woord in de Kerk van Christus. We moeten zoeken de zuivere toepassing van het Gereformeerd beginsel. In kerkelijken weg moeten de leergeschillen warden behandeld, met beroep op Gods Woord. Anders krijgen we een partijstrijd met het meest teugellooze individualisme. Met herstel van de ambten kan de levende belijdenis functioneeren; ook voor aanvulling of uitbouw, zoo noodig voor herziening en vernieuwing, in de Kerk die uit haar belijdenis leeft (art. 5 en 7 Ned. Geloofsbelijdenis), met den band aan het Woord.
Dr. Hoedemaker kwam op voor een Kerk waar de ambten zouden kunnen functioneeren en de kerkelijke vergaderingen zouden worden gehouden met de band van het Woord. De Belijdenis mag en moet ons dan binden omdat (quia) zij de uitdrukking en samenvatting is van den inhoud der H. Schrift. Door de Synodale besturenorganisatie van 1816 is geprobeerd de band tusschen de Kerk en het Woord door te snijden en de belijdenis krachteloos te maken. De Kerk moet weer als belijdende Kerk functioneeren en bij Woord en belijdenis moeten de richtingen door de Kerk zelve worden behandeld waar de ambten functioneeren. Dr. Hoedemaker sprak daarbij 't liefst van „nationale Kerk" (liever dan van Volkskerk, wegens het misbruik van dat woord). En die „nationale Kerk" gedacht tegenover de independentistische vrije-Kerk-gedachte van dr. Kuyper. Vandaar dat dr. Hoedemaker meermalen placht te zeggen : „In Art. 36 ligt de sleutel der positie". Dr. Hoedemaker plaatste het verbond veel sterker op den voorgrond, terwijl dr. Kuyper bij zijn denken veel meer van de verkiezing uitging.
De stichting van de kerkelijke gemeente Veessen in den jare 1649.
In de acten van de vroegere classis Neder-Veluwe wordt uitvoerig vermeld de stichting van de Hervormde Gemeente te Veessen in 1649.
Bij herhaling hadden „eenige kerspelsluyden" zich gewend tot het classicaal bestuur met het verzoek een predikant voor het dorpje Veessen aan te stellen, waaraan aanvankelijk geen gevolg werd gegeven, omdat de middelen voor het salaris ontbraken.
De verzoekers hielden aan en ten slotte verklaarden 29 personen zich bereid jaarlijks een bedrag van 200 gulden in totaal voor het predikantstractement ter beschikking te stellen en opnieuw werd een adres gericht aan het classicaal bestuur, waarin nog eens met nadruk er op gewezen werd, hoe noodig het was een zelfstandige gemeente met eigen voorganger te hebben.
Dit adres had tot gevolg, dat de leden van het classicaal bestuur, waaronder een 9-tal predikanten uit omliggende gemeenten, een bezoek brachten aan Veessen en belangstellenden opriepen tot een samenkomst in het kerkje, dat vóór de hervorming gewijd was aan den Heilige Ethelwoldus en in gebruik was geweest bij de roomsch katholieken.
De notulen vermelden, dat „het gansche corpus der gemeynte" aanwezig was.
In deze vergadering werd door de inwoners van Veessen meegedeeld, dat de nieuwe gemeente zou bestaan uit ten minste 500 zielen, waarvan er maar weinigen vanwege „den quaden wegh nae de naeste kerk" des Zondags de godsdienstoefeningen konden bijwonen in het naburige dorp. Zoo groot was de afstand, dat met een kerkgang gepaard ging „het verlies van den geheelen dagh ende sware moeyte alsmede ongerief van het vee".
Verder werd aangevoerd, dat allerlei misstanden waren ontstaan door het niet ter kerk gaan en vanwegehet gemis van een eigen herder en ieeraar. Men wees tenslotte op „de groote profanatie des Sabbaths derwijle, om de distantie van andere kercken, de lieden van de herbergen hare kercfcen maecken ende met dronken drincken, kaarten ende kegelen den gantschen dagh toebrengen, 't welck met oprichtinge van den godtsdlenst aldaer konde geweyrt worden".
De heeren van het classicaal bestuur schenen nu overtuigd en de notitie in de notulen laat daaraan dan ook geen twijfel over. Immers wij lezen het volgende : „waarop ende over dan wij soodanighen eerlijcken ende christelijcken ijver niet langher en hebben kunnen tegenstaan".
In dezelfde vergadering werd reeds een stemming gehouden betreffende de beroeping van een predikant, waarvan op de volgende wijze wordt mededeeling gedaan: „de ingezetenen, man voor man antwoordende, hebben alle en een yegelyck eenpaarlyck hare stemmen laten vallen op ds. Gerbrandum Henriai, ministerie candidatum tot Hattum".
Het duurde nog eenigen tijd voordat de nieuwe gemeente officieel was ingesteld. Daarvoor was noodig de toestemming van „de Hooghe Overicheyt des landts".
Eerst in de vergadering van de classis op 6 en 7 Mei 1650 te Hattem gehouden werd Veessen als nieuwe gemeente ingeschreven. (N.Rott. Ct.).

Beroepingswerk in den ouden tijd.
Een dezer dagen kwam ons onder de oogen een oude rekening uit 1610, die de onkosten bevat, verbonden aan het beroepingswerk van een predikant.
Het vergeelde papier roept herinneringen op aan den goeden ouden tijd, toen onze voorvaderen per diligence en trekschuit dagen op reis waren, om in opdracht van den kerkeraad hier of daar een dominee te hooren. Na wijdloopige deliberaties, waarvan de oude notulen ons vaak getuigenis afleggen, kon men dan tot een keuze overgaan.
De rekening draagt tot opschrift: „verteringen ende reyscosten, uutgelegd bij den burgemeester Joost van Reidt ende doctor Jacob van Wetten, als gecommitteerden van mijn heeren van de magistraat ende kerckenraet binnen Arnhem, te bevorderen die beroepinge Ds Hemlei Meüingii, staande tot Husum buten Leeuwarden, tot derden kerckendiener".
In dien tijd was het heel wat, om de reis van Arnhem naar Huizum in Friesland te ondernemen en .de diverse rekeningposten vertellen ons op origineele wijze hoe het den heeren gecommitteerden op hun reis verging.
Den len Augustus ging men op reis van Arnhem naar Harderwijk, waar men, na proviand te hebben ingeslagen, benevens 'n voorraad Spaansche wijn, een schip aannam om naar „de Vriesche custe" te varen. Men kwam echter niet verder dan Urk, omdat de windstilte intrad. Men huurde den volgenden dag een visschersschuit en een paar mannen, die het vaartuig naar Lemmer roeiden.
Hier moest men weer een schuit huren, om naar Sneek te worden gebracht en vandaar trok men per diligence naar Leeuwarden. Van daaruit werd Huizum bezocht. Men deed er den tijd over, want de rekening geeft aan een bedrag „vereert aan het dochterken, knecht ende maegt van doctor Johan van den Sande", waar de heeren „omtrent 7 dagen thuys hebben gelegen".
De terugreis ging per nachtschuit naar Harlingen, waar men een schip huurde voor den overtocht naar Amsterdam, in welke stad men een paar dagen logeerde.
Per diligence werd, van Amsterdam naar Utrecht gereisd en verder ging de tocht over Rhenen, waar men overnachtte, naar Arnhem.
In totaal was men 14 dagen op reis geweest en men had 81 gulden, 1 stuiver en 6 penningen uitgegeven.
Deze tocht had succes. Ds. Meyltngius, een man van groote gaven, werd beroepen en deze kwam in October 1610 naar Arnhem, waar hij vele jaren als een „naerstig ende godtsalig kerckendiener" is werkzaam geweest. (N.R.Crt.).

De Openbare School in 't gedrang.
De propaganda, welke van zekere zijde gevoerd wordt om de Bijbel op de openbare school een plaats te geven, brengt dit Overheidsinstituut opnieuw in het gedrang en toont tevens aan, dat zij eigenlijk een onmogelijke positie In ons volksleven inneemt.
Zeer duidelijk blijkt dat, hoewel onbedoeld, uit een artikel van prof. A. W. Bonger in de roode pers. De strekking van zijn betoog is om aan te geven, dat zij, die de Bijbel op de openbare schooi willen brengen, de onverdraagzamen zijn, wier bedoeling het „natuurlijk is om propaganda voor het geloof te maken" en de „heidenen" onder ons te kerstenen.
Hoe absoluut onverschillig de roode professor tegenover Bijbel en godsdienst staat, blijkt duidelijk uit de aanhef van zijn artikel, welke aldus luidt:
»Hoe is de toestand van het oogenblik eigenlijk ? Twee derde vatn de kinderen in Nederland gaan op confessioneele scholen en hun wordt de godsdienstigheid dus met de paplepel ingegoten*.
De eerbied, welke de Lager Onderwijswet vordert tegenover de „godsdienstige begrippen van andersdenkenden", is hier ver te zoeken ; het standpunt van den schrijver is duidelijk.
Hij beklaagt zicti echter over 't „misleidende" in het standpunt van hen, die op de Amersfoortsche conferentie gepleit hebben voor Bijbelonderwijs op de Openbare School; zij huldigen de leuze : „Dwingt ze om in te gaan".
We laten dit verder onbesproken, hoewel we moeten toegeven, dat de professor niet geheel ten onrechte zoo schrijft. De conferentie te Amersfoort had zeker tot achtergrond de begeerte om godsdienstonderwijs als element der schoolopvoeding op de Openbare School te brengen. Want terecht merkt hij op, dat wie alleen eenige historische verhalen uit de Bijbel vertelt, daaruit de kern wegneemt".
Maar hiermee is dan ook, gewild of niet gewild, toegegeven, dat de Openbare School ten onzent in een onmogelijke positie verkeert. Haar beste verdedigers, de mannen der conferentie, die Bijbelonderwijs begeeren, worden platgedrukt tusschen de wal en het schip. Want mannen als prof. Bonger, die klaarblijkelijk a-godsdienstig onderwijs begeeren — naar Jezus' woord moet dat anti-godsdienstig zijn — zullen zich met alle macht verzetten tegen een religieuse inslag ; — anderzijds kunnen de voorstanders van positief Christelijk Onderwijs geen genoegen nemen met een „godsdienst boven geloofsverdeeldheid".
Zóó blijkt dus duidelijk, dat alleen de ware vrije school, de school der ouders, waarlijk uitkomst brengen kan ; want de openbare school kan niemand bevredigen.
[De Rott.]

Caspar Olevianus. 1536—10 Augustus—1936.
De 400e geboortedag van den Heidelbergschen hoogleeraar Olevianus brengt ons de wording van het schatboek in herinnering, welks samenstelling hij met Ursinus heeft tot stand gebracht. Aanvankelijk liep de levenslijn van den te Trier geboren geleerde in andere richting, hij was eerst student in de rechten. Maar tijdens die studie kwam hij in aanraking met de leer der Reformatie en het gevolg was, dat Olevianus te Geneve onder Calvijns leiding theologie ging studeeren. Vervolgens kwam hij in Trier terug en arbeidde daar ten bate van het veldwinnen der Reformatorische beginselen. In 1560, dus op pas 24-jarigen leeftijd werd de begaafde jongeling hoogleeraar te Heidelberg, de naam die aan den Catechismus on ver breekbaar verbonden is.
Een jaar tevoren had Keurvorst Frederik III van de Paltz den troon bestegen en het was deze vrome vorst, die den stoot heeft gegeven tot het eeuwenverdurende werk, dat in den Catechismus gegeven is aan de kerken der Hervorming en zooveel andere ten toets werd. Om een leerboek te krijgen, dat in kerken en scholen kon gebruikt worden, benoemde de vorst in 1562 een commissie, om dit voornemen uit te werken. In die commissie zaten ook Olevianus en Ursinus en zij werden de hoofdopstellers van den Catechismus. Hoewel inhoud en verdeeling grootendeels van Ursinus zijn, heeft Olevianus door wat men thans noemt de eindredactie, ook volledig zijn invloed op het schatboek kunnen uitoefenen. (Wij hebben bij den 400en geboortedag van Ursinus in 1934 over een en ander uitvoeriger geschreven).
Met het sterven van Frederik III in 1576 was Olevianus' positie in Heidelberg niet meer te handhaven ; hij mioest als hoogleeraar aftreden en ging naar Berleburg, later naar Hernbom, waar hij opnieuw aan een (door hem zelf mee opgerichte) hoogeschool ging doceeren. Drie jaren later, in 1587, is hij overleden.
Veel heeft hij niet geschreven ; behalve een leerboekje voor kinderen gaf hij uit een ook in onze taal gedrukt boek „De substantia Goederis gratuiti". Rtd.

Geen mooie cijfers voor Frankrijk.
De nieuwste statistiek betreffende de bevolkingscijfers van Frankrijk, betrekking hebbend op 90 departementen, geeft de volgende cijfers over het eerste kwartaal van 1935 en 1936 :
1935 1936 Huwelijken 55.993 59.120 Echtscheidingen 4.519 4.296 Levend geboren kinderen 163.549 160.590 Doodgeboren kinderen 6.198 6.296 Overl. beneden een jaar 11.939 13.989 Ouder dan een jaar overleden.. 176.098 186.057 Totaal sterftecijfer 188.036 200.046 Geboorte-tekort 24.488 33.456
Deze cijfers spreken voor zichzelf. Een land, waarvan de bevolking voor het grootste deel niets wil weten van het leven naar Gods geboden, zal aan de gevolgen niet ontkomen.
In ons land nam in 1935 door geboorte-overschot de bevolking toe met 96.765.
(De Rotterdammer).

De Protestantsche Zending in Abessynië.
De Soedan-Zending te Addis-Abeba heeft van generaal Graziani toestemming gekregen om haar zendingswerk voort te zetten. Deze zending onderhoudt in Abessynië 75 zendelingen, meest Amerikanen en Canadeezen, Ook andere zendingsgenootschappen hebben besloten hun arbeid voort te zetten. Enkele genootschappen wier zendtelingen tijdens den oorlog het land moesten verlaten, toegen vanuit Rome bericht, dat hun terugkeer is toegestaan. Ook de Duitsche evangelische arbeid van de Hermanns-burger-zending zal worden voortgezet.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 augustus 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

KERK, SCHOOL, VEREENIGING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 augustus 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's