Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

NATUUR EN GENADE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

NATUUR EN GENADE

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

XVII.
De souvereiniteit in eigen kring doet aan de souvereiniteit Gods niet te kort.
De souvereiniteit in eigen kring bedoelt de verschillende levenskringen niet los te maken van de goddelijke wet, maar maakt deze alleen zelfstandig ten opzichte van hun onderlinge verhoudingen. Wij wenschen niet, dat de eene levenskring over den anderen zal heerschen en aan den anderen de wet zal stellen. Geen onderworpenheid van de Kerk aan den Staat en evenmin een onderworpenheid van den Staat aan de Kerk. ledere levenskring ontving van God zijn eigen levenswet en de ware vrijheid bestaat voor iedere levenskring in het leven naar deze levenswet.
Een van de grootste moeilijkheden, waarvoor het leven ons plaatst, is echter de verhouding tusschen Gods wet in het algemeen, de onveranderlijke zedewet, aan welke wet ook alle levenskringen onderworpen zijn en de bizondere structuur van iedere levenskring, de ordinantiën Gods, die bizonder voor die levenskring gelden. Het gevaar is groot, dat wij een van beide verloochenen, gelijk de practijk van het leven dagelijks leeren kan.
Sommige menschen meenen, dat, als iemand God vreest, hij verder niets noodig heeft. Maar wanneer een smid God vreest, zegt dat nog niet, dat hij een goed vakman is en een timmerman, die oprecht tot God bekeerd is, kan daarom nog wel werk maken, dat de toets der critiek niet doorstaan kan. Ieder vak vereischt een zekere kennis en kunstvaardigheid, die ten nauwste in verband staan met de structuur van dat vak of de verschillende wetten, waardoor dat vak beheerscht wordt. En nu kan iemand in deze wetten betrekkelijk een vreemdeling zijn, terwijl hij toch met David kan zeggen : hoe lief heb ik Uwe wet; zij is mijn betrachting den ganschen dag. En eveneens omgekeerd kan iemand een goed vakman zijn en nochtans een vijand van God en Zijn dienst.
Gaat echter in het genoemde voorbeeld het verband tusschen de goddelijke wet in het algemeen en de ordinantiën Gods voor iedere bizondere levenskring eenigszins schuil, veel duidelijker spreekt dat b.v. als wij letten op de wetenschap. Ook bij de wetenschap hebben wij te doen met een terrein waarop eigen wetten gelden. Wie daarmede rekening houdt en zich daarnaar reguleert, kan wetenschappelijk werker zijn zonder een waar christen te wezen. Maar wij gevoelen toch onmiddellijk, dat verwerping van Gods Woord en wet een zeer bepaald stempel zet op het wetenschappelijk werk, dat geleverd wordt. Neutraliteit bestaat hier niet. Bij de wetenschap bevinden wij ons op een gebied, Waar de diepste levensbeginselen in gemoeid zijn en waar de erkenning of nieterkenning van Gods Woord en wet gedurig het oordeel bepaalt.
In de vorige eeuw hebben velen dit verband ontkend en gemeend, dat de wetenschap geen verband hield met het geloof. Ook op theologisch gebied heeft men vaak deze scheiding tusschen geloof en wetenschap aanvaard en daardoor meende men dan de z.g.n. bijbelcritiek als zaak van zuivere historische wetenschap te moeten aanvaarden. Het geloof had op het terrein van de wetenschap niets te zeggen. Later heeft menigeen echter de fout ingezien. De z.g.n. historische critiek was geen zaak van zuivere historische wetenschap ; bij de beoordeeling der gegevens spraken wijsgeerige beginselen een woord mede, beginselen, die in lijnrechten strijd waren met de Schriftuurlijke beginselen. Zoo moest het geloof zwijgen, maar het ongeloof mocht, na zich gehuld te hebben in het kleed der wetenschap, mede richting geven.
Gelijk met de wetenschap, zoo is het met zoo menigen anderen levenskring, in het bizonder met den Staat. Wij noemen hier den Staat, omdat men in de vorige eeuw en ook nu nog gepleit heeft en ook nu nog telkens pleit voor een staatkunde, die niets dan zuivere staatkunde zou zijn. Het liberalisme van de vorige eeuw heeft wel zeer sterk in de illusie geleefd, alsof er geen verband was tusschen staatkunde en christendom, zoodat christenen en nietchristenen in de vragen, naar wat eisch van goede staatkunde is, hetzelfde antwoord kunnen geven.
Nu willen wij onmiddellijk toegeven, dat een oprecht christen daarom, wijl hij het ware geloof deelachtig is, nog geen goed staatsman is. Ook de Staat heeft zijn eigen structuur van God ontvangen en de ware staatkunde zal rekening moeten houden met de ordinantiën Gods, die aan de instelling van den Staat ten grondslag liggen. De gebondenheid aan Gods wet, die in het ware geloof besloten is, is nog niet dezelfde als de kennis en de toepassing van de ordinantiën, die voor iedere afzonderlijke levenskring gelden.
Zonder echter staatkunde en christendom met elkander te vereenzelvigen, mag het nauwe verband tusschen beide geen oogenblik uit het oog worden verloren. De diepste levensbeginselen spreken een woord mede in de meeste vragen, die door de staatkunde aan de orde worden gesteld. Wie hier voor neutraliteit zou willen pleiten, geeft evenals bij de wetenschap, aan allerlei wijsgeerige beginselen het recht zich te laten gelden, terwijl aan de Schriftuurlijke beginselen het zwijgen wordt opgelegd.
Hier ligt de reden, die in de vorige eeuw onze mannen deed strijden voor een christelijke wetenschap, een christelijke staatkunde, enz. Dat is zulk een wetenschap, waarbij men erkent, dat, al heeft iedere levenskring zijn eigen structuur van God ontvangen en als zoodanig eigen goddelijke ordinantiën, aan welke die levenskring alleen te gehoorzamen heeft, nochtans die eigen ordinantiën in het nauwste verband staan tot die goddelijke wet, aan welke alle levenskringen onderworpen zijn Alle levenskring wilde men onderworpen zien aan God, die ze geformeerd heeft, opdat zij alle de eere Gods zouden zoeken. Christelijk noemde men die wetenschap, die staatkunde enz., wijl alleen de genade in Christus vrijwillige onderwerping aan de goddelijke wet voortbrengt en ook hier herstelt en samenbindt, wat de zonde heeft verdorven en uit elkander geworpen.
De erkenning van het bovengenoemde verband sluit echter nog niet in, dat dit verband en wat daaruit voortvloeit, altijd en onmiddellijk even duidelijk is. Integendeel, ook hier zal telkens naarstig naar dit verband en zijn gevolgen onderzoek moeten worden ingesteld. Het is een misleiding van de schare, wanneer men doet, alsof de dingen hier maar voor het grijpen liggen. Er bestaat ook een eenvoud, die niets dan oppervlakkigheid is.
Met een enkel voorbeeld willen wij dit toelichten.
Gedurig kan men den laatsten tijd als eisch van christelijke staatkunde den regel hooren aanprijzen, dat de Overheid geroepen is om Gods wet te handhaven, een uitdrukking, ook reeds door Calvijn gebruikt, maar niettemin wegens haar onklaarheid en dubbelzinnigheid niet aanbevelenswaardig. Oogenschijnlijk heeft men hier te doen met wat wij boven als vaststaanden regel aangaven, n.l. dat alle levenskring, niettegenstaande zijn eigen bizondere structuur, aan Gods wet onderworpen is. Maar inderdaad is dat niet het geval en wordt hier het pleit gevoerd voor een zeer bizondere opvatting van de taak en de bevoegdheid van de Overheid.
Onze geloofsbelijdenis zegt, dat de Overheid van God is verordend om de ongebondenheid van de menschen te bedwingen, opdat het alles met goede ordinantie onder de menschen toega. De zonde dreigt bij ongestoorde ontwikkeling alles te verwoesten. Daarom gaf onze God in Zijn goedheid hier een macht, die tot taak heeft om te voorkomen, dat het onrecht overal zegeviere, waartoe Hij de Overheid ook het zwaard gaf tot straf der boozen en tot bescherming der vromen.
Wanneer men nu in den regel, dat de Overheid Gods wet heeft te handhaven, dat handhaven verklaart van een straffen van de zonde, dan moet reeds opgemerkt worden, dat ook zoo de leuze niet geheel juist is, wijl de Overheid niet alle zonde, niet alle overtreding der goddelijke wet straft. De Catechismus blijkt dit onderscheid zeer goed te kennen, als hij op de vraag naar wat in het achtste gebod verboden wordt, antwoordt: God verbiedt niet alleen dat stelen en rooven, hetwelk de Overheid straft, maar Hij noemt ook dieverij alle booze stukken en aanslagen, waarmede wij onzes naasten goed denken aan ons te brengen. Straft de Overheid niet alle overtreding van Gods wet, dan is het de groote vraag, welke zonden dan wèl door de Overheid moeten gestraft worden ?
Het antwoord op deze vraag vindt men niet in de goddelijke wet als zoodanig. Hier beslist, hoe men denkt over de bevoegdheid van de Overheid en de grenzen dier bevoegdheid.
In elk geval wordt hieruit reeds duidelijk, dat de leuze, dat de Overheid Gods wet heeft te handhaven, misleidend is, zelfs als men dat handhaven neemt als een straffen van de zonde. Wat zonde is, wordt natuurlijk door de wet Gods bepaald, maar welke zonden door de Overheid gestraft moeten worden, wordt door iets anders beslist. Dit andere houdt verband met de ordinantiën, die men naar Gods bestel ten grondslag ziet gelegd aan het overheidsambt.
Nog veel misleidender wordt de leuze, dat de Overheid Gods wet heeft te handhaven, wanneer men onder dat handhaven verstaat een doen onderhouden van Gods inzettingen. Dan beteekent deze stelregel, dat de Overheid moet zorgen, dat de menschen Gods geboden eeren en vervullen. Men maakt dan de Overheid, ook waar men deze zorg alleen beperkt tot het openbare leven, tot de groote opvoeder van het volk tot alle godsdienstige en zedelijke deugden, en de macht en het zwaard, aan de Overheid gegeven, zijn de middelen, waardoor de Overheid dit onderwijs kracht bijzet.
Daargelaten nog, dat een onderhouding van Gods geboden onder dwang geen waarde heeft voor God, daargelaten nu ook, dat de Overheid dan een taak heeft te volbrengen, die mede tot de roeping der Kerk behoort, waardoor een uitwisschen van de grenzen tusschen beide telkens voor de hand ligt, staat men hier voor de groote moeilijkheid, dat men nader bepalen moet, welke geboden het volk op last van de Overheid heeft te volbrengen en in hoeverre zij deze geboden heeft te volbrengen. Maar door het aannemen van deze grens, dat de Overheid het volk verbindt en verplicht niet ten volle, maar tot een zekeren graad Gods geboden te volbrengen, kan men toch niet meer spreken van een handhaven van de goddelijke wet. De wet, waaraan de Overheid dan onderwerping vraagt, is niet meer de wet Gods, maar haar eigen verordening.
Wil men daarentegen genoemde grens laten vallen en beweren, dat de Overheid van haar onderdanen de volbrenging van al Gods geboden moet vorderen, zoo komt men in tegenspraak met onze belijdenis, die op grond der Schrift zegt, dat de Overheid er is om der zonde wil, om de ongebondenheid der menschen in te toomen. Want het is duidelijk, dat het bedwingen van de bandeloosheid der menschen iets gansch anders is dan de menschen te brengen onder den band des verbonds, hen te brengen tot de onderhouding van Gods geboden.
Te zeggen, dat de Overheid Gods wet heeft te handhaven, werkt misleidend. God heeft de Overheid verordend, wijl Hij wil, dat de bandelooze wereld geregeerd worde door wetten en politiën, maar deze wetten zijn de wetten der Overheid. En al ontkennen wij niet, dat er verband behoort te zijn tusschen deze wetten en de goddelijke wet, men mag ze in geen geval met elkander vereenzelvigen. Wij verwerpen iedere absolutistische staatstheorie, die den Staat vergoddelijkt en die de Staat van den mensch doet eischen, wat God alleen van hem eischen mag. Maar daarom verwerpen wij ook met kracht die vergoddelijking van de Overheid, die haar het recht geeft om van de onderdanen de onderhouding van de absolute eischen der goddelijke wet te vergen. Men moet dan noodzakelijk komen tot een vereenzelviging van den Staat met het Koninkrijk Gods.
O. a. d. IJ.
Woelderink

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 oktober 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

NATUUR EN GENADE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 oktober 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's