Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

HERFST

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

....gij zijt gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God. Wanneer nu Christus zal verschenen zijn, die ons leven is, dan zult ook gij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid. Coloss. 3 vers 3, 4.

Om ons heen is de natuur aan het sterven. De najaarsstorm voltooit, wat de langzaam inzettende herfst had ingezet en zoo is het overal om ons heen: vallen, sterven, vergaan. In de kale takken en stammen is voor het oog geen leven meer te ontdekken, willoos worden ze gezweept en geschud door storm en regen. Wanneer ge zoudt afgaan op den schijn der oogen, dan zoudt ge maar het liefst aanstonds aan het kappen en rooien gaan. Want waartoe zouden die boomen, die immers het leven aflegden, zonder nut de aarde beslaan ?
Maar wees niet te voorbarig en zie eens wat nader toe. Is het wel alles sterven, wat ge daar ziet in de natuur ? Wanneer ge maar nader toeziet, dan merkt ge bij de plaats van het gevallen blad een knop, die een nieuw blad omspant, dat eenmaal zal ontplooien. En die knop is niet dood, zooals dat uit de verte schijnt, maar juist vol van beloften van leven! En wanneer ge dan verder zoekt en peilt, dan merkt ge, dat ook verder in boom en struik wel degelijk leven woont, in tak en stam en wortel. Alleen maar : het is verborgen, als weggevlucht voor de winterkoude in veiliger diepte.
Zoo is de natuur gestorven en toch : ze leeft, verborgen. De wind mag zich afsloven om de takken te breken en de stam te ontwortelen — maar geen nood: het leven waakt en verweert zich en staat pal. Een enkele doode tak of stam valt als slachtoffer, maar wat leeft, is diep en vast verankerd en blijft staan.
En wanneer dan de milde lentelucht komt en koesterende zonnestralen glijden langs stam en tak en knop, dan bot dat verborgen leven uit en het ontplooit zich, één rijke, ranke heerlijkheid. En dan vat ge ook pas recht de beteekenis van dat sterven in het najaar: het oude moest voorbijgaan, opdat alles nieuw zou worden, Gode, den Schepper, tot heerlijkheid.
Is dit hoofdstuk uit het boek der natuur niet een treffende kantteekening tot het gedeelte, dat voor ons ligt van het Boek der Boeken ? De apostel spreekt tot de Colossenzen over het leven onder de genade, het leven met Christus. Hij komt tot hen met de grondwet van alle leven : Eerst sterven, dan verrijzen. Eerst afsterven aan de oude mensch — dan openbaar worden in nieuwheid van leven. Eerst met Christus sterven aan wereld, vleesch en eigen ik — dan met Christus opstaan, tot heerlijkheid.
Wanneer de Heilige Geest als een wind den hof van ons leven begint te doorwaaien, dan wordt het daar eerst: sterven, vallen, vergaan. Want waar de Heilige Geest intrekt, daar is geen plaats meer voor een wereld van onheilige begeerten, voor het zondige vleesch, voor het opstandige, rebelsche „ik". Daar leeren we sterven, schade achten al wat ons lief was, voor de uitnemendheid van de kennis van Christus. In den gang der overtuiging van zonde, als zonde voor God, wordt weggestormd door de kracht van den Heiligen Geest heel die bladerpracht, die eens onze lust uitmaakte, en die tóch ons niet bekleeden kon. Als een verdorde, verstervende hoop komt het in het stof te liggen om te vergaan, nergens anders goed voor dan om te worden uitgeworpen.
Dat is de herfsttijd, die over ons leven gaat en gaan moet. Wat niet waarlijk leefde, wordt weggestormd en och, wat lééft er van nature in ons en aan ons ? De herfsttijd stemt weemoedig — maar niets stemt weemoediger, dan onszelf daar te zien staan, ontdekt, uitgeschud, beroofd van een dekkend kleed, stervend.
Het kan u in die herfst bang te moede worden. Zou er nog wel eenig leven overblijven ? Zou in zoo'n doode stam, met machtelooze takken nog ooit weer leven zich roeren en uitbotten ? Dan verstaat ge Ezechiël's zwijgen op de vraag des Heeren: Menschenkind, zullen deze beenderen levend worden ? Zullen, kunnen deze takken, deze stam en wortel, weder levend worden ?
Maar keer eens tot uzelven in en vraag het eens : Is dat alleen maar de uitwerking van den Heiligen Geest: gij zijt gestorven ? Is dat het eenige en eigenlijke werk van den Heiligen Geest ? Waarom anders stormt de herfstwind al die oude bladeren weg, dan om plaats te maken voor een nieuwe, ongerepte bladerpracht, die openbaar komt in de lentelucht ? De Heilige Geest sloopt, maar om te bouwen. Hij overtuigt, maar om te troosten; Hij stormt het oude weg, maar om ons leven nieuw, waarlijk nieuw te maken. Ziet ge niet, hoe daar, bij de plaats, waar het lidteeken van het weggevallen blad van sterven naar recht spreekt, een knop zit, vol van beloften der genade en des levens ? En weet ge dan niet meer, dat gij tóén juist, toen ge in uzelf niets vondt dan sterven en vergaan, naar recht, een wondere, troostende stem u tegenklonk, de stem van Christus: Ik leef en gij zult leven ?
De Heilige Geest doet ons sterven, doet ons arm en ellendig wanhopen aan onszelven. Maar de Heilige Geest zorgt óók voor knoppen van nieuw leven, voor nieuwe levenskracht, voor een nieuw anker der ziel.
Hoort 't den apostel maar spreken: Gij zijt gestorven, maar uw leven is met Christus verborgen in God. Dat leven is een verborgen leven. Daar ligt wel de voornaamste bron van onze mismoedigheid, die ons menigmaal doet vragen : Zou het met mij wel ooit iets worden ? Het leven, in de natuur èn in de genade, is aanvankelijk een verborgen leven. Zalig, die het niet zien, en die nochtans gelooven : het is met Christus verborgen in God. Dat eerste nieuwe leven is in den vollen zin een leven voor God en met God, een verborgen omgang door Christus met God. Dat leven moet overwinteren — het moet wassen en toenemen. In de warmte der eerste liefde zoudt ge zoo wenschen, dat er zoo veel meer van bléék in uw omgang, uw spreken en handelen, dat ook uw naaste er aanstonds meer door getrokken en gesticht werd. Maar vergeet dan niet, dat naar Gods bestel niet elke boom even vroeg bloeit en niet even veel leven doet uitbotten : de eene bloeit vroeger, de ander later; de een draagt meer, de ander minder, naar Zijn welbehagen. Zoo maakt de Heere het met Zijn kinderen ook. Wij zijn eigenlijk altijd uit op meer en op veel — maar de Hemelsche Landman beidt Zijn tijd, en het gaat Hem om het echte en het voldragene.
Daarom : beid uw tijd! Uw leven is met Christus verborgen in God. Waar kunt ge het veiliger bewaard wenschen ? En is uw leven dan al niet aanstonds rijk, mèt Hem verborgen in God ? Toch ook in de lange winter, wanneer de storm van leed en kruis over uw leven gaat, wordt ge het gewaar, wat het is: uw leven is met Christus verborgen in God! Wat werd er van u zonder die wortel, die stam, die Christus is, en die het anker van uw ziel is ? Ge waart al duizendmaal ontworteld, als ge los stondt van Hem! En nu stuiten de stormen van verzoeking en twijfel, van leed en kruis, toch altijd weer af op dat eene : dat uw leven met Christus verborgen is in God. In Christus ligt het vast verankerd in Gods trouw, zoodat die stormen alleen maar het doode al meer uit uw leven uitzuiveren, opdat Christus meer gestalte in u krijge. De palm groeit immers onder den druk!
Daarom blijft het: beid uw tijd. De lente komt, op Gods tijd. De lente, ook over uw leven, dat met Christus verborgen is in God. De Zon der Gerechtigheid komt, wanneer de winter ten einde spoedt, al hooger te staan aan de kim. Die Zon der Gerechtigheid, die koesterende stralen uitzendt op stam en tak en wortel, die zal dat verborgene doen openbaar worden, in heerlijkheid.
Hoor het maar: Wanneer Christus zal verschenen zijn, Hij die ons leven is, dan zult ook gij geopenbaard worden in heerlijkheid. Lente, dat is, wanneer Christus verschijnt, en naar de mate dat Hij verschijnt in ons leven. Dat wil middellijk zeggen: wanneer Zijn opgang verwacht wordt, met zielsverlangen, wanneer de bede met aandrang wordt opgezonden: O, Zon der Gerechtigheid, beschijn, verlicht ons! Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, dan leeft in ons óp de hartelijke vreugde in God door Christus. Dan worden de blijken en vruchten van een nieuw leven ook openbaar: blad, en bloem en vrucht. Dan ontbloeit daar aan die afgestroopte stam een leven des geloofs en des gebeds, een leven in ootmoed en oprechtheid, een leven, waarin niet het vele en het groote, maar het echte gezocht wordt. Dan wórdt het: openbaar in heerlijkheid. Ja ook dat laatste. Zooals wel niets schooner en rijker is dan het pas ontloken blad in de lente, rijk aan kleur, aan sap, aan levenskracht, zoo is er ook niets zoo rijk aan heerlijkheid als het ontluikende nieuwe leven : zóó teer, zoo onnavolgbaar echt, zóó merkbaar het teeken van Schepper en Herschepper dragend. Wanneer toch God de lelie, het gras, de boomen des velds, zoo bekleedt met heerlijkheid, als Salomo ze nooit bezitten kon, zal dan de meerdere dan Salomo, Christus, die uw leven is, niet veel meer u bekleeden met heerlijkheid, gij kleingeloovige ?
Ja, ten deele blijft het. In het ondermaansche blijft het onbestendig. Menige nachtvorst of ruwe windvlaag doet deze uitbottende heerlijkheid verschrompelen, tot nietsherkennens toe. „Menigmaal moet ge met tranen in de oogen staan bij de uitwerking van „maartsche buien" in uw leven en uzelf beschuldigen : Hoe kón ik zóó mijn Heere en Heiland verloochenen, hoe kón ik zoo den Heiligen Geest bedroeven !
Maar dit trooste ons: de wortel is méér dan bloem en vrucht. Christus, die ons Leven is, weet niet van vallen of wijken; zijn wij ontrouw. Hij blijft getrouw. Hij kan zichzelf niet verloochenen.
En het volkomene komt, komt wanneer Christus zal verschenen zijn in al Zijn heerlijkheid. Beid uw tijd! Boven, aan de overzijde, in het nieuwe Paradijs, waarheen Christus de Zijnen overplant in het stervensuur, om daar geopenbaard te worden in heerlijkheid, daar zal geen herfst meer zijn en daar zal geen winter meer zijn, daar zal ook geen klacht meer zijn over kleingeloof en te geringe heiliging des levens. Daar zal God al de tranen van zelfaanklacht van de oogen afwisschen, daar zal ook uw levensboom vrucht geven van maand tot maand, gedurig — geopenbaard mèt Christus in heerlijkheid.
Lezer, lezeres, werd hier uw leven en levensgeheim, uw hoop en troost, in leven en sterven verklaard? Zijt gij die in zichzelf stervende, maar in Christus herleefde en herlevende ? Och, blijf dan bij Hem, want zonder die wortel zijt gij niets. Uw bede rijze met heimwee naar dat volkomene : Zon der Gerechtigheid, beschijn ons. Ja, kom, Heere Jezus.
Staat ge misschien van verre, en vraagt ge : Maar hoe zal dat mijn levensgang en levenskroon worden ? Toch door niemand anders dan door Christus en Zijn Heiligen Geest, om mèt en door hen eerst te sterven, om dan te herleven. Herfsttijd, het zij en worde ons Christus-tijd èn Pinkstertijd, het dringe ons tot ernstig gebedsleven, opdat dit alles in ons zij en steeds meerder worde gevonden. Opdat wat wij uit natuur en Schrift overdachten, ons verootmoedige en oprichte, ons ontroere en trooste : gij zijt gestorven, en uw leven is met Christus verborgen in God. Wanneer nu Christus zal verschenen zijn, die ons leven is, dan zult ook gij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid.
Lopik
v. d. Linde

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 oktober 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 oktober 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's