Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VRAGEN BUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VRAGEN BUS

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vraag: Indien iemand allerlei gedaan heeft om verwijdering te veroorzaken tusschen ons, en hij komt om het weer goed te maken, moeten wij dan de hand toesteken en zeggen : alles is vergeten en vergeven ?
Antwoord : Dagelijks hebben we te bidden : „Onze Vader, Die in de hemelen zijt vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren". Bij ons moet geen haat en wrok en nijdigheid zijn, maar veeleer en veelmeer vergevensgezindheid, welwillendheid, broederlijke liefde en toegenegenheid. Hoe zullen wij God liefhebben, als we onzen broeder haten ?
Dat kan niet! En dat mag niet!
Dat er vergevensgezindheid en geen nijdigheid bij ons moet zijn, blijkt b.v. wel uit hetgeen de Heiland geleerd heeft — en 't is een blijvende les ! — in Lukas 17, waar we lezen in het 3e en het 4e vers : „En indien uw broeder tegen u zondigt, zoo bestraf hem, en indien het hem leed is, zoo vergeef het hem. En indien hij zevenmaal 's daags tot u wederkeert zeggende : het is mij leed, zoo zult gij het hem vergeven".
Dat ziet dus wel op menschen. die héél lastig zijn: „zevenmaal 's daags". Telkens mot en moeite. Maar als het hem leed is (staat er tweemaal) zullen wij bereid moeten zijn, om te vergeven.
Och, wij zijn immers tegenover God ook zoo lastig en zoo menigmaal verdervende en kwaad doende en zondigende ! Daarom zullen we veel vergevensgezindheid moeten betrachten tegenover onzen broeder, die „tegen ons gezondigd heeft".
Echter — zal er dan ook „leed", droefheid, berouw getoond moeten worden, 't Zal erkend moeten worden met droefheid, dat men verkeerd gedaan, verkeerd gesproken, verkeerd gehandeld heeft tegenover ons. Dan vergeven ! Royaal, hartelijk vergeven ! Geen haatdragendheid. Alles moet dan weer voorbij zijn. Een vrucht der genade is : vergevensgezindheid. „Onze Vader, Die in de hemelen zijt vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren".
Maar — dan moet onze „broeder" (of zuster) niet voortgaan, om intusschen voort te zetten z'n laster, z'n beleediging, z'n haat en nijdigheid, voedende z'n drift en boosheid en jaloerschheid en vijandschap.
Want dan is het „vriendschap willen sluiten" onoprecht en z'n „toesteken van de hand" valsch ; dan is z'n praten over vriendschap en broederlijke liefde en samenwerking en eensgezindheid een leugen ; misschien om anderen nog zand in de oogen te strooien en de mooie meneer te spelen — intusschen „de zonde tegen ons" voortzettend.
Dan kan de hand der vriendschap niet worden toegestoken. Want we zullen eerst voor God en voor elkander en voor de menschen onze zonde moeten belijden, bewijzende dat het ons van harte leed is, — ook de zonde vliedende en nalatende. „Laat los, en gij zult losgelaten worden".
„Het is mij leed" — „zoo zult gij het hem vergeven".
De Heere make ons ruimhartig en mild in schuld vergeven, zoekende de vriendschap in oprechtheid onder de broederen. *

Vraag: Wat beteekent in het Avondmaalsformulier : „wie onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven een oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren" ?
Antwoord : Nog niet zoo heel lang geleden, hebben wij diezelfde vraag ook beantwoord. Wat is het toch jammer, dat er onder jongeren en ouderen telkens weer zoo groot misverstand in deze kwestie wordt aangetroffen. Dat komt door de kwade, verkeerde samensprekingen der menschen, die zooveel kunnen bederven. Het schijnt, dat er altijd weer menschen zijn, die in deze zaak er op uit zijn misverstand en verwarring te werken onder degenen, die over des Heeren Heilig Avondmaal denken en daarmee bezig zijn. Dan komt dat: „wie onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven een oordeel". En men overlegt bij zichzelf : „ik ben niet waardig om te eten en te drinken" en „daarom mag ik niet aangaan aan de tafel des Heeren, want ik zou mij een oordeel eten en drinken !"
Is niet dikwijls zóó de gedachtengang ?
En de menschen sterken dat. Ze schijnen daarin lust te hebben. Om iemand toch maar de schrik op 't lijf te jagen. Want het Avondmaal is niet voor u — zegt men dan. En het „onwaardig" speelt door hoofd en hart. „Onwaardig eten en drinken" en „het zich een oordeel eten en drinken".......
Merkt men niet, dat dit een booze toeleg is van den Satan, die Christus wederstaat en de zielverderver is ? Hoe graag wil hij toch de heilbegeerigen afhouden ! Dan is zijn prooi in zijn macht weet hij.
Want er staat niet, noch in den Bijbel, noch in het Avondmaalsformulier, dat een onwaardige geen plaatsje mag zoeken aan des Heeren tafel, waar Jezus Christus de Gastheer is, om uit te deelen brood en wijn.
Dat staat er niet.Dat kan er niet staan. Want de Heiland is juist voor onwaardigen. Het Avondmaal is juist voor.degenen, die het niet waardig zijn en die het nooit waardig zullen worden. Het is voor goddeloozen, voor zondaren, die alle gerechtigheid en waardigheid missen.
Dat „onwaardiglijk eten en drinken" moest dan ook eigenlijk anders gelezen worden, om Satan een stok uit de handen te nemen. Het beteekent, „die zonder ernst en zonder onderscheiding van het heilige maar aanvalt, alsof het een wereldsche tafel, met aardsche spijze en drank ware" die zal den toorn Gods over zich halen, omdat men het heilige niet onderscheidt van het wereldsche.
Dat deed men in Corinthe. Men at en dronk, soms zóó overdadig en zondig aan den gewonen maaltijd (dat men soms dronken was) en dan ging men aan het Avondmaal, zóó maar van de eene tafel overgaande naar de andere tafel - de Avondmaalstafel - waarbij men er dus heelemaal niet op lette, dat men aan een andere tafel kwam, aan de tafel des Heeren ! Men onderscheidde niet het lichaam des Heeren (het Avondmaal) van de gewone tafel met eten en drinken !
Tegen dat onwaardig gedoe, dat helaas ! in de gemeente van Corinthe voorkwam, waarschuwde de Apostel; en hij schrijft: mensch, geef er toch acht op als de Avondmaalstafel staat aangericht, dat gij er niet heengaat alsof het dezelfde tafel ware, waar de mensch gewoon is te eten en te drinken - want het is een andere tafel. En die dat niet bedenkt, die onderscheidt niet het lichaam des Heeren, en die haalt zich het oordeel Gods op de hals. (1 Cor. 11:29).
Nu zijn gelukkig diezelfde toestanden, welke blijkbaar in de gemeente van Corinthe waren (dat men at en dronk aan den gewonen disch (bij de liefdemaaltijd en oververzadigd van eten en drinken - vooral van drinken ! - dan 3ÓÓ maar ondoordacht en onbeschroomd naar de tafel des Heeren ging - 't ging alles dan „in één moeite door") onder ons niet meer aanwezig. Althans zóó niet.
Maar wat het Formulier bedoelt is nu volstrekt niet: „die als een onwaardige eet en drinkt". Want die zich een onwaardige voor God weet en dat, na ernstig zelfonderzoek, voor den Heere bekent, die hoort juist aan den disch des Heeren thuis. En dan mogen we tot onze troost des Heeren Avondmaal houden en mee aanzitten aan den disch des Verbonds.
Want wij komen niet aan het Avondmaal „om daarmede te betuigen, dat wij in ons zelven volkomen en rechtvaardig zijn, maar integendeel, aangezien wij ons leven buiten onszelven in Jezus Christus zoeken, zoo bekennen wij daarmede, dat wij midden In den dood liggen". Zelfbeproeving, dat is niet van allerlei menschen de onmogelijkste redeneeringen aanhooren, welke menschen altijd zoogenaamd met den christeii bezig zijn, om die aan te kleeden en uit te kleeden.
Zelfbeproeving - dat is stil voor den Heere komen, om te bedenken onze zonden, onze onwaardigheid, ons oordeel en onze vloek, om stil te mogen luisteren naar Hem, Die Zich juist in het Avondmaal wil geven aan onwaardigen, om goddeloozen, zonder de werken der wet, te spreken van verzoening en vrede, om onwaardigen Zijn vrede te geven. Opdat wij proeven en smaken, dat de Heere goed is.
„Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop : indien iemand Mijn stem zal hooren en de deur open doen. Ik zal tot hem inkomen eri Ik zal met hem Avondmaal houden en hij met Mij" (Openb. 3 vers 20).
'Zijn stem hooren dat doet een arme zondaarsziel, zooals het kleine kind in de verte reeds de voetstap, de stem van de moeder hoort.
De deur openen - dat doet een arme zondaar, die uitroept: „o God; wees mij zondaar genadig". Ik zal inkomen - zegt de Heiland, Die zegt: komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u ruste geven".
„Ik zal met hem avondmaal houden - en hij niet Mij" - dat is de belofte en de vervulling.
Voor onwaardigen. Juist voor onwaardigen.
Voor degenen, die zichzelf waardig hebben gemaakt (in eigen oog en voor eigen gevoel en voor 't oog van de menschen) is geen plaats. Die eten en drinken zich zelf een oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 oktober 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

VRAGEN BUS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 oktober 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's