Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET DOOPSFORMULIER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET DOOPSFORMULIER

HOOFDSTUK III.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Sacramenten. (Vervolg).
De ontwikkeling van de leer der sacramenten is onder het Gereformeerd Protestantisme een andere geweest dan in de Luthersche kerken. Vooral als het gaat over het verband tusschen het werk van den H. Geest en de kracht van het sacrament, anders uitgedrukt, als het gaat over de genade, die de H. Geest werkt, en de genade, die het sacrament geeft, gaan de wegen uiteen, maar dat neemt niet weg, dat beide volkomen één zijn in de afwijzing van de Roomsche leer, volgens welke de sacramenten de kracht om te werken in zich zelf hebben.
Zwingli heeft zich van den aanvang af zeer scherp gekeerd tegen de gedachte, dat de genade aan de sacramenten gebonden zou zijn; de H. Geest is volgens hem de eenige werker der genade. Vandaar dat in de Fidei ratio van Zwingli, door hem in 1530 opgesteld om het gevoelen der Protestantsche kerken den keizer mede te deelen, de paragraaf, die over de sacramenten handelt, wordt aangegeven met de woorden: „de sacramenten deelen geen genade mede". Om dit te staven, tracht hij aan te toonen, dat de sacramenten alleen hun gegeven worden, die reeds met de genade versierd zijn. „Zoo wordt de doop in tegenwoordigheid der gemeente aan hem gegeven, die voordat hij hem ontving, belijdenis heeft gedaan van de christelijke religie of het Woord der belofte heeft, waardoor men weten kan, dat hij tot de Kerk behoort. Vandaar, dat, als wij een volwassene doopen, wij eerst vragen. of hij gelooft. Als hij ja antwoordt, ontvangt hij daarna den doop. Het geloof is dus aanwezig, vóórdat hij den doop ontving. Het geloof wordt dus niet door den doop gegeven. Indien echter een klein kind wordt aangeboden, wordt gevraagd, of de ouders het ten doop aanbieden.
Wanneer zij door middel van de getuigen antwoorden, dat zij wenschen, dat het kind gedoopt wordt, dan wordt het kind gedoopt. En hier gaat de belofte Gods vooraf, dat Hij onze kinderen niet minder rekent tot de Kerk te behooren, dan die der oude Joden. Wanneer zij, die tot de Kerk behooren, een kind ten doop aanbieden, wordt het kind gedoopt volgens den regel, dat hij, die uit christen ouders geboren is, krachtens goddelijke belofte tot de leden der Kerk gerekend wordt. Door den doop neemt de Kerk dus publiek hem aan, die te voren reeds was aangenomen door de genade. De doop brengt dus de genade niet aan, maar van de Kerk wordt getuigd, dat hem reeds genade gegeven was, aan wien de doop wordt medegedeeld".
Dat de doop de genade niet mededeelt, is hier het voornaamste punt der redeneering en de bedoeling daarvan is de Roomsche sacramentsleer te verwerpen. Daarom wordt ook op de Berner Synode van 1532 onderscheid gemaakt tusschen den doop met water en den doop met den H. Geest, om te doen uitkomen, dat de Geestesdoop niet zonder meer in den waterdoop besloten ligt. „Maar wij doopen onze kinderen, zoodat wij ze door ons doopen uitwendig in de Gemeente Gods opnemen in de gegronde hoop, dat de Heere naar Zijn eeuwige goedheid vervolgens Zijn ambt bij hen wil uitrichten en hen waar­ lijk met den H. Geest wil doopen, en wij houden zulk een kinderdoop voor een waar sacrament". Met andere woorden: over de mededeeling van den waterdoop beslist de Kerk, beslissen in zekeren zin menschen, maar de doop met den Heiligen Geest hangt geheel aan Gods vrijmachtige genade.
In de Confessio helvetica prior, de belijdenis van de Zwitsersche kerken van 1536, komen wij weer dezelfde gedachte tegen. „Daarom belijden wij, dat de sacramenten niet alleen uiterlijke teekenen der christelijke gemeenschap zijn, maar wij belijden ze als teekenen van goddelijke genade, door welke de dienaren der Kerk met den Heere medewerken tot het voornemen en doel, dat Hij zelf ons belooft, aanbiedt en krachtig schenkt, maar op zulk een wijze, als boven van de bediening des Woords is gezegd, namelijk, dat alle heiligmakende en zaligmakende kracht alleen den Heere God moet toegeschreven worden".
Men gevoelt echter onmiddellijk, hoe de Zwitsersche theologen het vraagstuk van de werking der sacramenten van een gansch anderen kant benaderd hebben dan Luther. Terwijl Luther de magische werking der sacramenten, zooals de Roomsche Kerk die leerde, verwierp, door den nadruk te leggen op het Woord, dat met het sacrament verbonden is en vandaar op het geloof, dat Woord en sacrament als uit Gods hand doet aannemen, hebben Zwingli en zijn medewerkers in de Roomsche leer bovenal een bedreiging gezien van de vrijmachtige werking van den H. Geest. Immers als de sacramenten werken ex opere operato, dan beschikt feitelijk de Kerk over de genade Gods. Als de Kerk iemand de sacramenten weigert, zou de genade voor zulk een mensch onbereikbaar worden; als de priester het sacrament geeft, werkt het sacrament de genade, ook waar het levende geloof niet aanwezig is. Deze beschikking over de genade Gods door de Kerk konden de Zwitsersche hervormers niet toelaten. Evenmin deze binding der genade en haar, werking aan een zichtbaar teeken. Daarom hebben zij deze bovenal verworpen op grond van de vrijmacht Gods in de bedeeling der genade en op grond van de leer der Schrift, dat de H. Geest de werkmeester van de genade in het hart is. Onderscheid makende tusschen het teeken en de beteekende zaak, leerden zij, dat de Kerk in de bedienende macht, die zij van God ontvangen heeft, het teeken geeft, maar dat de H. Geest de beteekende zaak werkt.
In zekeren zin kunnen we zeggen, dat Calvijn Luther en Zwingli verbindt. Eenerzijds legt hij nauw verband tusschen sacrament en geloof, en anderzijds doet hij zeer sterk uitkomen, dat de genade niet in het sacrament besloten is, wijl daardoor de vrijmachtige werking des Geestes zou worden te niet gedaan. In de Geneefsche belijdenis van 1536 wordt gezegd, „dat de sacramenten, die onze Heere in Zijn Kerk verordend heeft, ons moeten dienen tot oefeningen des geloofs, zoowel om dit geloof te sterken en te bevestigen in de beloften Gods, als ook om het te belijden voor de menschen".
Op dezelfde wijze wordt in de Catechismus van Geneve van 1545 geantwoord op de vraag, wat is een sacrament ? : „een uitwendig getuigenis van Gods welwillendheid jegens ons, dat in een zichtbaar teeken geestelijke genade afbeeldt om Gods beloften aan onze harten te verzegelen, waardoor de waarheid dier beloften des te beter bevestigd wordt". Het geloof wordt hier niet met name genoemd, maar blijkens de volgende vraag wel verondersteld. Wijl de beloften Gods alleen door het geloof kunnen worden aangenomen, kan de verzegeling, waarmede het sacrament die beloften verzegelt, alleen door het geloof worden gekend.
Later wordt de verwerping van de Roomsche leer in deze vraag naar voren gebracht: „oordeelt gij, dat de kracht en de werking van het sacrament niet in het uitwendig teeken besloten is, maar geheel van den Geest Gods afhangt? " Het antwoord luidt bevestigend. De sacramenten werken niet uit en van zich zelf, maar worden door Calvijn gezien als werktuigen in de hand Gods.
Ten opzichte van den doop wordt dezelfde waarheid nog eens opnieuw uitgedrukt. „Oordeelt gij nu, dat het water een bad der ziel is ? Geenszins. Want het is goddeloos, aan het bloed van Christus zijn eere te ontnemen, hetwelk daartoe uitgestort is geworden, opdat het na al onze vlekken weggenomen te hebben, ons rein en onbevlekt voor God zou stellen. En de vrucht van deze reiniging worden wij deelachtig, wanneer de H. Geest onze gewetens met dit heilige bloed besprengt. In het sacrament evenwel hebben wij de verzegeling daarvan".
In de Consensus Tigurinus, waarin Calvijn tot overeenstemming met de Zwitsersche theologen kwam, wordt weder op dezelfde wijze van deze dingen gesproken. Artikel 17 luidt aldus : „De sacramenten verleenen geen genade. Door deze leer wordt verworpen het verdichtsel der sofisten, die leeren, dat de sacramenten genade mededeelen aan allen, die niet door een doodzonde een obex in den weg plaatsen. Bovendien, wijl in de sacramenten niets ontvangen wordt dan alleen door het geloof, moet ook vastgehouden worden, dat de genade Gods allerminst zoo met dezelve verbonden is, dat een ieder, die het teeken ontvangt, ook de zaak deelachtig is. Want aan de verworpenen worden de teekenen evengoed uitgedeeld als aan de uitverkorenen, maar de waarheid der teekenen komt deze laatsten alleen toe". In een volgend artikel wordt er nog eens op gewezen, dat de gaven Gods, ook door middel van de sacramenten, wel aan allen gemeenschappelijk worden aangeboden en gegeven, maar dat de geloovigen ze alleen deelachtig worden, omdat een ieder ontvangt naar de mate des geloofs.
Naast deze getuigenissen stellen wij thans nog die van onze Nederlandsche geloofsbelijdenis. In artikel 33 lezen we: „Want de sacramenten zijn zichtbare waarteekenen en zegelen van een inwendige en onzienlijke zaak, door middel waarvan God in ons werkt door de kracht des H. Geestes". Ook deze woorden bedoelen de sacramenten te erkennen als niet werkend door eigen kracht, maar als werktuigen des H. Geestes. Met nadruk wordt daarom in het volgend artikel van den H. Doop gezegd van de reiniging der zonde : „Niet, dat zulks door het uiterlijke water geschiedt, maar door de besprenging met het dierbaar bloed des Zoons van God, die onze Roode Zee is, door welke wij moeten doorgaan om te ontgaan de tyrannieën van Pharao, welke is de duivel, en in te gaan in het geestelijke land Kanaan. Alzoo geven ons de Dienaars van hunne zijde het Sacrament en hetgene, dat zichtbaar is, maar onze Heere geeft hetgeen door het Sacrament beduid wordt".
In den Heidelb. Catech. luidt het even klaar : „Is dan het uiterlijk waterbad de afwassching der zonden zelf? Neen, want alleen het bloed van Christus en de Heilige Geest reinigt ons van alle zonden". Deze getuigenissen mogen voldoende zijn om te doen zien, dat de Hervormers eenparig de Roomsche sacramentsleer verworpen hebben. Al zijn de Luthersche en Gereformeerde kerken in de verdere uitwerking uiteengegaan, voor beide had aanvankelijk het Roomsche genadebegrip afgedaan, volgens welke de genade een geschapen genade is, een physisch-metaphysische grootheid, die op verborgen wijze in de sacramenten besloten ligt en door middel van de sacramenten in het hart wordt uitgestort. Men kent geen andere genade, dan die Christus met Zijn leven en lijden en dood voor ons verworven heeft en die ons in het Woord en in de sacramenten op dezelfde wijze wordt medegedeeld, zoodat zij alleen door het geloof kan worden aangenomen. De H. Geest wordt daarnaast in de Gereformeerde Kerken erkend als diegene, die werkt door middel van Woord en sacrament, maar niet zoo, dat de sacramenten de werking des Geestes dragen, maar zóó, dat de H. Geest de sacramenten draagt en gebruikt als werktuigen. Daarom is de genade niet zoo aan de sacramenten verbonden, dat wie het sacrament ontvangt, ook de genade deelachtig is, maar alleen wie het sacrament geloovig ontvangt, verkrijgt de genade, waarvan het sacrament spreekt.
O. a. d. IJ.
Woelderink

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

HET DOOPSFORMULIER

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's