Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

DE BEWEGING ONDER DE MODERNEN.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Er zijn Modernen, die onwrikbaar vasthouden aan het oude — en wel aan de oude negaties of ontkenningen. Ze geven op de ontwikkeling van de denkbeelden geen acht, hoewel een modern mensch met z'n tijd moest meeleven. Maar men blijft liever ouderwetsch-modern, ouderwetsch in de negaties, in de ontkenning en loochening van de geopenbaarde Waarheid Gods. Ook in z'n Christusbeschouwing. Het oude — en nu verouderde — houdt men krampachtig vast.
Maar er zijn ook anderen onder de Modernen. Die zich modern noemen en bij de vrijzinnigen-beweging blijven, maar die toch, als 't er op aan komt, eerlijk verklaren, dat ze anders modern zijn dan de ouderwetsche modernen ; dat ze ook eigenlijk in de vrijzinnigen-beweging niet meer zoo thuis hooren, maar daarbij blijven, om hun invloed ten goede op anderen te laten gelden, opdat de anderen óók hun ouderwetsche en versleten negaties, ontkenningen en loocheningen der Waarheid zullen leeren loslaten.
Zoo is er feitelijk tweeërlei modernisme, ook onder de Hervormde voorgangers. En die beweging onder de Modernen hebben we met ernst te volgen, om te zien wat er uit groeien zal, èn wat de menschbeschouwing (anthropologie) èn wat de Christusbeschouwing (Christologie) aangaat ; wat aangaat de begrippen van zonde, schuld, verzoening, verlossing enz. ; ook wat betreft de belijdenis aangaande de Kerk en de sacramenten, de Kerkorde en de Kerktucht.
Met belangstelling lazen we wat prof. dr. G. Sevenster, hoogleeraar te Leiden, dienaangaande in een „Ingezonden" in „De Geref. Kerk" (Confessioneel Orgaan) schreef.
Men zal zich herinneren, dat te Dokkum een buitengewone Classicale Vergadering is gehouden, waar de vraag werd behandeld : „Is kerkelijk samen wonen tusschen orthodoxie en modernisme mogelijk ? " Daar ging het dus niet over de vraag of sommige personen met andere personen kerkelijk kunnen samen wonen, maar om de vraag of orthodoxie en modernisme (dogmatische stelsels) bij elkaar hooren en met elkaar kunnen samen wonen in onze Hervormde Kerk ; of dus bepaalde groepen bij elkaar kunnen wonen. Of toegespitst op de werkelijkheid : kunnen zij, die den Christus der Schriften, waarachtig God en mensch, den eenigen en algenoegzamen Zaligmaker, Die met Zijn verzoenend lijden en sterven verlossing heeft aangebracht, kerkelijk samen wonen met menschen als b.v. Oordt, Bakels, Van Holk e. a., die van deze geloofswaarheden niets moeten hebben en niets willen weten, krachtens hun moderne, vrijzinnige overtuiging, die sterker in de negatie of ontkenning is, dan in het positief gelooven en belijden?
Hier „ja" te zeggen, zou — volgens de orthodoxie — geen ruimhartigheid zijn, maar dubbelhartigheid, die vierkant in strijd is o.a. met Matth. 12 vs. 30 : „Wie met Mij niet is, die is tegen Mij, en die met Mij niet vergadert, die verstrooit" ; of met Joh. 3 vs. 16 : „Want alzóó lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe" ; of met Joh. 3 vs. 36 : „Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven, maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem”.
’t Gaat dus om het kerkelijk samen wonen van een groep, die Jezus Christus in het middelpunt als den Heilsmiddelaar eert, en een andere groep, die als groep daarvan niet weten wil en dan nog zoo gaarne het ouderwetsch-moderne woord „bloed theologie" gebruikt, niet zonder minachting en veroordeeling daarvan.
De Kerk moet Kerk des Woords zijn, en de boodschap der Kerk moet zijn het Christus-Evangelie naar de Schriften. „Ik heb mij niet voorgenomen iets anders onder u te weten, dan Jezus Christus, en dan Jezus Christus, den Gekruiste", zegt Paulus. En Paulus is niet „de ouderwetsche rabbi, die het Evangelie van Christus verknoeid heeft door z'n Joodsche dogmatisme" — zooals men van moderne zijde wel belieft te zeggen —, maar de begenadigde Apostel, naar wiens woord de Kerk van Christus te luisteren heeft, omdat het Gods Woord is. Zooals b.v. Luther weer aan de Kerk geleerd heeft, aan de gedeformeerde of misvormde Kerk, om haar in de kracht Gods weer in den weg der reformatie of hervorming, te brengen tot nieuw leven.
Het principieele onderscheid — voor of tegen den Christus der Schriften, den Christus Gods — moet in 't oog gevat worden en hier moet eerlijk worden gehandeld!
In dit verband nu (zie „De Geref. Kerk" van 25 Maart j.l.) nemen we hier over het Ingezonden-schrijven van prof. Sevenster, van Leiden, die ook bij de vrijzinnigen zich schaart, maar een ander geluid doet hooren, dan vele ouderwetsche modernen.
Het „Ingezonden” luidt :
„Het zij mij vergund, naar aanleiding van Uw artikel : „Kerkelijk samenwonen mogelijk? " (11 Febr. '37) een enkele opmerking te maken. In mijn referaat over: „De Eeniggeborene des Vaders" heb ik op het Christocentrisch karakter van de prediking der Kerk sterken nadruk gelegd. Inderdaad heb ik willen betoogen, „dat Jezus Christus, de Eeniggeborene, in wien niet de mensch tot God opklimt, maar God verlossend tot den zondigen mensch neerdaalt, middelpunt is van Schrift en Kerk”.
De vraag, die U nu kwelt, is deze: „Hoe is het mogelijk, dat men met zulk een Christocentrische belijdenis, nog samengaat met vrijzinnigen, die van een Christusbelijdend karakter der Kerk niets willen weten?
Ik antwoord : de vrijzinnigen zijn zich er van bewust, dat in hun eigen kring diepgaande verschillen aanwezig zijn. Bij meer dan ééne gelegenheid — op vergaderingen van Moderne Theologen, in de discussie over publicaties en de voorstellen tot Kerkreorganisatie van de zijde van „Kerkopbouw" — is dit ook duidelijk genoeg uitgesproken.
Trouwens óók op de bijeenkomst van de Classis Dokkum (buitengewone Class. Vergadering) is het niet verborgen gebleven en ik meen dan ook, dat hier over „verwarring” nauwelijks sprake zou kunnen zijn
Indien dus voor ernstige en welwillende beoordeeling misverstand uitgesloten is, moet het ook heel begrijpelijk zijn, dat rechts-modernen, wier prediking in de gemeenten weerklank vindt en wier idealen op theologisch en kerkelijk gebied door velen worden begrepen en gewaardeerd, blijven werken in den kring van het modernisme. Ik meen, dat vele vrijzinnige predikanten met mij overtuigd zijn, dat zij hier een oecumenische taak hebben, die zij niet mogen loslaten.
Wanneer er dan ook onder de rechtsmodernen nog onderscheid valt aan te wijzen, komt het mij voor, dat men hier een en ander aan de verdere ontwikkeling over moet laten. In onzen tijd wordt het theologisch denken in menig opzicht vernieuwd niet alleen bij de modernen, maar ook onder de orthodoxie ! Ik geloof, dat deze vernieuwing een belofte inhoudt, maar ik meen ook, dat men niemand een dienst bewijst, indien men hier zou willen forceeren”.
Dr. J. Ch. Kromsigt beantwoordt in „de Geref. Kerk" dit schrijven dan met enkele woorden, waaruit we dit overnemen:
Wij willen niet forceeren ; maar we kunnen dan alleen gerust zijn, als onze Kerk genezen wordt van de Pilatus-dubbelhartigheid, die de zonde en de vloek is van de Organisatie van 1816 ; wat onder den naam van vrijzinnigheid en liberaliteit aangediend wordt, begeeren wij niet ; en onze Kerk moge bewaard worden voor Petrus-verloochening tegenover een eigengerechtige burgerlijke wereld,
waarvoor Jezus Christus, de Gekruiste, een ergernis is, en tegenover een eigenwijze cultuur, waarvoor Hij een dwaasheid is. We zullen alleen gerust zijn, als het komen mag tot een besliste Petrus-belijdenis, waarbij Christus wordt beleden te zijn de Zoon des levenden Gods. (Matth. 16 vers 16). Er leeft bij ons niet de begeerte naar verwijdering, maar begeerte naar klaarheid en zuivering in de verhoudingen.
Deze begeerte doet ons krachtig er tegen protesteeren, als „vrijzinnig" drijven de kerkelijke dienst des Woords doet ontaarden in „kerkelijke" spraakverwarring", die geen geloof, maar twijfelzucht werkt en sterkt.
We moeten komen tot oprechte Woordbetrachting in waarachtige harts-en levensverandering door den Gest. (Rom. 6 —8”.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 april 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 april 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's