Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET DOOPSFORMULIER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET DOOPSFORMULIER

HOOFDSTUK IV.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Verbond.
Conclusie.
Den laatsten tijd is in de Gereformeerde Kerken een vrij heftige strijd gevoerd over het zelfonderzoek. Voor een groot deel berust de hevigheid, waarmede deze strijd gevoerd is, op het feit, dat men elkander van weerskanten niet meer ten volle verstaat en elkander verdenkt van de belijdenis af te wijken. Waar dan nog bijkomt, dat de buitenstaanders dit vuurtje maar al te gaarne aanstookten, opdat zij de Gereformeerde Kerken in staat van beschuldiging zouden kunnen stellen. Want hoever is men daar niet afgeweken, waar men leert, dat het niet meer noodig is zich zelf te toetsen en te beproeven ! Vooral de schrijvers over het heidendom en erger dan heidendom in de Gereformeerde Kerken vonden ook hier weer overvloedig stof tot geeseling van deze Kerken.
Afgezien echter van alle misverstand onderling en van een afkeuringswaardige eenzijdigheid, die den strijd kenmerkte, meen ik toch te mogen zeggen, dat deze strijd laat zien, hoe in de Gereformeerde Kerken, precies als bij ons, twee stroomingen te onderkennen zijn, die ook ten opzichte van het stuk van het zelfonderzoek verraden, dat zij niet uit een en dezelfde bron zijn voortgekomen. De eene zou ik de scholastieke willen noemen, die de lijnen door de theologie van de zeventiende en achttiende eeuw getrokken, wil doortrekken ; de andere is de reformatorische, die wederom in de behandeling der theologische vragen tracht aan te sluiten aan de gegevens van. Schrift en belijdenis.
Ten opzichte van het verbond komt dat daarin uit, dat de eerste strooming het verbond niet neemt naar zijn oprichtingsacte en naar de beloften, die God in Zijn Woord daarin gegeven heeft, maar het geheel construeert van uit de verkiezingsgedachte. Wanneer dus God in Zijn Woord tot Abram zegt: Ik richt mijn verbond op tusschen Mij en u en uw zaad na u in hunne geslachten tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u, dan zegt men onmiddellijk krachtens de geprojecteerde constructie van het verbond, dat met dat zaad niet alle kinderen kunnen bedoeld zijn, wijl God in de eeuwigheid Zijn verbond alleen met de uitverkorenen heeft opgericht en de verbondsweldaden alleen voor hen verordineerd heeft.
Een van de vertegenwoordigers van deze strooming is dr. A. Kuyper Jr., die in zijn brochure In of van het verband op Pag. 6 schrijft van deze belofte des verbonds : „Edoch deze formule mag nooit zoo verstaan worden alsof zij al het geboren zaad zou betreffen, maar moet bezien worden in het licht der eeuwige verkie­zing, dus worden verstaan van het uitverkoren zaad."
Op de volgende bladzij worden de moeilijkheden, die hiermede gegeven zijn, op deze wijze uit den weg geruimd. „De oplossing ligt hierin, dat de geloovige, wel wetende, dat het verbond Gods voor hem en zijn zaad is, maar niet weet, wie God heeft uitverkoren, begint met al zijn kroost als Godgeheiligd zaad te beschouwen en te behandelen, en dit oordeel der liefde handhaaft, totdat het tegendeel blijkt, en de Ismaëls en Ezau's zich als bondsbrekers openbaren."
Onder ons zijn er velen, die met deze conclusie niet meegaan en juist andersom redeneeren; zij houden hunne kinderen voor onbekeerd, totdat het tegendeel blijkt en zij zich openbaren als het ware zaad der belofte. Welke conclusie de juiste is, laten wij thans geheel rusten, omdat hier de moeilijkheid, die ons thans bezig houdt, absoluut niet ligt.
De vraag, waar het hier omgaat, is, hoe de kinderen, als zij opwassen, kunnen weten, dat die beloften, die hun in den doop verzegeld zijn, waarlijk hen gelden en door hen geloovig mogen worden omhelsd. Volgens de constructie van dr. A. Kuyper Jr. kunnen zij dat niet weten, tenzij zij verzekerd zijn van hun verkiezing; immers de belofte des verbonds is niet voor alle kinderen, maar alleen voor de uitverkorenen onder hen. Wie deze lijn van de achttiende eeuwsche theologie doortrekt, doet den grond des geloofs onder onze voeten wankelen en ook al wil men de consequentie niet altijd, het gevolg is, dat heel het stuk van de zelfbeproeving scheef wordt getrokken. Niet Gods onvoorwaardelijke beloften, maar kenmerken van genade kunnen hier alleen vrijmoedigheid geven tot geloof. De zelfbeproeving moet hier noodzakelijk aan het geloof voorafgaan, omdat alleen de aanwezigheid van bepaalde kenmerken mag en kan doen besluiten, dat men recht heeft om de beloften en weldaden des verbonds zich toe te eigenen.
Met dit laatste beweer ik niet, dat de schrijver van de genoemde brochure en zij, die zijn uitgangspunt deelen, deze conclusie trekken ; mijn bedoeling is alleen te zeggen, dat deze conclusie de consequentie is van het ingenomen standpunt. De grond des geloofs wordt hier verlegd van het geschreven Woord naar het innerlijke leven van den mensch en de geschiedenis der Kerk laat zien, dat velen deze consequentie volkomen bewust hebben aanvaard of nog aanvaarden.
Het berust op een dwaling, als men meent, dat de aanvaarding van het reformatorische uitgangspunt, waarbij men zonder onderscheid de belofte des verbonds op heel het zaad der Kerk, op al de kinderen der geloovigen laat slaan, tot lichtvaardigheid moet leiden. Immers de noodzakelijkheid van het geloof, van een waar en levend geloof, waardoor de belofte des levens alleen kan omhelsd worden, blijft hier staan en voor het zelfonderzoek en de zelfbeproeving blijft plaats in de prediking, in zooverre in het leven tot openbaring dient te komen, dat het geloof, waarmede men gelooft, niet een dood geloof is, maar een geloof door de liefde werkende. Maar afgewezen met alle stelligheid moet de gedachte, dat de zelfbeproeving het geloof overbodig maakt of een anderen grond des geloofs kan leggen, dan ons in de beloften der goddelijke barmhartigheid gegeven wordt.
Bij velen leeft echter de heimelijke vrees, dat men door zoo ruim te wezen menschen tot het geloof brengt, die niet uitverkoren zijn. Als ik het zoo uitdruk, klinkt dat misschien erg vreemd, maar het is toch juist. Dat blijkt daaruit, dat tal van van menschen immer voor de geloovige omhelzing van Gods beloften terugdeinzen, omdat zij vreezen, dat zij niet uitverkoren zijn en daarom geen recht hebben op die beloften. In het stelsel of systeem van de uitverkiezing uitgaande, blijkt men in de practijk des levens de waarheid der verkiezing niet te gelooven ; immers was er waarachtig geloof in deze waarheid, dan zou men erkennen, dat niemand tot het geloof kan komen, dan door de verkiezende genade Gods en de levende werking des Heiligen Geestes. Van een geloovig omhelzen van Gods beloften door hen, die niet uitverkoren zijn, kan dus nimmer sprake wezen.
Maar, zoo werpt men mij dan tegen, men kan zich tot wel inbeelden een waar geloovige te zijn en door het geloof Gods genade te hebben omhelsd, terwijl men het toch niet is. Ongetwijfeld; men kan zich ook inbeelden, dat men het zwaar opneemt, terwijl men in werkelijkheid de waarachtigheid van Gods beloften ondermijnt. Maar wat zou dat nu, dat enkele menschen zich voor geloovigen houden, terwijl zij het niet zijn. In de eerste plaats is hier plaats voor het aandringen van de zelfbeproeving, en in de tweede plaats, moet men nu om enkele huichelaars te weren, de ware geloovigen den eenigen troost in leven en sterven onthouden en hen overgeven aan gedurigen twijfel en wankelmoedigheid ? Moet men nu uit vrees, dat een onbekeerde zich lichtvaardig vermeet van Gods genade te gewagen, de deur der genade, die God in Zijn barmhartigheid geopend heeft, weer dicht werpen en hen zoo van het geloof in het geschreven woord verwijzen naar een bizondere openbaring, die hun moet geworden om te kunnen en te mogen gelooven ?
Wie zijn uitgangspunt neemt in de uitverkiezing om vandaar voortredeneerende te komen tot de uitspraak, dat de beloften des verbonds, die wij onze kinderen in den doop doen verzegelen, eigenlijk alleen den uitverkoren kinderen gelden en niet al onze kinderen, neemt de menschelijke rede tot gids en leidsvrouwe, inplaats van het geloof in Gods belofte ; hij zoekt een zekerheid, die zijn verstand kan aanvaarden, inplaats dat hij de zekerheid des geloofs erkent als de eenige, die niet bedriegen kan.
Wij zijn dus niet alleen met Calvijn van oordeel, dat God de Zijnen zoo goed is, dat Hij hun ook een belofte heeft gegeven voor hun vleeschelijk zaad, maar wij achten bovendien, dat de kinderen der gemeente niet alleen mogen gelooven op grond van hun doop, waarin hun die beloften verzegeld zijn, waarin hun betuigd is, dat de beloften des verbonds hunner zijn, maar deze beloften der goddelijke barmhartigheid ook geloovig moeten omhelzen en daartoe moeten worden opgewekt. Het is geen vermetelheid, als zij, die God onder Zijn kinderen wil rekenen, zulk een liefde en barmhartigheid dankbaar aanvaarden, maar het is integendeel schromelijke hardnekkigheid en onverbeterlijke opstandigheid, wanneer men, onder de kinderen Gods in het huisgezin Gods opgenomen, deze barmhartigheid Gods versmaadt en tot den dienst der zonde zich keert.
Het behoeft ons ook niet onduidelijk te zijn, waarom God in zulk een weg Zijn genade den uitverkorenen betoont. Want al worden op deze wijze velen in het verbond opgenomen, die straks als onvruchtbare ranken weer zullen buitengeworpen worden, daarmede wordt niet alleen bewezen, dat zij door eigen schuld verloren gaan, wijl zij Gods genade hebben versmaad, maar tevens wordt zoo op de meest klare wijze duidelijk, dat de weg der verlossing een weg van vrije genade is.
Allen, die eenig kenmerk in den mensch zoeken, op grond waarvan hij gelooven mag, doen den weg der vrije genade te niet en keeren terug tot de wet. De grooce tegenstand, die het reformatorische standpunt in onze dagen ontmoet, hangt daarmede samen, dat men de onvoorwaardelijkheid van Gods beloften niet wil erkennen. Men vindt dat te ruim, dat Gods beloften aan alle kinderen zonder onderscheid verzegeld worden. Nauw is de weg ten leven, zoo zegt men, en geheel in overeenstemming met alle wettische prediking van het begin der wereld af, zoekt men die nauwheid daarin, dat men schifting tusschen de menschen maakt en zegt : neen, dat is niet voldoende en dat is niet genoegzaam; dit zult ge moeten kennen en dat moet ge ondervonden hebben, en dan is er misschien hope voor u. Och ja, de mensch wil niet alleen zwoegen van den morgen tot den avond om zijn zaligheid te werken, maar hij wil zijn ziel ook pijnigen met alle mogelijke pijnigingen, als hij er daarmede maar komt. Maar wij zullen aan al dit eigen werk sterven moeten, want de nauwheid van den weg des levens ligt daarin, dat al het onze veroordeeld wordt, dat ook alle kenmerken te licht worden bevonden, dat alleen vrije genade de eenige bron des behouds is. En van deze vrije genade spreekt het verbond der genade, dat onze kinderen in den doop beteekend en verzegeld wordt en het brengt hun deze genade juist in het teeken en zegel des doops gansch nabij.
Zullen wij ons daaraan ergeren, dat God met Zijn genade zoo mild is ? En zullen wij de waarachtigheid van Gods beloften in twijfel trekken, omdat wij met Judas meenen, dat deze kostelijke gave Gods niet zoo verspild mag worden ? Of het evangelie te verkeeren door te denken, dat deze genade niet aan onwaardigen mag gegeven worden, maar slechts aan een volk, dat het waardig is ?
Zelfs Gods handelwijze in de natuur moge ons dan hier leeren. Want nimmer worden zoo veel zaadjes uitgestrooid, als wij planten noodig hebben, maar overvloedig wordt het zaad in de aarde geworpen en al is het, dat menig zaadje daardoor niet tot zijn bestemming komt, de Heere leert ons daardoor, dat Hij een overvloed heeft van goede gaven en we zullen wèl doen, in plaats van dezen weg Gods te berispen, met dankbaarheid te oogsten, wat Hij in Zijn milde goedheid voor ons doet wassen.
O. a. d. IJ.

Woelderink

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juli 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

HET DOOPSFORMULIER

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juli 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's