Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN MISSTAND
Een belangrijke maatregel ter bestrijding van de omvangrijke werkloosheid onder de volwassen arbeiders kreeg de vorige week bij het scheiden der markt van de Tweede Kamer nog de goedkeuring van dat deel der volksvertegenwoordiging.
Deze maatregel hield verband met de omstandigheid, dat in dezen crisistijd verschillende werknemers trachten te bezuinigen door het vervangen van volwassen mannen door jeugdig of vrouwelyk personeel.
Dat tegen dit optreden van werkgevers, die door hun handelwijze het sociale leven van een groot aantal arbeiders, in vele gevallen gezinshoofden, ontwrichten, ernstige bedenking is in te brengen. Iaat zich begrijpen.
Werkloosheid is een ramp voor ieder, die er door getroffen wordt, maar voor het gezinshoofd werkt zij veel meer funest dan voor iemand, die niet met de zorg voor het levensonderhoud van anderen belast is. Op den man nu rust van Godswege de plicht om ook voor zijn vrouw en kinderen het levensonderhoud te verdienen. Indien dan ook zonder bezwaren, de werkgelegenheid voor de vrouw, beperkt kan worden en haar plaats door een man kan worden ingenomen, is dit zeker in de tegenwoordige omstandigheden gerechtvaardigd.
Daartoe strekte dan ook het ontwerp van wet, dat door de Regeering bij de Staten-Generaal werd aanhangig gemaakt en dat bedoelde onder de noodige waarborgen voorzieningen te treffen, waardoor een ongelimiteerde vervanging van volwassen arbeiders hetzij door jeugdige personen, dan wel door vrouwelijk personeel zou kunnen worden tegengegaan.
Wanneer een fabriek, zooals wij onlangs lazen, die in meerderheid met volwassen mannelijk personeel werkt, den concurrentiestrijd dreigt te verliezen enkel omdat andere ondernemers in dezelfde tak van bedrijf in overgroote meerderheid, met jongens en meisjes werken, jeugdigen, die uiteraard veel lager worden bezoldigd, maar bovendien nog worden geëxploiteerd, dat de jongens op 18 a 20-jarigen leeftijd worden ontslagen en dan weer door jongens van 14 a 15 jaar worden vervangen, dan is dit een sociale misstand.
Inderdaad komen zulke misstanden voor.
Zoo wordt in de Kamerstukken nopens het ontwerp van wet, hierboven genoemd, de aandacht gevestigd op twee fabrieken, die in de zelfde branche werken. In de eene fabriek, waar 523 personen arbeid verrichten, zijn slechts 76 mannen boven de 20 jaar werkzaam, het overige personeel bestaat uit 100 jonge mannen tusschen de 17 en 20 jaar, 89 jongens beneden de 17 jaar en 258 vrouwen; het personeel beneden de 20 jaar verdient vrij lage loonen ; wordt de leeftijd van 20 jaar bereikt, waarop het loon zou moeten worden verhoogd, dan volgt ontslag. De andere fabriek heeft een bezetting van 762 personen, daarvan zijn niet minder dan 532 personen boven de 20 jaar, van de 400 mannelijke arbeiders is zelfs 85 % boven dien leeftijd. De laatste fabriek heeft nu een zeer zware concurrentie te verduren van de eerste, waardoor het gevaar ontstaat, dat zij mee in de verkeerde richting wordt getrokken. Niet alleen is hier een misstand, maar ook loopt door dien misstand de economische weerbaarheid van ons volk voor de toekomst gevaar ; immers wordt door jonge menschen geen vakbekwaamheid opgedaan.
Dat bij het tegengaan van het euvel van het in grooten getale tewerkstellen van jeugdige personen en van vrouwelijk personeel ten nadeele van den volwassen arbeider, voor de laatste nog wel iets te bereiken valt, kan blijken uit de aantallen vrouwen, meisjes en jongens, die in fabrieken of werkplaatsen werkzaam zijn.
Zoo waren op 1 Januari 1934 in fabrieken of werkplaatsen werkzaam 82158 jongens, 40657 meisjes van 14—18 jaar, en 89631vrouwen. Op 1 Januari 1937 waren de overeenkomstige getallen 84.234, 43.457 en 91.413. Hieruit volgt bij de jongens, meisjes en vrouwen een toename van rond 2'/2, 7 en 2 %. Instede dat dus de misstand afneemt, neemt hij nog toe.
Belangrijk is ook het cijfer van den stand der werkloosheid op 14 November 1936 en 13 Februari 1937, de twee data waarvan de Regeering in de Kamerstukken melding maakt : Uit dit cijfer blijkt, dat sinds de eerste datum het aantal werklooze mannen en jongens is toegenomen met 48.684 (d. i. =*= 11% en dat der werklooze meisjes en vrouwen met slechts 484 (d.i. ruim 2'/2%)-
Wanneer men beroep en bedrijf samen neemt, dan ziet men uit de gegevens der beroepstelling 1930, dat toen in beroep en bedrijf, anders dan als hoofd der onderneming, werkzaam waren 1.862.264 mannelijke en 651.615 vrouwelijke personen. Een vergelijking van deze getallen met die betreffende de werkloosheid leert, dat het percentage werklooze mannen en jongens ± 23, dat der werklooze vrouwen en meisjes nog geen 3 bedraagt. Het absolute werkloosheidscijfer voor vrouwen is dus laag en dat der mannen zeer hoog.
Dat de Regeering overging tot het treffen van maatregelen om een betere verdeeling te bereiken van den beschikbaren arbeid, daarmede wordt niet alleen een sociaal-, maar ook een economisch belang gediend.
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 maart 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 maart 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's