Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE BEGRAFENIS VAN Ds. B. BATELAAN.
Voor zoover mogelijk, was 't Hoofdbestuur van den Geref. Bond in z'n geheel Maandag 30 November aanwezig bij de begrafenis van wijlen ons medebestuurslid ds. Batelaan, die Woensdagmorgen, 25 November 1936, te Huizen (N.-H.) is overleden.
De heeren Duymaer van Twist en Verbeek Wolthuijs, de predikanten ds. Remme, Woelderink, Goslinga en Van Grieken (ds. Timmer was door ongesteldheid verhinderd te komen) waren tegenwoordig.
Ds. Vermaas heeft de rouwdienst aan huis geleid, en daarna heeft op plechtige wijze het afscheid van den doode plaats gehad in de Oude Kerk, waar om 1 uur een ontzaglijk groote menigte vergaderd was. Velen uit de acht gemeenten, die ds. Batelaan, behalve Huizen, gediend heeft, waren overgekomen.
Allereerst heeft ds. Rijnsburger, van Oud-Beijerland, de neef van den overledene, gesproken. Daarna ds. Lans, de oudste plaatselijke predikant. Ook ds. Vermaas heeft nog het woord gevoerd in de kerk ; en daarna spraken ds. Van Uchelen, van Hilversum, namens de Ringpredikanten ; prof. Honig, van Kampen, namens de Vereen, voor Gereform. Ziekenverpleging ; ds. Bouthoorn„ van Harderwijk, als oud-collega ; ds. De Bruin, van Rotterdam, als vriend, en prof. Visscher heeft het samenzijn gesloten met een toespraak en gebed, waarna gezongen werden twee verzen van Psalm 103 : „Gelijk het gras is ons kortstondig leven" èn „Maar 's Heeren gunst zal over die Hem vreezen, in eeuwigheid altoos dezelfde wezen" (vers 8 en 9). Na de toespraak van ds. Lans hebben de meisjes-catechisanten een Psalmvers gezongen.
Op het kerkhof was een enorme menigte van belangstellenden vergaderd, gelijk in de straten van Huizen ontelbaar velen geschaard stonden om de rouwstoet in stilte en met eerbied te zien voorbijgaan.
Aan het graf heeft alleen ds. Rijnsburger bedankt voor al de belangstelling, betoond, een gedeelte uit de Heilige Schrift gelezen en het „Onze Vader" gebeden.
Toen ging de groote schare diep onder den indruk her-en derwaarts.
Zelf mochten we namens den Geref. Bond in de kerk een kort woord spreken om onze groote droefheid, maar ook onze groote dankbaarheid tot uiting te brengen. Droefheid — want wéér is er een uit ons midden heengegaan. Ds. Jongebreur, ds. Beekenkamp, ds. Van der Snoek hebben we mee helpen uitdragen naar den doodenakker. Onze onvergetelijke penningmeester, de heer Fliehe. En nu ds. Batelaan weer !
We mochten gewagen van zijn groote liefde voor den Geref. Bond, voor het Studiefonds in 't bijzonder. We mochten het uitspreken, hoe hij altijd diep meevoelde de zonde en de schuld van de Hervormde Kerk, maar hoe hij ook altijd gaarne, trouw en ijverig meewerkte om op te bouwen en niet af te breken, om te vergaderen en niet te verstrooien. Waarbij hij een innig bidder, een stoere werker was ! De Hervormde Kerk had voor hem nog een toekomst !
Hij heeft ons de fakkel, die zijn hand ontvallen is, overgegeven. Bij zijn heengaan roept hij ons toe, dat wij ijverig zullen voortgaan om voor onzen Geref. Bond te werken ; te werken zoolang het dag is ; te werken, nu de Kerk van Christus, ook onze Hervormde Kerk, weer zulke mooie kansen krijgt en daarbij een zoo voorname taak zich ziet opgedragen.
Ds. Batelaan is nu van den arbeid, ook van den strijd, afgelost.
En dat hij is ingegaan in de ruste die er over blijft voor het volk van God, is onze vreugd. „Zalig de dooden, die in den Heere sterven". Ja, groot is hun zaligheid !
Mijn geluk zal eeuwig duren. Mijn geluk daalt niet in 't graf ; Mijn gelukstaat telt geen uren ; Mijn geluk neemt nimmer af. Mijn geluk zal eeuwig groeien, Mijn geluk volduurt den dood ; Mijne kroon zal eeuwig bloeien ; Zaligheid — oneindig groot !

DE NIEUWE JAARGANG!
Wat is een dag kort. Wat is een week spoedig voorbij. Wat is een jaar vlug aan 't eind. „Uren, dagen, maanden, jaren, vliegen als een schaduw heen". Dat we onze dagen maar met een wijs harte mogen tellen. Want ook ónze dagen korten óp. Nog maar een oogenblikje en het einde is dáár !
Met onze courant beginnen we weer een nieuwe jaargang. Dat wordt ons door Gods goedheid vergund. Zijn gunst vergezelle ons. Zijn zegen zij ons deel.
En al de leden van den Geref. Bond helpen mee de verspreiding van ons Bondsorgaan te bevorderen waar 't maar eenigszins mogelijk is ! Onze Hervormde Kerk heeft nog een ruime plaats in het midden van ons volk. De Gereformeerde Waarheid is nog bij velen zéér velen, geliefd. Het zijn de goedertierenheden des Heeren, dat we nog niet zijn vernield en Zijn barmhartigheden zijn elken dag weer nieuw over ons.
Laat ons dan met nieuwe lust en ijver, met moed en kracht, met geloof en liefde en hoop vervuld, voortgaan.
Wij willen ons opmaken en bouwen. En de Heere, de God van hemel en aarde, beschaamt niet degenen, die op Hem betrouwen. Soli Deo Gloria. Hem alléén de eer.

ONS REGISTER
Wij willen hier niet onvermeld laten, dat het Jaar-register van „De Waarheidsvriend" ook ditmaal bewerkt is door den heer H. J. de Swart te Leerdam, die andermaal zich belangeloos wilde geven voor dit reuzen-werk. Week aan week is op het uitvoerigst en nauwkeurigst bewerkt en ieder belangstellend lid van onzen Geref. Bond, die de geheele jaargang van „De Waarheidsvriend" bewaart, kan nu gemakkelijk alles overzien en in een oogenblik opslaan wat men begeert te weten. De Hoofdartikelen, Kerkelijke Rondschouw, Staat en Maatschappij, artikelen-reeksen. Kerknieuws, Boekenschouw enz. enz., het is alles keurig met titel en bladzijde opgeschreven en nu afgedrukt.
Wij zeggen ook langs dezen weg den heer Swart, die een hartelijk en meelevend vriend van onzen Geref. Bond is, gaarne vriendelijk dank voor den grooten dienst ons en velen bewezen !
Wij houden ons aanbevolen !

KOHLBRUGGE EN DA COSTA
II.

In het begin van het jaar 1834 had Kohlbrugge ten huize van Westendorp te Amsterdam weer een eerste ontmoeting met zijn vrienden. Hij klaagde er over, dat niemand hem iets geschreven had en dat hij eerst nu er van op de hoogte gebracht was, hoe allen hem er van verdachten, dat hij de Gereformeerde leer verraden had. Willem de Clercq antwoordde hem, dat zij allen evenals Da Costa den indruk hadden, dat Kohlbrugge niet geheel vrij was van antinomistische nei­gingen.
Daarop las Kohlbrugge zijn preek voor, die hij niet critisch beoordeeld wilde zien, maar vanuit de diepte van het zondebewustzijn. En toen hij nu eerst vrij begon te spreken om de vrucht des geloofs in het hart te roemen, was de eenheid weer spoedig hersteld. De Clercq gaf zich geheel gewonnen, vooral toen Kohlbrugge de Institutie van Calvijn aanhaalde en vertelde, dat Gottfried Daniël Krummacher zijn volle instemming betuigd had met deze preek, dat al de geruchten van een meeningsverschil tusschen hem en den jongeren Krummacher volkomen uit de lucht gegrepen waren en dat deze Krummacher hem nog in zijn adventspreek geprezen had als een verkondiger van Gods vrije genade.
„Er moge dan verschil van opvatting zijn", schreef De Clercq, „maar Kohlbrugge is toch een waarachtige, lieve broeder, diep geestelijk in het aanvoelen en overwegen van de dingen en ik kan in hem geen dweper zien, zooals Da Costa hem geteekend heeft”.
Maar waarom zocht Kohlbrugge Da Costa niet op, toen het hem gelukt was, zoo gemakkelijk de tegen hem ingebrachte bezwaren uit den weg te ruimen ? Waarom liet hij Da Costa links liggen en waarom deed hij niets om de praatjes van de menschen tegen te gaan, die beweerden dat hij Da Costa van zijn plaats wilde dringen om zich zelf van de leiding van de Reveil-kring meester te maken ? Merkte hij niet, dat ook degenen, die hij zoo juist voor zich gewonnen had, zich alweer van hem begonnen af te keeren en hem onoprecht noemden ?
Reeds in Elberfeld was Kohlbrugge begonnen aan het antwoord op de brief van Da Costa. In Utrecht groeide dit antwoord uit tot een kleine brochure van dertig bladzijden. De toon van deze brochure is zakelijk en scherp.
Waarom heeft Da Costa hem niet, voordat hij hem zoo maar van ketterij beschuldigde, naar de dingen gevraagd en een nauwkeurig onderzoek ingesteld ? Had Kohlbrugge hem niet alles kunnen verklaren ? Dat is liefdeloos handelen. Dat is veroordeelen. Dat is alle gemeenschapsbanden verbreken, als men zich laat vinden om een broeder er van te verdenken, dat hij behoort tot de menschen, die de genade gebruiken om zich aan de gruwelijkste zonden over te geven. Is het niet iets ongehoords, dat hij een antinomist genoemd wordt, terwijl hij toch in waarheid Gods Woord en Christus den Gekruisigde verkondigt ?
De heiligmaking is geen wet, maar een belofte van God. Zijn trouwste aanhangers weten, dat Kohlbrugge, door de verdachtmaking verontrust, „alle antinomistische boeken, die hij maar te pakken kon krijgen, las en nog eens las, om te ontdekken, waaraan zijn tegenstander het recht zou kunnen ontleenen om hem van antinomisme te beschuldigen. En zie, tot zijn groote vreugde bemerkte hij, dat God hem voor een dergelijke, schadelijke leer bewaard had". Neen, hij heeft Luther en Calvijn aan zijn zijde. Ook zij hebben de heiligmaking niet in wettelijke, maar in evangelische zin geleerd.
Wat ? Is Kohlbrugge niet Gereformeerd ? Denkt Da Costa dan aan de uitwendige Kerk? — Maar dan weet hij toch zelf wel, dat menschen hem den weg versperd hebben. Bedoelt hij echter de Kerk in engeren zin — ja, wil Da Costa voor hem haar poorten sluiten ? „Uw vraag berust op een vooroordeel en een verkeerd vermoeden. Ik vind uw vraag in abstracto en in concreto scherp, liefdeloos en niet van den Heere, maar goddeloos, broeder !" „Onze Heiland moge u deze vraag vergeven, die gij richt tot een zwaargeslagen man, tot een teergevoeligen vriend, die U innig liefheeft. God moge het mij vergeven, wanneer ik te scherp ben. De liefde blijft, maar als het gaat om de zaligheid der ziel en de eer van God en om Zijn waarheid, dan speelt de liefde geen rol”.
„Goddeloos" heeft Da Costa geoordeeld — zegt Kohlbrugge — en hij heeft gesproken als een mysticus. Ja, ook hijzelf heeft eertijds gemeend in dit troebel water te kunnen visschen. Maar nu weet hij het anders. Wij zijn in Christus een nieuwe schepping. Maar Christus is niet de nieuwe schepping in ons ! Geen scheidingslijn trekken tusschen Christus voor ons en Christus in ons, tusschen dogmatiek en ethiek. Daarom zijn de geloovigen heilig, omdat zij door een andere heiligheid heilig worden. De , heiligmaking is geen gebod, geen wet, maar een belofte, een toezegging van datgene, dat de Heere zelf in ons werken wil.
Tenslotte gaat Kohlbrugge tot de aanval over. En hier wordt hij persoonlijk. Met de hem eigen scherpheid stelt hij de vraag, of er dan werkelijk nog veel van onze heiligmaking over blijft, als men zijn broeders van zeer nabij leert kennen en niet blind is voor zijn eigen ellende ? Wanneer hij alleen maar denkt aan de dingen, die zich hier afspelen — blijft er dan nog veel te roemen ? Hoe ver heeft Da Costa het eigenlijk in de heiligmaking gebracht ?
„In den wedergeboren christen is meer goeds en heiligs dan men zou verwachten. Maar hij zelf kan slechts belijden : Ik ben een groot beest bij den Heere. Ik heb geen wijsheid geleerd en de wetenschap der heiligen heb ik niet gekend".
„O mijn arme vriend, het arme en ellendige volk in het land verstaat mijn prediking. Mocht deze waarschuwende opmerking U brengen tot een ernstig en ootmoedig zelfonderzoek voor den Heere. Als het fundament niet stevig en vast is — wat beteekent dan een kolossaal gebouw ? Het kan de laatste storm niet doorstaan, de storm van den dood Gij moet vrijgesproken zijn in het oordeel van den rechtvaardigen en heiligen God, anders gaat gij met een ingebeelden Christus naar de hel ; met al degenen, die meenen, dat bekeerd zijn tot de kennis van een waarheid, die de geest des tij ds bestrijdt, gelijk is aan de bekeering tot den levenden God”.
(Wordt voortgezet.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 december 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 december 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's