Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

NATUUR EN GENADE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

NATUUR EN GENADE

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

XVIII. (Slot).
Als iedere levenskring van God, een eigen structuur heeft ontvangen en een eigen bestemming en daardoor souverein is in eigen kring, zoodat wat in den éénen levenskring geldt volstrekt niet in den anderen geldt en daarom de eene levenskring niet aan den anderen de wet kan en mag stellen, zoo wil dit toch niet zeggen, dat de verschillende levenskringen niet met elkander in aanraking zouden komen en niet op elkanders terrein zouden verschijnen.
Wij achten b. v. de structuur van den Staat een gansch andere dan die van de Kerk, wat reeds daaruit blijkt, dat de Staat over een dwingende macht beschikt en de Kerk aan deze macht gansch vreemd is; wij achten daarom ook, dat de Staat zich niet met de inwendige aangelegenheden der Kerk mag bemoeien, wijl de Kerk zelf haar zaken heeft te regelen en dat de Kerk zich niet met staatszaken mag bemoeien, wijl de Staat vrij is om met inachtneming van de grenzen zijner bevoegdheid zijn eigen zaken te behartigen.
Dit neemt echter niet weg, dat de Kerk ten slotte op het terrein van den Staat verschijnt, evenals het gezin en zoo menige andere levenskring, en dat de Staat dus geroepen wordt zijn positie tegenover die levenskringen te bepalen. En omgekeerd kan de Kerk niet doen alsof er geen Staat ware. Ofschoon zij zich met staatszaken niet bemoeit, maar het Woord Gods uitdraagt in de wereld, heeft zij toch ook voor de Overheid en voor lederen levenskring een Woord Gods.
Beide echter hebben daarbij te blijven op hun eigen terrein en zich te houden aan de ordinantien, die God de Heere aan lederen levenskring ten grondslag heeft gelegd.
Alleen in dezen weg kan de staatstaak als een bizondere gezien worden, gansch onderscheiden van de taak der Kerk, wijl God de Heere beide riep met een eigen roeping en bestemming en daaruit, dat beide van God een eigen taak kregen, volgt, dat beide aan de souvereiniteit Gods onderworpen zijn en naar Zijn wet zich hebben te schikken.
Het zou het probleem van de verhouding van Staat en Kerk zeker vereenvoudigd hebben, indien dr. Kuyper de vragen, die hier rijzen, immer en uitsluitend beschouwd had in het licht van die geniale stelling, die hij zelf met zulk een kracht naar voren heeft gebracht, n.l. de stelling Van de souvereiniteit in eigen kring.
Wij mogen toch niet vergeten, dat er in de dagen, waarin hij zijn strijd begon, bij de christenen een ontzaglijke politicophobie was, d.w.z. dat de politiek in de oogen Van tal van christenen een terrein verte­genwoordigde, dat tot de wereld behoorde, dat onrein was en waarmede een christen zich niet mocht bemoeien. Het doopersche beginsel was door het piëtisme met zijn overmatig sterken soteriologischen en individualistischen inslag juist onder het ernstigste deel van ons volk sterk geworden. En daarom was er alles aan gelegen om ons volk te overtuigen, dat iedere levenskring hier van God zijn plaats heeft ontvangen en dat zij allen den Heere toebehooren en door de kracht der genade ook allen den Heere worden geheiligd. Wat God gereinigd heeft, zal de mensch niet gemeen maken.
Geen oogenblik is het thans onze bedoeling om den ontzaglijken arbeid, die dr. Kuyper hier verricht heeft, te verkleinen, maar waar wij thans over natuur en genade handelen, mag toch niet verzwegen, dat dr. Kuyper verwarring heeft aangebracht in zijn eigen wej'k door het dualisme, dat Rome gesteld heeft tusschen natuur en genade nog eenigermate aan te houden. Enkele voorbeelden willen wij daarvan geven.
In de gemeene gratie, deel 3, pag. 202, zegt hij, dat de Overheid op het erf der gemeene gratie staat, terwijl in de Kerk van Christus de particuliere genade werd belichaamd. „Al het verschil derhalve, dat tusschen deze beide vormen der genade gaapt, stelde Overheid en Kerk als aan elkanders leven vreemd tegen elkander over, en overmits dit verschil principieel is en tot den diepsten wortel van beider leven doordringt, moeten zij elkander vreemd blijven tot den einde toe".
Deze woorden geven meer te kennen, dan dat Staat en Kerk ieder van eigen structuur zijn en ieder een eigen taak en bestemming hebben. Staat en Kerk worden hier en telkens bij dr. Kuyper gezien als uit een verschillenden wortel op te komen en daarom staan zij tegen elkander over en zijn ze elkander vreemd.
Ook wij erkennen gaarne, dat toen de Kerk verscheen in een heidensche wereld. Kerk en Overheid als twee vreemde machten tegenover elkander stonden, en daarom onmiddellijk met elkander in botsing moesten komen, maar niet, wijl de Staat als zoodanig een ordening is, die aan de Kerk gansch vreemd is en zich eigenlijk met de Kerk niet verdraagt, maar enkel en alleen, wijl de Staat toen van heidenschen geest was doordrongen. De strijd, die ontstond, was een strijd tusschen den geest uit den afgrond en den Geest van den verheerlijkten Christus, een strijd tusschen zonde en genade, maar wij ontkennen ten stelligste dat deze strijd vrucht is geweest van een disharmonie tusschen Gods ordeningen, wijl de eene uit de natuur en de andere uit de genade is. .
Hier ligt misschien een der zwakste punten in Kuyper's leer van de gemeene gratie, waardoor deze leer thans door zoo velen aan een nieuw onderzoek en bespreking onderworpen wordt. Dat hij telkens de gemeene gratie bindt aan de natuur en nimmer geheel is losgekomen van de scheiding tusschen natuur en genade, is oorzaak dat een klove ontstaat tusschen de gemeene gratie en de particuliere genade, welke klove dan tevens de klove is tusschen Staat en Kerk.
Hoezeer Kuyper de gemeene gratie aan de natuur bindt, blijkt uit een uitspraak als deze, dat de Kerk opkomt uit de particuliere genade en „particulier is juist die genade, die niet uit de natuur opkomt, maar van buiten af in de natuur wordt ingedragen". Een genade, die niet uit de natuur opkomt, veronderstelt een genade, die wel uit de natuur opkomt. Reeds de uitdrukking als zoodanig wekt verwondering, want hoe kan ooit genade van God uit de natuur opkomen ? Het verband echter laat zien, dat dr. Kuyper dit niet zoo verstaat ais hij het uitdrukt, maar dat het nauwe verband, dat hij stelt tusschen de natuur en de gemeene gratie, hem verleid heeft tot dergelijke uitdrukkingen, die op zijn zachtst gesproken wel zeer onnauwkeurig moeten worden genoemd. Want even te voren zegt hij (G. G. III. p. 109), dat al blijft de gemeene gratie gratie, en als zoodanig een daad Gods, zij toch niet is het toevoegen aan de bestaande krachten der natuur van nieuwe krachten, maar eenvoudig het leiden en besturen van die in die natuur aanwezige krachten.
De gemeene gratie wordt dus gezien als natuurlijk en de particuliere genade als bovennatuurlijk. En gezien de bovengenoemde definitie van natuurlijk moet dan de particuliere genade gedacht worden als wel iets aan de krachten der natuur toe te voegen. Een dergelijke beschouwing blijft in haar ondergrond nauw verwant aan de Roomsche onderscheiding van natuurlijk en bovennatuurlijk, waardoor de genade iets aan de natuur toevoegt. Daarom ziet dr. Kuyper den Staat opkomen uit de natuur, uit de oorspronkelijke schepping, maar de Kerk staat geheel buiten de natuur en komt op uit de genade. „De tegenstelling is en blijft alzoo, dat het uitgangspunt van den Staat ligt in de Schepping, in de natuur en in de gemeene gratie, terwijl het uitgangspunt van de Kerk ligt in de Herschepping, in het wonder en in de particuliere genade", a. w. p. 110).
Natuurlijk ontkennen wij niet, dat de Kerk uit de genade is, maar wij verwerpen het dualisme tusschen natuur en genade, waardoor het mogelijk wordt te stellen, dat de eene levenskring uit de natuur en de andere uit de genade is. Wat hier door genade gewrocht wordt, is niet iets wat aan de natuur, aan de oorspronkelijke schepping wordt toegevoegd, maar is vrucht van de verlossende kracht der
genade, waarmede zij de natuur, de schepping Gods, ontworstelt aan de macht der zonde en weder Gode heiligt.
Gelijk we in den beginne opmerkten, was het niet onze bedoeling alle vraagstukken aan te roeren, die met ons onderwerp in verband kunnen worden gebracht. Wij wilden in hoofdzaak wijzen op den Roomschen achtergrond, die reeds in de formuleering tot uiting komt en op de doorwerking van deze Roomsche scheiding van natuur en genade ook op Protestantsch erf, waardoor van den beginne aan het vraagstuk al vertroebeld wordt.
Bovendien houde men immer rekening met het feit, dat het Roomsche dualisme van natuur en genade geleid heeft tot de belijdenis, dat het natuurlicht genoegzaam is voor het natuurlijke leven, maar dat ten behoeve van het bovennatuurlijke leven dit natuurlicht moet aangevuld worden met de bovennatuurlijke openbaring. Ook deze scheiding heeft op Protestantsch erf maar al te zeer doorgewerkt en heeft soms geleid tot de belijdenis, dat het evangelie alleen spreekt over wat tot des menschen eeuwigen vrede dient, terwijl het natuurlijke leven aan het licht der rede of der natuur genoeg heeft.
Wij behoeven echter niet te herhalen, wat we reeds eerder gezegd hebben, maar vermanen onze lezers met nadruk om op hun hoede te zijn voor den Roomschen zuurdeesem, die altijd de vraagstukken, die hier liggen, tracht te doortrekken en waardoor men in het verkeerde spoor zit vóór men er erg in heeft.
Gods, genade is niet een geschapen zaak, zoodat men deze naast de natuur kan plaatsen; zij schept ook niet een andere wereld of een samenstel van krachten en vermogens, die boven op de natuur worden geplaatst en waarmede de natuur wordt aangevuld. Zij is die wondere verlossende kracht Gods in Christus Jezus, die nimmer de natuur, die nimmer het eens van God geschapene en verordende verloochent, maar die de natuur verlost van de macht der zonde en alle levensterreinen en levenskringen, van God gegeven, Gode heiligt en toewijdt.
O. a. d. IJ.
Woelderink

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 november 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

NATUUR EN GENADE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 november 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's