Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De ambten van den Middelaar

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De ambten van den Middelaar

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij belijden op grond van de Heilige Schrift, dat Jezus de Middelaar is, d.w.z. dat Hij het middel is, waardoor God en mensch met elkander worden vereenigd.
Hij is de Verzoener der zonden, waardoor gemeenschap mogelijk is tusschen God en mensch. Hij verwerft als Middelaar de zaligheid Zijner Kerk, welke wij van ons zelf nooit kunnen bereiken. In den naam Jezus, Zaligmaker, ligt feitelijk de volheid van den Middelaarsnaam begrepen.
Vragen wij echter, hoe verwerft Jezus de zaligheid, dan zal ons antwoord moeten luiden door „Christus", Gezalfde te zijn. De naam Christus is de ambtsnaam van den Middelaar.
Wanneer wij het woord „ambt" uitspreken, ligt vanzelf daaraan de gedachte ten grondslag, dat men tot een of andere taak door een hoogere macht geroepen is. Een bedrijf zetten wij op, naar een betrekking solliciteeren wij, maar bij een ambt denken wij aan een waardigheid, waartoe hoogere macht roept.
Een burgemeester wordt door onze Vorstin, die ons bij de gratie Gods regeert, tot dat ambt geroepen. Een leeraar of ouderling of diaken verklaren, dat zij zich bewust zijn van Godswege tot hun ambt te zijn geroepen. Zoodra deze roeping ontbreekt, houdt het ambt op. Daarom is bij de aanvaarding en de uitoefening van het ambt steeds de vraag of iemand wettig daartoe geroepen is. Slechts als dit feit vaststaat, zijn zijne verrichtingen van kracht.
Daarom beleden de profeten, dat zij van God geroepen waren de wil Gods mede te deelen. Daarom werden de Koningen gezalfd en plechtig ingehuldigd.
Ambtsdragers moeten dus wettig geroepen zijn, maar bovendien geschikt tot het ambt. Wat beteekent de uitoefening eener waardigheid, zoo het talent daarvoor ten eenenmale ontbreekt ? Vandaar werden de dragers van het ambt oudtijds gezalfd met de zalfolie om zinnebeeldig uit te drukken de geschiktmaking tot het ambt. Wij belijden toch, dat alle bekwaamheid tot vervulling van het ambt van den Heiligen Geest is.
De zalving met olie drukte dus uit de mededeeling van de gaven des Heiligen Geestes, waardoor de geschiktheid ontstond het ambt uit te oefenen. David werd gezalfd te midden van zijn broeders in het ouderlijk huis door den profeet Samuel. En als Jehu een instrument in de hand Gods moet worden om het Koninklijk ambt te vervullen in plaats van het verworpen Achabs' huis, komt één der profetenzonen om de olie op hem uit te storten.
Van den Heere Jezus nu geldt in het bizonder, dat Hij van den Vader bestemd en gezalfd is tot het bekleeden van Zijn ambt. God, de Heere, uit Wien het plan der verlossing en eeuwige zaligheid is, verkoos Zijn Zoon om Middelaar te zijn. Door den Vader werd Hij bestemd om onze menschelijke natuur aan te nemen en op die wijze Zijn ambten te vervullen. En in de volheid des tijds heeft God Hem vervuld met den Heiligen Geest, opdat Hij bekwaam zou zijn Zijn taak te vervullen.
De Heere Jezus Christus is dus geen opgeworpen Middelaar, maar door God Zelf aangewezen, zoodat Hij wettig Zijn arbeid verricht. De Heere Jezus Christus faalt niet in de vervulling Zijner taak, want Hij heeft den Heiligen Geest in volle mate ontvangen, zoodat Gods Kerk tot hare zaliging zich gerust aan Zijn zorgen kan toebetrouwen.
Wanneer wij nu dieper willen ingaan op de ambten van den Middelaar, willen wij dat doen door te handelen over drie gedachten. De ambten. I. Gegrond in de schepping des menschen. II. Voorafgeschaduwd onder Israël. III. Vervuld door den Heere Jezus Christus.
I. De ambten zijn gegrond in de schepping des menschen, d.w.z. reeds Adam moest de ambten uitoefenen, omdat God hem daartoe geschapen had.
Deze gedachte zie ik uitgedrukt in het 6e antwoord van den Heidelbergschen Catechismus. Op de vraag : „Heeft dan God den mensch alzoo boos en verkeerd geschapen ? " luidt het antwoord : „Neen Hij, maar God heeft den mensch goed en naar Zijn evenbeeld geschapen, d.i. in ware gerechtigheid en heiligheid, opdat hij God zijn Schepper recht kennen, Hem van harte liefhebben en met Hem in de eeuwige zaligheid leven zoude, om Hem te loven en te prijzen”.
In dit antwoord wordt dus gezegd, dat de mensch als beelddrager Gods is geschapen. Krachtens dat beeld kon Adam dus het drievoudig ambt van profeet, priester en koning vervullen.
Als profeet bezat hij de rechte kennis van zijn Schepper, verstond het bedoelen Gods, zag in de gansche schepping de heerlijkheid des Heeren. Als profeet kende hij ook het bedoelen Gods om den mensch door het onderhouden van het proefgebod de storelooze zaligheid te schenken.
Als priester klopte zijn hart om den Heere geheel en al lief te hebben en zichzelven geheel Hem te wijden. Als koning stond hij in de vrijheid om zijn leven en dat der schepselen te beheerschen en alzoo rijp te worden om eeuwig als de heerscher der schepping op te treden. Met andere woorden : Adams denking was Gode gewijd, Adams gevoel ging uit naar liefde tot zijn Schepper. Adams willen was in volmaakte overeenstemming met het Wezen Gods. Hoofd, hart en hand, zinnebeeld van de uitoefening der ambten, stonden volmaakt in dienst van God, zijn Maker.
Als de Heere Jezus Christus in de Heilige Schrift de tweede Adam genoemd wordt, heeft dit meer dan ééne bedoeling.
Gij zoudt kunnen zeggen, dat Christus hoofd der nieuwe menschheid is, die het doel bereiken zal, dat de oude menschheid ontging door Adams zonde. Gij kunt echter het ook zoo bezien, dat de Heere Jezus Christus weer beantwoordde aan Gods scheppingsdoel met den mensch, n. 1. God recht te kennen, Hem van harte lief te hebben en met Hem in zaligheid te leven. De Heere Jezus Christus is de verlichte profeet, de liefdevolle priester en de heerschende Koning.
In dit verband zal het u duidelijk zijn, dat wij beter van het drievoudig ambt van Christus kunnen spreken. Immers de drie ambten, gegrond in 't scheppingsbeeld van den mensch staan met elkaar in verband. Denken, willen en gevoelen, zijn drie functies van den mensch, die met elkaar in het allernauwste verband staan. In Christus ligt de volle, maar ook de harmonische ontplooiing van het drievoudig ambt, dat Adam door de zonde helaas verloor.
II. De ambten van Christus zijn voorafgeschaduwd onder Israël. Voordat het volk van Israël ontstond, werden door de aartsvaders de drie ambten bediend. Om slechts één aartsvader te noemen: Jakob was koning in den familiekring, als priester bouwde hij een altaar en offerde daarop, als profeet verzamelde hij zijn zonen rondom zijn sterfbed om hun de toekomst mede te deelen.
Zoodra echter de heilige familie tot een volk werd, traden personen op, die afzonderlijk het ambt bedienden. In Amram's zonen ziet gij de splitsing. Mozes, de profeet des Heeren, oefende tevens de heerschappij uit onder zijn volk, terwijl
aan Aaron 't priesterschap werd opgedragen. De drie ambten konden nooit door één persoon worden uitgeoefend. Daardoor zou er te veel macht aan één persoon komen. Door het feit, dat het koninklijk geslacht uit Juda was en het priesterlijke uit Levi, was het onmogelijk om een priesterlijke koning te krijgen. Het profetisch ambt kon dus wel door een koning of priester bediend worden. Zoo was David een koning-profeet en Ezechiël een priester-profeet.
Al de profeten waren afbeeldingen van Christus, van Hem, die 't geen ten deele was bij ieder dezer mannen, in Zijn persoon vervulde. Ook de hoogepriester, die arbeidde in den tabernakel of tempel, was afbeelding van Hem, die de ware Hoogepriester werd, die het ware offer bracht, die den waren tempel zou stichten.
David's koningschap weder beeld van den komenden Middelaar. Hij zou over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, daar God de Heere hem den troon van zijn vader David geven zou.
David in zijn voortdurende strijd, als Salomo in zijn vredesbestuur, zijn beiden beeld van den Middelaar, die in den staat Zijner vernedering streed om de macht en in den staat Zijner verhooging bezig is Zijn vredesrijk te stichten.
Wanneer u een persoon onbekend is, acht gij de van hem gemaakte afbeeldingen, die u te voren zijn toegezonden, van groote waarde. Gij bestudeert de lijnen dier afbeeldingen om steeds duidelijker het beeld van den komenden persoon u te scheppen.
Maar zoodra gij den persoon, die zijn afbeeldsel vooruit gezonden heeft, zelf ontmoet, verliezen deze beelden gedeeltelijkhnun waarde. De persoon zelf toch is de vervulling van 't geen u in beeld werd getoond. Pas dit toe op den Middelaar en gij verstaat dat het Evangelieblad u den Middelaar teekent, die gekomen is om alle schaduw te vervullen.
(Slot volgt).

Rotterdam.

J. DE BRUIN.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 december 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

De ambten van den Middelaar

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 december 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's