Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VRAGEN BUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VRAGEN BUS

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vraag: is de beteekenis van Rom. 4:5: door dengene die niet werkt, maar gelooft in Hem, die den goddelooze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid'' — dat we geen goede werken mogen doen, dat we werkeloos moeten zijn als geloovigen ?
Antwoord : We moeten hier goed onderscheiden. Nooit leert Paulus, dat de geloovige in lediggang z'n leven moet doorbrengen. Integendeel. Rom. 6:4: opdat gelijkerwijs Christus uit de dooden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzóó ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden".
Een geloovige kan eenvoudig niet anders, dan God liefhebben — als hij welgesteld is. „God heb ik lief, want die getrouwe Heer hoort mijne stem, mijn smeekingen, mijn klagen". „Ik zal Uw naam met dankerkentenis verheffen, U al mijn geloften brengen". „Wat zal ik, met Gods gunsten overlaan, dien trouwen Heer voor Zijn gena vergelden". „Ik zal met vreugd in 't huis des Heeren gaan, om daar met lof Uw grooten naam te danken. Jeruzalem ! gij hoort die blijde klanken. Elk heff' met mij den lof des Heeren aan !" (Ps. 116).
Het is eenvoudig niet waar, dat er hier onderscheid, verschil, tegenstrijdigheid zou zijn tusschen 't geen de Apostel Paulus leert en wat b.v. in den brief van Jacobus met „het geloof zonder de werken is een dood geloof — zou bestaan. Paulus ^n Jacobus leeren precies 't zelfde ; „het is onmogelijk, dat, zoo wie Christus door een waarachtig geloof ingeplant is, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid" (Cat. Zondag 2(4 vraag en antwoord '64). Deze leer maakt „geen zorgelooze en goddelooze men­schen" ! „En al wat gij doet met woorden of met werken, doet het alles in den naam des Heeren Jezus, dankende God en den Vader door Hem" Col. 3 : 17.
„Maar dat gij nu van harte gehoorzaam geworden zijt aan het voorbeeld der leer tot hetwelk gij overgegeven zijt", Rom. 6 : 17b. „Voorts, broeders, al wat waarachtig is, al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is., al wat rein is, al wat liefelijk is, al wat wèl luidt, zoo daar eenige deugd is en zoo daar eenige lof is, bedenkt dat", Fillpp. 4 : 8. „Wij die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog in dezelve leven ? " Rom. 6 :.2. „Want wij' zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid 'heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen". Ef. 2 : 10. Enz. Enz.
De vruchten des geloofs zijn de goede werken. Dat.leert de Heiland (Mattth. 7:16, 18, enz.); dat leert Paulus ; dat leert Jacobus — dat leert ons de Heilige Geest toestemmen en betrachten. Met dankbaarheid in 't harte zal men de vruchten der dankbaarheid willen toonen (Cat. Zondag 32 en 33') naar den regel van de Wet. (Cat. Zondag 3i4—44). „Alzoo een ieder goede boom brengt voort goede vruchten en een kwade boom brengt voort kwade vruchten", Matth. 7 : 17.
Maar in Rom. 4 : 5 gaat het over een andere aangelegenheid !
Daar gaat het voor Paulus en voor het Joodsche volk en voor ons over de vraag : hoe kan ik rechtvaardig worden voor God?
En dan leert Gods Woord, en de Kerk der Reformatie dus ook, dat de rechtvaardiging des zondaars enkel en alléén geschiedt door een oprecht geloof in Jezus Christus. Niemand is rechtvaardig voor God (Rom. 3 : 10). En dan lezen we Rom. 3 : 28 : „Wij besluiten dan dat de mensch door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de werken der wet. (Luther heeft het woordje „alléén" vóór 't woord „geloof" ingevoegd, sola fide, ter nadere verklaring, maar letterlijk staat het er zoó niet). Of zooals de apostel Paulus schrijft in Gal. 2 : 16 : „doch wetende, dat de mensch niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus, zoo hebben wij ook in Christus Jezus geloofd, opdat wij zouden gerechtvaardigd worden uit 't geloof van Christus en niet uit de werken der wet; daarom dat uit de werken der wet geen vleesch zal gerechtvaardigd worden".
Waarover gaat het hier dus ?
Wij hebben te bedenken, dat de werken der wet hier, in 't stuk der rechtvaardiging des zondaars, gansch buitengesloten zijn en volstrekt niet in aanmerking komen Wat hier in aanmerking komt is : het werk van Christus, Zijne gerechtigheid. En dan alléén het geloof van den zondaar, waardoor wij Christus en alle Zijne weidaden omhelzen en ons tot ons eigendom mogen leeren kennen. Dus: door 't geloof in Christus Jezus, den Heere onze gerechtigheid — en niet uit de werken der wet, die de zondaar wil voorleggen aan God. Alleen, alléén door het geloof !
Als wij denken aan den toestand van den gevallen mensch, is het wel duidelijk, dat geen vleesch uit de werken der wet kan gerechtvaardigd worden, d.i. vrij gesproken van schuld en straf en recht verkrijgend op het eeuwige leven. De gevallen mensch kan de wet van God niet volbrengen gelijk het behoort te geschieden. Alle vleesch, het goddelooze vleesch èn het vrome vleesch, ligt voor God verdoemelijk, d.i. onder de veroordeeling, onder 't vonnis, met den vloek der wet beladen, verwezen naar de buitenste duisternis. Vervloekt is een iegelijk. En nooit kan de mensch gerechtvaardigd, overeenkomstig het heilig recht Gods verklaard worden door den hoogsten Rechter ; nooit kan hij vrijgesproken worden ; nooit kan hij hooren uit des Heeren mond: Kom in, gij gezegende Mijns Vaders" — indien hij niet anders heeft dan zichzelf.
En ziet, als dan de gevallen mensch, altijd weer in eigen kracht zich op de wet gaat toeleggen om die te volbrengen, roemend in zichzelf, dan ziet Paulus hoe de mensch bezig is zich zelf gerechtigheid op te richten, niet beseffende, dat het vloekoordeel op hem ligt en op hem blijft — en dan roept de apostel : beëindig dat werken toch, o, zondaar en goddelooze mensch, want nooit in der eeuwigheid zal een mensch, een zondaar zijnde, uit de werken der wet gerechtvaardigd worden. Om dan óók te leeren, dat de goddelooze mensch, die geleerd heeft zich zelf geheel te verliezen en alle eigen werk heeft laten varen, wanhopend aan zichzelf — o, wonder van Gods genade — zonder de werken der wet, niets dan een goddelooze zijnde, door het geloof in Christus gerechtigheid bij God mag ontvangen.
Dat beteekenen die woorden van Rom. 4 : 5, waar we lezen: ,, doch dengene die niet werkt, maar gelooft in Hem, die den goddelooze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid".
Alles, alles laten varen wat des menschen is, zoowel 't geen door het goddelooze vleesch gewerkt wordt, als wat door het vrome vleesch gewerkt wordt, om Gode aangenaam, te mogen worden en de gerechtigheid bij God te verdienen. Alles, alles loslaten. Om niets anders over te houden dan een zondaar, een goddelooze te zijn voor God. Om dan door genade, in het geloof, zich als een zondaar, als een goddelooze, die niets, maar dan ook niets heeft, wat voor God bestaan kan, enkel en alleen te laten zinken op het borgtochtelijk werk van Jezus Christus, dat, krachtens het genadeverbond, om de wille van de verdiensten van Christus den zondaar, die tot Jezus Christus heeft leeren vluchten in geloof, te worden toegerekend.
Zoo is dan de eerste „bate" des geloofs de rechtvaardiging; de vrijspraak van de veroordeeling, van het vonnis, van de verdoemenis, dat immers is : het besloten worden onder het doemvonnis Gods, tot eeuwige verlorenheid, met vloek en jammer.
Dáarvan vrijgesproken te worden — zonder onze werken, zonder onze eigen gerechtigheid — enkel en alleen door 't geloof in Jezus Christus.
Laat dan af, laat dan af — zoo roept Paulus — van al dat ijdel werk, dat voor God niet bestaan kan, en gelooft in den Heere Jezus Christus, in Wien voor zondaren een volkomen verlossing is, uit louter genade. Dat zijn de beloften des Evangelies, die een reuke des levens zijn ten leven, een iegelijk die gelooft, maar het vonnis en het oordeel en den vloek zullen verzwaren een iegelijk, die den Zoon ongehoorzaam is en in z'n ongeloof volhardt.
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 juni 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

VRAGEN BUS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 juni 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's