Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

DE WIJZE EN DWAZE MAAGDEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als nu de bruidegom vertoefde, werden zij allen sluimerig en vielen in slaap. En te middernacht geschiedde er een geroep : Zie, de bruidegom komt, gaat uit, hem tegemoet. Toen stonden alle die maagden op, en bereidden hare lampen. En de dwaze zeiden tot de wijze : Geeft ons van uwe olie, want onze lampen gaan uit. Mattheüs 25 vers 5—8.

God wederstaat den hoovaardige, maar den nederige geeft Hij genade. Ziedaar een woord, dat wij wel boven deze gelijkenis mochten zetten. Dit woord kunnen wij nooit genoeg overdenken. In een enkele uitdrukking wordt het ons medegedeeld, hoe het in 'het Koninkrijk Gods toegaat. De Heere wederstaat den hoovaardige, doch degene die als een niet in zijn onwaardigheid zich voor Hem komt neer te werpen, ontvangt genade. En dit behoeft ons niet te verwonderen, als wij het wezen der zonde nagaan. Want is het kenmerk van onze zonde, het eigenlijk beginsel geen hoovaardij ?
Vandaar dat in den weg der ontdekkende genade, de mensch in 't bijzonder bepaald wordt bij de hoovaardij van ons hart. Het is de zonde, onder welke vorm zich openbarend, die daar woont in het hart van ieder mensch. En hooren wij niet een koning Israels bidden : Weerhoud, o Heer', Uw knecht, dat hiji zijn hart niet hecht aan dwaze hoovaardij. Heerscht die in mij niet meer, dan leef ik tot Uw eer, van groote zonden vrij".
Maar nu leert ons Gods Woord wat genade vermag. Nu zien wij groote mannen klein worden, als de Heere bij hen aan het woord is. En de bekende hoofdman moet uitroepen : Heere, ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen. Maar tot zulke onwaardigen komt de Heere. Zulke ontbloote, in zich zelf niets zijnde zondaars worden door Hem opgezocht en met Zijn heil vervuld.
God wederstaat den hoovaardige, maar den nederige geeft Hij genade. Dat woord zien wij in deze gelijkenis bewaarheid.
Alsdan zal het Koninkrijk der hemelen gelijk zijn aan 10 maagden. Wanneer ? Wel, als de Zoon des Menschen komt. Dit zal zijn in den dag der dagen, als de Heere wederkomt op de wolken de hemels, om te oordeelen de levenden en de dooden. Maar dit zal ook reeds zijn voor ieder, als hij sterven gaat.
En nu zegt de Heere Jezus, dat vijf van deze maagden wijs waren, en vijf waren dwaas. Onder deze dwaasheid wordt niet verstaan hetgeen de wereld dwaasheid noemt, maar een dwaasheid wordt hiermee bedoeld in de oogen des Heeren. Want dit is toch een groot onderscheid. De wijsheid der wereld is dwaasheid voor God. Doch een volk, dat in de oogen der wereld als dwaas beschouwd wordt, wordt door den Heere juist wijs genoemd. Want God heeft behagen gehad, om door de dwaasheid der prediking de Zijnen zalig te maken.
Hier waren 10 maagden, die met elkander optrokken, den bruidegom tegemoet. Zij waren in elkanders gezelschap. Zij trokken tezamen op weg. De vijf wijzen hebben dus de dwazen niet doorzien, hen niet in hun dwaasheid gekend.
Dit maakt juist deze gelijkenis zoo hoog ernstig, zoo sterk waarschuwend. Wij lezen : Twee zullen op den akker zijn, de een zal aangenomen, de ander zal verlaten worden. En nu in verband met deze gelijkenis : Twee zullen er spreken over één waarheid, in elkanders gezelschap verkeeren, met elkander gaan op den weg, met elkander psalmen zingen, met elkander aanzitten aan den disch des Verbonds, de een zal aangenomen en de ander zal verlaten worden.
Geen wonder, dat bij het lezen van deze gelijkenis menige ziel wel eens verschrikt komt te vragen: Zou ik soms behooren tot hen, die met de wijze maagden optrekken en tot de dwazen gerekend moet worden? En wat was nu het onderscheid tusschen deze beide ? De vijf wijze en de vijf dwaze hadden alle hunne lampen, spraken allen over de waarheid, waren verbonden door één en dezelfde belijdenis. Maar de vijf wijzen hadden olie in hunne vaten, bezaten dus dat uitnemende vat, den Heere Jezus Christus, en de anderen misten deze. De wijzen bezaten de olie des Heiligen Geestes.
Maar als nu de bruidegom vertoefde, werden zij allen sluimerig en vielen in slaap. De Heere vertoeft vaak om te komen. Indien wij vragen waarom, dan kan de Heere daarvoor verschillende redenen in aanmerking doen nemen.
En nu kunnen wij antwoorden: Zoo moet de mensch aan het einde van alle werk komen. Zoo moet hij ontledigd worden, opdat er alleen plaats zij voor den Christus Gods. En zeker, langs dien weg bereidt de Heere zich ook een goed toegerust volk. Zoo kunnen er meerdere redenen aangegeven worden, doch er is ten slotte maar één antwoord te geven op die vraag, waarom de Heere toeft, een antwoord, dat alleen volkomen bevrediging geeft. Dat toeven des Heeren kan alleen verklaard worden uit de vrijmacht des Heeren, die met het Zijne doet naar Zijn welbehagen. In die vrijmacht des Heeren toeft Hij als Hij wil, komt Hij als Hij wil.
Toen dan de bruidegom toefde, werden zij allen sluimerig en vielen in slaap. En nu wordt er niemand gevonden, onder degenen die den Heere vreezen, of zulken tijd van sluimering wordt doorgemaakt. Zegt de Heere niet: „Dit heb Ik tegen u, dat gij uw eerste liefde hebt verlaten". En lezen wij niet in het Hooglied, dat de bruid uitroept : „Ik sliep, doch mijn hart waakte". Aan zulke geestelijke inzinkingen krijgen nu alle Gods kinderen kennis. Doch welk een voorrecht, dat ook die sluimering Gods volk niet scheiden kan van de liefde Gods, die in Christus Jezus is. Want Gods volk mag sluimeren of slapen, de wachter Israels sluimert niet.
En te middernacht geschiedde er een geroep : Zie, de bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet. Hij kwam te middernacht. Dus op dien tijd, dat men het ganschelijk niet verwachtte. Komt de Heere altijd niet onverwacht ? Dit hebt gij misschien in uw eigen leven wel bij ondervinding ? Want dit is het wonder van de vrijmacht des Heeren, dat de Heere zich juist openbaart in die oogenblikken, dat wij er niet op rekenden. Zoo komt de Heere aan Zijn eer. Zoo blijkt het, dat wij Hem niet uit den hemel trekken door onze schijnvroomheid, doch omgekeerd, daalt de Heere neder en openbaart Hij zich aan Zijn volk als een verrassend, goedertieren God.
En de waarschuwing was : Gaat uit, hem tegemoet. Toen stonden alle die maagden op en bereidden hare lampen. Allen ontvingen de waarschuwing, wijzen als dwazen. Immers ook gij, welke door genade den Heere mocht leeren kennen, hebt het zoo noodig oim bij het naderen van den dood gereed te zijn om uwen God te ontmoeten, opdat gij bekleed en niet naakt bevonden wordt.
Ook de dwazen staan op. Tot nu toe meenden zij olie genoeg te hebben. Maar nu komt de Heere Jezus en het wordt zoo donker, hun lampen gaan uit. Wat zij hun leven lang voor licht hebben aangezien, blijkt bij het naderen van den dood een bedriegelijk schijnsel te wezen. Nu ondervinden zij, dat een belijdenis der lippen nog geen geloof des harten is. Maar het geroep van den bruidegom komt en wekte hen op uit hun staat van verdooving. Ook bij de wijzen waren de lampen uitgegaan. Zij waren van de paden des heils afgeweken en hadden een zijweg ingeslagen, die hen verder afvoerde van het smalle pad, dat ten leven leidt.
Doch het geroep van den bruidegom brengt hen tot zelfonderzoek, tot een oprechte belijdenis van zonde. Maar dan ook, als zij zoo in ootmoedigheid tot Hem komen, dan. zien zij hun schuld wegvallen en het bruiloftskleed wordt hen omgehangen.
De dwazen hebben nog een hoop op redding. Zij gaan tot de wijzen en vragen dezen om olie. Ja, nu zij in de schaduw van den dood gekomen zijn, benijden, de naam-Christenen 't lot van het nederige, arme volk van God. Nu zien zij begeerig uit naar datgene, wat zij als dwaasheid, bekrompenheid, dweperij, ver van zich afwierpen. En de wijzen, wat doen zij ? Geven zij iets ? Neen, zij kunnen het niet. Uit genade zijn zij zalig geworden. Zij hebben niets van zichzelf: De rechtvaardige wordt nauwelijks zalig. Maar nog één raad geven zij : Gaat tot de verkoopers. m.a.w; , Zie toch, of er nog een mogelijkheid (bestaat om genade deelachtig te worden.
En deze dwazen gingen, doch tevergeefs. Nu werd het ondervonden, dat het te.laat is. Want de Bruidegom komt, en het beslissende oogenblik brak aan. Want die gereed waren, gingen met Hein in tot de bruiloft, en toen zij binnen waren werd de deur gesloten.
Wat een onderscheid tusschen deze beiden. Wat een heerlijke ure voor degenen, die olie in de vaten hadden. Dan eerst zal de bruidegom ten volle zijn liefde verklaren. Dé bruid zal niet kunnen begrijpen, hoe zij al deze liefde verdiend heeft, want het is een eeuwig wonder. Want, zal de bruidegom zeggen : Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft het Koninkrijk, hetwelk u bereid is van voor de grondlegging der wereld.
Want Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij gespijzigd, naakt en gij hebt Mij gekleed, dorstig en gij hebt Mij te drinken gegeven ; Ik was een vreemdeling, gij hebt Mij geherbergd; krank en gij hebt 'Mij bezocht, in de gevangenis en gij, zijt tot Mij gekomen. En dan zal de bruid zeggen, die niets van dit alles begrijpt : Maar, Heere, wanneer hebben wij U alzoo gezien, en dan zal de bruidegom antwoorden: Voorwaar zeg Ik u, voor zooveel gij dit één van Mijne minste broeders gedaan hebt, hebt gij het Mij gedaan. En deze zullen gaan in de eeuwige heerlijkheid.
Welk een heerlijke toekomst wacht toch u, o kind van God. De deur zal niet eer gesloten zijn of gij zult binnen zijn. Want die op den Heere wachten, zullen niet beschaamd worden. Geen zonde zal het hart bezoedelen. Geen tranen of moeite zullen daar gevonden worden. En als gij in dit aardsche jammerdal den raad Gods zult hebben uitgediend, zult gij altoos met den Heere wezen.
Doch 't Schriftwoord staat vast: Niets Zal inkomen wat verontreinigt, gruwelijkheid doet en leugen spreekt.
Nog is de deur niet op het nachtslot. Nog wordt daar geklopt aan de deur des harten. De Heere geve, dat gij in het heden der genade u leert onderzoeken, en klaagt gij, dat gij die olie der genade nog mist, dat gij de toevlucht leert nemen tot Hem, die zegt: „Ik raad u, dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, oogenzalf, opdat gij zien moogt. En die overwint. Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijnen troon, gelijk als Ik overwonnen heb en ben gezeten met Mijnen Vader in Zijnen troon".
Voorthuizen

W. L. Mulder

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 juni 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 juni 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's