Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE BEIDE SACRAMENTEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BEIDE SACRAMENTEN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat leert de Heilige Schrift ?
De Doop is een teeken en zegel van de vergeving en afwassching der zonden. In den N. Testamentischen tijd werden (voor zoover te bewijzen valt) alleen zij gedoopt, die in Christus geloofden en daarvan belijdenis deden. (Hand. 2 vs. 37, 38 ; 8 vs. 12, 37 ; 18 vs. 8). Omtrent den Doop der volwassenen is er overeenstemming. De Roomsche Kerk heeft met dit beginsel gebroken. Prediking, bekeering en geloof werden ondergeschikt. Het Sacrament deelt de genade mee. De Reformatie stelt, dat het Sacrament geen enkele weldaad schenken kan, die men ook alreede niet bezit in het geloof. De Sacramenten werken niet het geloof, maar zij sterken het. Het Woord leert dus niets anders dan het Sacrament, want beiden prediken onze ellende en de verzoening die in Christus Jezus is. Zij doen het echter slechts op andere wijze. (Men leze art. 34 N. G. B.). De Doop leert ons, dat wij van nature kinderen des toorns zijn (ellende), maar hij betuigt en verzegelt ons ook de afwassching der zonden door Jezus Christus (verzoening).
De belofte Gods wordt aan het kind verzegeld, gelijk Petrus zegt : U komt de belofte toe en uwen kinderen. Deze belofte is er, vóórdat de kinderen geboren en gedoopt zijn, en die belofte wordt door den Doop verzegeld en bekrachtigd.Hierover was altoos in den beginne overeenstemming, zoolang het volwassenen betrof, doch zoodra men ging nadenken over den kinderdoop rezen de verschillen. De oude Kerk noemde den H. Doop een symbool en tevens een heilzaam middel tot vergeving. Toen Augustinus tegenover Pelagius kwam te staan en het doopvraagstuk in geding kwam, leerde hij, dat het geloof der ouders het kind ten goede kwam. Hier ziet men de gevaarlijke afbuiging in verkeerde richting, want het geloof der ouders kan nooit rechtsgrond zijn voor den Doop. Daarna ging dit geloof der ouders over op de Kerk. De Kerk schonk, wat de doopeling miste en de Kerk bond de wedergeboorte vast aan den Doop. De bezwaren hiertegen zijn in hoofdzaak als volgt : 1°. de genade wordt gebonden aan een teeken, en medegedeeld door een uitwendig middel ; 2°. zij is verliesbaar ; 3°. zij wordt losgemaakt van den Schriftgrond.
Tegenover Rome gronden de Gereformeerden het recht van den kinderdoop in het genadeverbond. (Lees vr. 74 Heid. Cat.). In het Nieuwe Verbond is volgens Coll. 2 vs. 11 en 12 de besnijdenis vervangen door den Doop. Ook de Christenen zijn besneden, doch niet met een besnijdenis die met handen geschiedt, maar overdrachtelijk, figuurlijk, geestelijk, (iets wat ook onder het Oude Testament wordt geboden in den uitroep : besnijdt uwe harten). Deze besnijdenis is tot stand gekomen door den dood en de opstanding van Christus : 1°. door Zijn dood, want het oude lichaam is weg ; 2°. door Zijn opstanding : want wij zijn met Hem opgestaan tot een nieuw leven.
Onder het Oude Testament duidde de besnijdenis als verbondsteeken en - zegel aan de onreinheid der menschelijke natuur, heenwijzende op de verzoening in Christus. Nu echter is er de Doop, deze wijst terug op Christus ; de onreinheid der zonde is weggenomen, doch niet automatisch, niet Roomsch ex opere operato, doch alleen in het geloof. Vandaar het profetisch vermaan tot degenen die in hun jeugd besneden zijn, dat men op dit teeken als zoodanig niet steunen mag, doch dat het ook een zegel des geloofs moet zijn : besnijdt uwe harten.
Deze regel geldt ook nu nog.
Niettemin was het gegeven aan de jeugd. Waarom zou men dan Nieuw-Testamentisch de Doop niet dezelfde kracht mogen toeschrijven en toepassen op de kinderen des Verbonds ? Het Verbond toch strekt zich uit tot de kinderen (Rom. 4 vs. 11 ; Gal. 3 vs. 7—9). Anders zou de genade van het Verbond na Christus' komst kleiner zijn dan vóór Christus' komst. Maar afgezien van onze dogmatische constructies en conclusies is de beslissende doorslag tot het toestemmend antwoord, niet wat wij van onze kinderen denken, maar wat God van onze kinderen getuigt. Het Verbond is niet opgericht met enkele losse personen, doch met de geloovige gemeenschap. De Verkiezing is persoonlijk en daarbij in Christus ; het Verbond is organisch, want het Verbond met Abraham zijn vrind, bevestigt Hij van kind tot kind. Paulus leert in Rom. 5 vs. 12—21, dat God de organische weg noodig oordeelde tot het werk der verlossing. Hij toont aan, dat de genade Gods in de bedeeling des Nieuwen Testaments veel '' overvloediger geweest is dan de zonde. Indien deze genade er niet geweest was voor de kinderen, dan mochten zij ook niet gedoopt worden. En dat Hij, die de Almachtige is, het zaad der wedergeboorte ook in de jeugd kan inplanten, ja zelfs de jeugd van de geboorte af aan heiligen kan, bewijst het voorbeeld van Johannes den Dooper, van wien de H. Schrift getuigt, dat hij van zijns moeders lijf af aan vervuld was met den H. Geest. Desgelijks Obadja, Jeremia en anderen.
De kinderen hebben deel aan de belofte (Hand. 2 vs. 39). Zij zijn het heilige zaad en waar de wortel heilig is, zijn ook de takken heilig. (Rom. 11 vs. 16) en kunnen de kinderen der geloovigen heilig genoemd worden. (1 Cor. 7 VS. 14).
De „geloovigen" in ruimeren en engeren zin hebben recht op den Doop. De Kerk heeft iedereen daarvoor te houden, tenzij het tegendeel blijkt. Ook Paulus drukt zich zoo uit tegenover de verdeelde gemeente van Efeze, die hij als heiligen en geloovigen aanspreekt. Ook Christus heeft de kinderen beschouwd als kinderen des Verbonds. Hij riep ze, omhelsde ze, legde hun de handen op en zegende ze, derzulken is het Koninkrijk Gods.
De Kerk is volgens de leer der Apostelen de erfgename van de gemeente des Ouden Verbonds. De kinderen moeten niet gereinigd worden door Roomsch exorcisme, doch zijn heilig uit kracht van het genadeverbond. (Leerregels I, 17.) De kleinen worden tot de gemeente gerekend. (Ef. 6 vs. 1, Hebr. 8 vs. 11).
Uit kracht van het genadeverbond rekent de Heer e de kinderen tot de Zijnen ; Hij legt er beslag op. In dezen komt het niet aan op het persoonlijk gevoelen van een dienaar, doch op wat God in Zijn Woord zegt. Nu blijkt later wel, dat er onder de verbondskinderen zijn, die niet wandelen naar den regel des Verbonds. Alles is niet Israël, wat Israël heet. De genade is geen erfgoed. Er is kaf onder het koren, doch niet wij hebben het recht, dit van te voren te bepalen, noch minder om te gaan schiften.
Ridderkerk

G. V. d. Zee

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 maart 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

DE BEIDE SACRAMENTEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 maart 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's