Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

NATUUR EN GENADE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

NATUUR EN GENADE

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IX.
Uit de omschrijving van het begrip natuur, zooals we die gaven in aansluiting aan de definitie van Bavinck, leide men niet af, alsof nu ook de beteekenis van natuurlijk en bovennatuurlijk vaststond. Vooral het woord natuurlijk wordt in onderscheiden beteekenissen gebruikt; reeds in de Schrift is dat het geval en in de theologie is dat er niet minder op geworden.
Het woord natuur komt in onze Statenvertaling alleen in het Nieuwe Testament voor en is dan een vertaling van een Grieksch woord Physis, waarvan ook een bijvoegelijk naamwoord is gevormd, dat door ons meestal als physisch wordt weergegeven. Dat woord natuur heeft echter in onze Statenvertaling nimmer de beteekenis, die wij in ons vorig artikel aan het begrip natuur gaven in overeenstemming, met de beteekenis, die dit begrip in den loop der historie heeft gekregen.
In den Bijbel wordt het woord natuur bijna immer gebruikt niet als samenvatting van het geschapene, maar als aangevende de natuur van een ding, een zaak. Zoo wordt gesproken van de natuur der dieren, van de natuur' van den mensch, ook van de natuur van God. Daarmede wordt dan bedoeld dat geheel van vermogens en eigenschappen, waarin het wezen van het bedoelde voorwerp zich openbaart en zich van andere dingen of personen onderscheidt.
In Gal. 4 vs. 8 schrijft de apostel: Maar toen, als gij God niet kendet, diendet gij degenen, die van nature geen goden zijn. In dit woord wordt aangeduid, dat de afgoden, die de Galatiërs hebben gediend, ten onrechte goden zijn genaamd, wijl zij misten hetgeen tot de natuur der godheid gerekend moet worden te behooren.
En in Jac. 3 : 7 lezen we : Alle natuur, beide der wilde dieren en der vogelen, beide der kruipende dieren en der zeedieren, wordt getemd en is getemd geweest van de menschelijke natuur. Hier wordt wel niet gezegd, wat tot de natuur van het dier en wat tot de natuur van den mensch moet gerekend, maar duidelijk wordt hier onderscheid gemaakt en verondersteld, dat de natuur van den mensch een andere is dan de natuur van het dier.
Als Paulus in Gal. 2 vs. 15 zegt: Wij zijn van nature, d.i. naar onze natuur. Joden en niet zondaars uit de heidenen, maakt hij onderscheid tusschen Joden en heidenen als zijnde van verschillende natuur en wijl dat onderscheid nauw samenhangt met het onderscheid in afstamming — de Joden zijn kinderen Abrahams — zou men dit woord ook kunnen vertalen door te zeggen : Wij zijn krachtens onze afkomst Joden en niet heidenen.
In overeenstemming met deze beteekenis van het woord natuur is in tal van gevallen de zin van het woord natuurlijk. Dit bijvoeglijk naamwoord duidt dan aan, dat iets met de natuur van een ding of persoon of geslacht overeenkomt. De tegenstelling van dit woord natuurlijk is niet bovennatuurlijk, maar onnatuurlijk of tegennatuurlijk. Zoo wordt het door den apostel gebruikt, als hij in Rom. I spreekt over de onnatuurlijke zonden, die in die dagen onder de heidenen algemeen verbreid waren en zegt, dat de mannen, nalatende het natuurlijk gebruik der vrouw, met mannen schandelijkheid bedreven. Door het woord natuurlijk geeft hij te kennen, dat de sexueele betrekking van den man op de vrouw en die van de vrouw op den man behoort tot de natuur van den mensch, zooals die door God geschapen is; dat daarentegen een sexueele betrekking van mannen tot mannen en van vrouwen tot vrouwen tegen de natuur ingaat en als een verkrachting van de natuur moet worden gezien.
Naast dit begrip van natuurlijk staat echter nog een ander. Het bekende woord: De natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen, die des Geestes zijn, kan dat onmiddellijk duidelijk maken. Want in het Grieksch staat hier een gansch ander woord en men vraagt zich wel eens met verwondering af hoe onze Statenvertalers er toe gekomen zijn om het woord psychicos door natuurlijk te vertalen. Psychicos komt van een woord psyche, dat meestal door ziel wordt vertaald. Het onderscheidt zich zeer duidelijk van physicos, zooals een ieder duidelijk zal zijn, die de vreemde woorden physisch en psychisch heeft leeren gebruiken. En toch niettegenstaande dat verschil hebben de Statenvertalers één zelfde woord genomen, het woord natuurlijk. Ontegenzeggelijk is daarmede iets van de oorspronkelijke beteekenis verloren gegaan, terwijl het tot verwarring in het gebruik van het woord natuurlijk heeft aanleiding gegeven. In de Latijnsche vertaling, bij Rome in gebruik, is het woord psychicos dan ook niet weer gegeven met naturalis, maar met animalis, dat samenhangt met het woord anima, adem, wind en animus, ziel, hart, gemoed, geest.
Mogelijk is het, dat de Statenvertalers het woord natuurlijk gekozen hebben in verband met wat de apostel in Efeze 2 : 3 zegt. De apostel spreekt daar van den geest der ongehoorzaamheid, die den mensch aan den satan onderworpen heeft en zegt dan : Onder welke — dat is onder welke kinderen der ongehoorzaamheid — ook wij allen eertijds verkeerd hebben in de begeerlijkheden onzes vleesches, doende den wil des vleesches en der gedachten ; en wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk de anderen. Hier staat in het Grieksch weer het woord physis, waarmede de apostel te kennen geeft, dat er eertijds d.i. vóórdat zij tot het geloof waren gekomen, geen onderscheid was tusschen hen en de ongehoorzamen en ongeloovigen, wijl zij van dezelfde natuur waren, allen kinderen des toorns. Dat zij allen van dezelfde natuur waren, geeft krachtens het verband te kennen, dat aller natuur door en door zondig was en daarom waren allen kinderen des toorns. Het woord natuur wordt hier dan niet gebruikt als aangevende die natuur, die den mensch krachtens schepping eigen is, maar de natuur, waardoor hij zich na den val kenmerkt en die alle menschen eigen is, de zondige natuur.
Zooals ik zeide, is het mogelijk, dat door dit gebruik van het woord natuur de Statenvertalers er toe gekomen zijn om in 1 Cor. 2 psychicos door natuurlijk te vertalen, want de bedoeling van dit woord in natuurlijke mensch is toch wel bij de vertalers geweest de mensch krachtens zijn gevallen, zondige natuur. In de kantteekening geven zij zelf deze verklaring: de ziellicke mensche, d.i. die geen ander en hooger wijsheid heeft dan die hem het licht der natuur en het menschelijk vernuft leert. Deze nadere verklaring doet echter tevens vermoeden, dat het theologisch gebruik van het begrip natuurlicht, natuurlijke openbaring, zooals de Hervormers dat uit de Roomsche theologie hadden overgenomen, mede aanleiding heeft gegeven tot de keuze van het woord natuurlijk. De kantteekening doet zien, dat zij met dit begrip van licht der natuur, dat in het rationalistische stelsel van Rome geheel thuis behoort, iets van dien rationalistischen geest hebben overgenomen in zooverre de kantteekenaars het niet verstaan van de dingen die des Geestes zijn, in verband brengen met de kennis en het inzicht des verstands, terwijl de tegenstelling in des apostels woord meer van ethischen aard is. Verstaan beteekent toch niet begrijpen, maar geloovig ontvangen. Ook al wordt het verstand verlicht met het licht der bizondere openbaring, zoo wederstaat nog vaak de mensch met heel zijn hart en gemoed den Geest des Heeren en weigert de dingen, die des Geestes zijn, geloovig aan te nemen.
Terwijl we thans aan de beteekenis van het Grieksche woord psychicos, dat vooral verstaan moet worden in zijn tegenstelling met pneumaticos van pneuma, geest — men zie daarvoor vooral I Cor. 15, in het bizonder vers 44—46 — voorbijgaan, brengen we even in herinnering, dat ons onderzoek aanwees, dat natuurlijk eenerzijds wordt gebruikt van de natuur des menschen, zooals die thans is, bedorven door de zonde en anderzijds — men denke aan de kantteekening — in verband staat met wat tot de natuur van den mensch behoort, uit die natuur opkomt in tegenstelling met wat die natuur te boven gaat.
In verband daarmede spreekt men van een natuurlijke Godskennis en van het licht der natuur, om daarmede aan te duiden, dat dit licht, deze kennis aan de natuur van den mensch verbonden is, hem als het ware is ingeschapen, zoodat een bovennatuurlijke openbaring niet noodig is om hem deze kennis bij te brengen. Deze gedachtengang hebben de Hervormers van de middeleeuwsche theologie overgenomen, maar het is zeer de vraag, of zij goed daaraan gedaan hebben en of zij hiermede niet een brug hebben laten liggen, waarover iets later de rationalistische philosophic van Cartesius zegevierend 't Protestantsche erf kon optrekken.
Op dezelfde wijze spreekt men ook van natuurlijke openbaring in tegenstelling met bovennatuurlijke openbaring. Deze begrippen mogen echter in het Roomsche systeem volkomen passen, voor den Protestant zijn ze alleen onder een zekere reserve bruikbaar en misschien ware het beter ze geheel te vermijden. Want openbaring is toch altijd een Godsdaad, en wanneer natuurlijk beteekent hetgeen aan de natuur van den mensch eigen is en uit de natuur, van den mensch zich verklaren laat, dan is de openbaring Gods nooit natuurlijk, maar altijd van bovennatuurlijken aard. Bavinck, die de moeilijkheid van deze uitdrukking gevoelt, wil dan ook de uitdrukking natuurlijke openbaring zoó verklaren, dat natuurlijk hier het middel aanduidt, waardoor, de wijze, waarop de openbaring plaats heeft, wijl ook volgens hem alle openbaring in oorsprong supranatureel is.
Het verwekt echter verwarring, wanneer men van natuurlijke openbaring blijft spreken en daaronder iets anders verstaat dan de middeleeuwsche theologie en de Roomsche theologie er onder verstaan. Ook bestaat er groot gevaar, dat men toch weer tot de Roomsche opvatting terugkeert. Als Bavinck b.v. zegt, dat in de revelatio naturalis zijn goddelijke en eeuwige gedachten op creatuurlijke wijze in de schepselen zijn neergelegd, zoodat ze door den mensch denkende kunnen worden verstaan, dan komt het gevaar onmiddellijk om den hoek gluren. Want de vraag moet dan gedaan, of deze gedachten als vaststaande begrippen in de schepselen ver^borgen liggen, zoodat de mensch die met zijn denken kan aanboren op dezelfde wijs als hij de ertsen in den bodem opspeurt. Wie daarop ja antwoordt, haalt feitelijk een schrap door het woord openbaring; wie daarop neen zegt en acht, dat zonder een nadere voorlichting door goddelijke openbaring ook deze Godsgedachten ons immer verborgen blijven, heft de beteekenis van natuurlijk in den zin van iets, dat aan de natuur van den mensch eigen is, geheel op. Wat de Roomsche het licht der natuur noemt, is een licht, dat niet uit de natuur is, maar uit openbaring voortkomt en als zoodanig afdaalt van God.
Dat ik een oogenblik op deze moeilijkheden gewezen heb, is omdat heel het vraagstuk van natuur en genade daarmede samenhangt. Met het begrip natuur als het geheel van geschapene dingen, waartoe ook de mensch behoort, vermengt zich in dit vraagstuk onmiddellijk het begrip van natuurlijk, zooals dat in de Roomsche theologie gebruikt wordt, in het bizonder zooals het voorkomt in de uitdrukking natuurlijke openbaring, lumen naturale, licht der natuur. Terwijl eveneens het Roomsche begrip van genade hier telkens nawerkt, ja dit Roomsche begrip van genade eigenlijk de oorzaak is van het stellen van het vraagstuk aangaande de verhouding van natuur en genade.
O. a/d IJ.
Woelderink.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 september 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

NATUUR EN GENADE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 september 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's