Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gereformeerde Geloofsleer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gereformeerde Geloofsleer

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE ORDE DES HEILS.
INLEIDING.

1. Is Jezus, na in den staat van vernedering alles volbracht te hebben, dan aan het eind van Zijn Middelaarswerk gekomen ?
Het werk is voor Christus niet afgedaan als Hij van deze aarde henengaat. Hij moet in den weg des Geestes in de harten der Zijnen komen wonen, om al Gods uitverkorenen van alle plaatsen en tijden toe te vergaderen tot des Heeren Kerk en eenmaal allen tot Zich te trekken in de woningen, die boven zijn. (Joh. 14 vers 1—3).
(Heidelb. Catechismus Zondag 21 handelt over de heilige, algemeene Christelijke Kerk, en zegt : „Dat de Zone Gods uit het gansche menschelijk geslacht Zich een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, door Zijn Geest en Woord, in éénigheid des waren geloofs, van het begin der wereld tot aan het einde der tijden, vergadert, beschermt en onderhoudt").
Christus treedt, als Middelaar niet af, vóór dat Hij Zijn gemeente zonder vlek of rimpel aan den Vader voorgesteld heeft. Dan zal Hij het Koninkrijk aan den Vader overgeven en God zal zijn alles in allen. (1 Cor. 15 vers 28 : „En wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan.zal ook de Zoon Zelf onderworpen worden Dien, Die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen".
2. Waartoe is Christus uit den. staat der vernedering verhoogd geworden, zittende aan de rechterhand des Vaders ?
Hij, die vernederd is geworden om de zaligheid te verdienen, is, als loon op Zijn Middelaarswerk, aan de rechterhand Gods, verhoogd, om nu de zaligheid toe te passen aan Zijn Sion van alle plaatsen en tijden en alzoo te maken, dat al de gekenden des Heeren tot bekeering komen en het eeuwige leven beerven. Heidelb. Catechismus Zondag 19 : „Christus is ten hemel gevaren, en zit ter rechterhand Gods, opdat Hij Zichzelven daar bewijze als het Hoofd Zijner Christelijke Kerk — en opdat Hij door Zijnen Heiligen Geest in ons. Zijne lidmaten, de hemelsche gaven uitgiet".
Dat is de nuttigheid voor ons op aarde. van Zijn heerlijkheid
3. Wie treedt bij dat werk van de toepassing van het heil, dat Christus in den weg van Zijn dadelijke-en lijdelijke gehoorzaamheid verdiend heeft, op den voorgrond ?
De Heilige Geest, die op Zich genomen heeft om het meest teere werk te verrichten in het binnenste der ziele van den zondaar, om een geestelijke vereeniging der uitverkorenen met Christus te werken. (Joh. 16 vers 14 : „Die (n.l. de Geest der waarheid of de Trooster ; zie VS. 13 en 7) zal Mij verheerlijken: want Hij zal het uit het Mijne nemen en zal het u verkondigen." 1 Cor. 12 vers 3b : „En niemand kan zeggen Jezus den Heere te zijn, dan door den Heiligen Geest."
4-. In welke orde geschiedt de toepassing des heils ?
De gewone voorstelling der Schrift is, dat alles, als bij een keten, schakel voor schakel in elkaar grijpt en saam één geheel vormt ; waarom wij dan ook wel spreken van de „keten des heils", waarover Paulus schrijft in Rom. 8 vers 30 : „En die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen ; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt."
5. Hoe kan de volgorde dus nader worden omschreven ?
De verordineering is „tevoren" geschied, n.l. vóór de grondlegging der wereld, en wel „in Christus" onlosmakelijk verbonden met den Verbonds-Middelaar, Wiens werk in alles plaatsbekleedend is. Die verordineering wordt in den tijd gerealiseerd door de drievoudige genadewerking van roeping, rechtvaardigmaking en verheerlijking.
6. Wat moet hier aanstonds van den weg des heils of den weg der verlossing en zaligheid, waarbij Goddelijke orde heerscht, gezegd worden ?
De weg des heils mét de orde des heils (via salutis — or do salutis) is niet de weg waarlangs wij de zaligheid bereiken, maar waarlangs God Zijn kinderen tot de zaligheid brengt en de zaligheid deelachtig maakt. De richtingswijzer is niet van beneden naar boven, maar wijst altijd van boven naar beneden. Rom. 9 VS. 16 : „Zoo is het dan niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods". Rom. 11 vs. 36 : „Maar uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen, Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen". „Niets uit ons, maar alles uit Hem — zóó komen we in Jeruzalem".
Remonstrantsch (Pelagiaansch-Modern) is van den mensch naar God. Het Reformatotisch en echt-Christelijke, Schriftuurlijke beginsel is : van God naar den mensch. Rom. 9 VS. 15 : „Ik zal Mij ontfermen, diens Ik Mij ontferm, en zal barmhartig zijn, dien Ik barmhartig ben".
7. In welken weg wordt de mensch dus passief en actief geleid bij de toepassing des heils ?
Die door den Heere verkoren is, wordt' op Gods tijd in den weg der roeping gebracht tot de wedergeboorte. Na de roeping en de wedergeboorte volgt het geloof als eerste werkzaamheid des nieuwen levens en als bate des geloofs de rechtvaardigmaking voor God, in de toegerekende borggerechtigheid van Jezus Christus, den Verbonds-Middelaar. Na de rechtvaardigmaking volgt dan de bekeering of de heiligmaking. In den weg der volharding, met een voorsmaak van de hemelsche vreugd, is er een uitzien naar het opgenomen worden in heerlijkheid.
8. Wat blijkt bij dit alles wel ten opzichte van de wijze, waarop de uitverkorenen worden toegebracht ? Hoewel Christus voor al de Zijnen gestorven is en alles voor hen heeft volbracht, zien wij, dat al de uitverkorenen daarom nog niet aanstonds van alle zonde bevrijd, in het leven gezet en van den dood verlost zijn, maar dat zij moeten worden vermaand tot geloof en bekeering en dat zij moeten worden wedergeboren, gerechtvaardigd en geheiligd, om alzoo straks als nieuwgeboren kinderen en levende lidmaten van Christus, te worden opgenomen in heerlijkheid.
9. Wat mag in deze nooit de voorstelling worden ? Men mag het nooit voorstellen, alsof God slechts de mogelijkheid en het middel tot zaligheid heeft gegeven, maar dat het verkrijgen der zaligheid nu afhangt van de vrije wil des menschen, die tot geloof en bekeering geroepen wordt. Dan zou datgene, wat over het werkelijk zalig worden beslist, door den mensch moeten geschieden. Deze Pelagiaansche voorstelling van de heilsorde moet ten stelligste worden verworpen en bestreden.
10. Waar moet tegelijk tegen worden gewaakt ? Als gewaakt moet worden tegen de fout den mensch meer of minder het uitwerken van de zaligheid in handen te leggen, moet tegelijk worden verworpen de dwaling, alsof God den mensch als een stok of een blok behandelt (wat het Remonstrantisme, 1619, van het Gereformeerd beginsel lasterlijk vertelde) en er dus geen werkzaamheid des Heeren aan of in den mensch zou wezen bij de toepassing des heils. Want daar is een werkzaamheid des Geestes, waarmee de mensch in aanraking moet komen, zal hij de daadwerkelijke bekeering deelachtig worden en het Koninkrijk Gods ingaan. Hierom is alle valsche lijdelijkheid en alle antinomianisme (wetsverachting) veroordeeld. Wij moeten niet hebben een werkheiligheid, om daarmee de zaligheid te verdienen, noch ook een verachten van weg én middelen, van wet en orde, welke de Heere wil gebruiken om zondaren te brengen in levende relatie met den algenoegzamen Borg en Middelaar, die juist ook daartoe verhoogd is : om te werken tot de toebrenging der Zijnen.
11. Hoe kunnen we dus de orde des heils nader omschrijven ? Onder de orde des heils of de gouden keten des heils, verstaan wij den weg waarlangs en de wijze waarop de God der zaligheid den zondaar in aanraking brengt met de door Christus verworvene weldaden des heils, om deze Zijn uitverkorenen, van alle taal en volk, daadwerkelijk in bezit te geven hier in dit leven ten deele, en straks in de eeuwigheid volmaakt. Rom. 8 vers 30.
De Heidelb. Catech. zegt in Zondag 23 : „ hetwelk de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt , alleen om de wille van de verdienste van Christus". (1. De H. Geest ; 2. door het Evangelie ; 3. in mijn hart ; 4. om Christus' wil).
Wij moeten komen tot kennis van den weg des Heeren, niet alleen in objectieven zin genomen („een stellig weten of kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houde, dat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft", Heid. Catech. Zondag 7), maar ook in subjectieven zin van de wijze, waarop de Heilige Geest de verlossing in de harten toepast („maar ook een vast vertrouwen, hetwelk de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is". Heid. Catech. Zondag 7).
12. Welke beteekenis hebben we nog nader te hechten aan de orde des heils ? Dat er een orde des, heils is, of zooals de Dordtsche Leerregels spreken van „den gulden keten van onze zaligheid" (Hfdst. I, § 2 van de verwerping der dwalingen) bewijst, dat het niet „kris kras" door elkaar gaat, met sprongen, maar dat de Heere, als een God van orde, schakel met schakel verbindt, 't Eene, stuk grijpt in het andere, gelijk de schalmen van een ketting, om saam één ordelijk geheel te vormen. Wel kan de Heere merkwaardig bij den een in één moment samentrekken, waar een ander jaren over doen moet (moordenaar aan het kruis), maar in wezen gaat het langs denzelfden weg ; en waar de Heere Zich aan de orde, door Hem Zelf gesteld, houdt, zijn wij aan den weg der middelen gebonden. De twee eindpunten zijn : God en mensch. Het middelpunt der zaligheid is Christus. Niemand wordt zalig, dan door Hem, Die den éénigen Naam onder den hemel draagt, door welken wij moeten zalig worden. Hij is de Weg en niemand komt tot den Vader dan door Hem. Niemand kan zalig worden of hij zal den Heiland en Middelaar bewust moeten leeren kennen tot verzoening van de zonde. „Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt".
Was er nu alléén de uitverkiezing (praedestinatie, vóórverordineering, met de verkiezing en verwerping), dan zouden we kalm kunnen zeggen : We zullen het afwachten, of we zalig worden. Maar er is een weg, een orde waarlangs en er zijn middelen en wegen waardoor we zalig moeten worden. „Zoek den Heere en leef". „Ken Mij en leef". En Christus wandelt onder ons in het gewaad der Schriften.
Wij hebben den Heere vrij te laten in Zijn vrijmacht — maar ons zelf hebben we te binden aan den weg der middelen en ook tot anderen hebben we té gaan met het middel: de prediking van het Evangelie des Kruises. Wij hebben dien Christus en dat Evangelie Gods te nemen, zooals de Heere Zelf ons dat in Zijn Woord heeft geopenbaard en door dat Woord ons wil aanbieden. Hierbij gaat het om de verlichting door den Heiligen Geest, Die uit Christus wil nemen en wil leiden in alle waarheid — welke waarheid ons zal vrij maken. Dan worden we~ ontdekt aan de ware werkelijkheid des levens, in zonde ontvangen en geboren — en aan dé werkelijkheid der zaligheid in Jezus Christus, den Verlosser en Zaligmaker. Het geloof is de overgave in vertrouwen op Gods beloften des Evangelies.

A. DE ROEPING.
1. Wat verstaan wij onder de roeping ? Onder de roeping verstaan wij, de ernstige noodiging die van Godswege tot den mensch komt om uit de Godsverwijdering terug te keereri, om zich te bekeeren van den weg der zonde en te gelooven in Jezus Christus, den Zaligmaker, die in de wereld is gekomen om te zoeken wat verloren is. Opdat die roeping tot zaligheid geschieden kan, houdt God alles en gansch de menschheid nog in stand en laat Hij Zijn zon opgaan over boozen en goeden en regent Hij over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Zijn algemeene gratie, die over al Zijne werken ligt, moet de particuliere genade dienen, tot zaligheid van Sion en openbaring van Gods heerlijk en eeuwig Koninkrijk.
2. Welke onderscheiding maken wij bij de roeping ? Wij onderscheiden: een algemeenen een bizondere roeping. De algemeene roeping Gods vinden wij overal ; de bizondere roeping is daar, waar de Heere Zich in den weg van Zijn bizondere bemoeienissen, door Zijn Woord, met de menschen inlaat. De bizondere roeping onderscheiden wij dan weer in : uitwendige-en inwendige roeping.
3. Wat is de algemeene roeping ? Dat is de roeping Gods, die in de natuur, door de geschiedenis en door het geweten, uitgaat tot alle menschen. De Heere toewijst hierin kennelijk, dat Hij Zich niet onbetuigd laat aan de menschen ; opdat zij, die van Gods geslacht zijn, naar Hem zouden leeren vragen en Hem zoeken, (Hand. 14 vs. 17 ; 17 vs. 26, 27 ; Rom. 1 vs. 20).
4. Is deze algemeene roeping voldoende tot zaligheid ? Neen, want die algemeene roeping Gods in de natuur, in de geschiedenis, in ons verstand: en in ons geweten (we zijn van Gods geslacht) geeft geen kennis aan Christus, van Wien God tot ons spreekt door Zijn Woord.
5. Is de algemeene roeping dan zonder beteekenis voor den mensch ? Neen, want de algemeene roeping stelt den mensch méér nog verantwoordelijk en maakt onder de menschen een eerbaar leven mogelijk, dat ingetoomd wordt binnen de grenzen der algemeene Godskennis en voorbereidt voor de roeping door het Evangelie.
6. Hoe onderscheiden we de bizondere roeping, die van de algemeene verschilt ? De bizondere roeping is alleen daar, waar het Woord Gods is ; deze roeping in den weg van Gods Woord, wordt dan onderscheiden in een uitwendige en een inwendige roeping.
7. Wat is de uitwendige roeping ? Zij is de roeping Gods die uitgaat tot allen, die hèt Evangelie hooren, op welke wijze dat Woord ook tot de menschen komt. Jesaja 45 vs. 22: „Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde ; want Ik ben God en niemand meer". Het is „de uiterlijke prediking". (D. L. hoofdst. III en IV).
8. Hoe komt die uitwendige roeping in den weg des Woords tot den mensch ? Deze roeping Gods, in den weg van Zijn Woord, komt tot den zondaar met : 1. een aanbod van genade ; 2. een bevel des geloofs ; 3. een verzekering, dat wie gelooft, zalig zal worden ; 4. een bedreiging van straf, dat een iegelijk, die den Zoon ongehoorzaam is, blijft onder den toorn Gods, Marcus 16 vs. 15, 16 : „En Hij zeide tot hen : Gaat henen in de geheele wereld, predikt het Evangelie aan alle creaturen. Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden ; maar die niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden".
9. Wat is de taak van Christus' Kerk in deze ? De roeping Gods, in den weg van Zijn Woord, is bestemd voor alle menschen en aan de Kerk heeft Christus bevolen haar te brengen tot alle creaturen, met de belofte dat Christus Zelf Zijn Kerk zal uitplanten onder alle volkeren tot aan de einden der aarde. Dordtsche Leerregels I, 3 : „En opdat de menschen tot het geloof worden gebracht, zendt God goedertierenlijk verkondigers van deze zéér blijde boodschap, tot wie Hij wil, en wanneer Hij wil; door wier dienst de menschen geroepen worden tot bekeering en het geloof in Christus, den Gekruisigde. „Want hoe zullen zij in Hem gelooven, van Wien zij niet gehoord hebben ? En hoe zullen zij hooren, zonder die hun predikt ? En hoe zullen zij prediken, indien zij. niet gezonden zijn ? " (Rom. 10 vs. 14, 15).
10. Wat is in het algemeen de nuttigheid van deze roeping ? God handhaaft door haar Zijn recht op alle menschen en alle volkeren, zoodat eenmaal in den dag der dagen niemand te verontschuldigen zal zijn ; en de Heere wil het als een voorbereiding gebruiken tot de vergadering van Zijn volk ten eeuwigen leven.
11. Is het afwijzen van de (uitwendige) roeping vrij onschuldig te achten ? Neen. Want God meent het ernstig in Zijn roeping met allen en Hij wordt dan afgewezen door hart en geweten des menschen. Daarom staat in de Schrift : Gij hebt het geweten, maar niet gedaan ; gij hebt niet gewild ; gij zijt den Zoon ongehoorzaam geweest, enz. Het geweten geeft mede-getuigenis, dat het door ónze zonde en vijandschap is. De Heilige Geest wordt tegengestaan, bedroefd en uitgebluscht.
12. Hoe spreken de Dordtsche Leerregels over de roeping en de afwijzing daarvan ? In Hoofdst. III en IV (die handelen over „de verdorvenheid des menschen en de wijze waarop de mensch tot God bekeerd wordt") lezen we § 8 : „Doch zoovelen als er door het Evangelie geroepen worden, die worden ernstiglijk geroepen. Want God betoont ernstiglijk en waarachtiglijk in Zijn Woord, wat Hem aangenaam is ; n.l. dat de geroepenen tot Hem komen. Hij belooft ook met ernst allen, die tot Hem komen, en gelooven, de rust der zielen en het eeuwige leven".
13. Wat wordt daar verder gezegd van degenen, die zich niet bekeeren? In § 9 lezen we : „Dat er velen, door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, niet komen en niet bekeerd worden, daarvan is de schuld niet in het Evangelie, noch in Christus, door het Evangelie aangeboden zijnde ; noch in God, Die door het Evangelie roept, en zelfs ook dien Hij roept onderscheidene gaven mededeelt — maar in degenen, die geroepen worden". En dan wordt daar gewezen op de gelijkenis van den zaaier (Matth. 13): „sommigen, zorgeloos zijnde, nemen het woord des levens niet aan ; anderen nemen het wel aan, maar niet in het binnenste huns harten, en daarom is het, dat zij, na een kortstondige blijdschap van het tijdelijk geloof, wederom terug wijken ; anderen verstikken het zaad des Woords door de doornen der zorgvuldigheden en wellusten der wereld, en brengen geene vruchten voort".
14. Wat wordt dan getuigd van degenen, die het Woord des Heeren ter harte nemen en zich wel van harte tot God bekeeren ? De Dordtsche Leerregels, Hfdst. III en IV, § 10, zeggen : Maar dat anderen, door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, komen, en bekeerd worden, dat moet men den mensch niet toeschrijven, alsof hij zichzelven door zijn vrijen wil zoude onderscheiden van anderen (hetwelk de hoovaardige ketterij van Pelagius stelt) ; maar men moet het Gode toeschrijven, die, gelijk Hij de Zijnen van eeuwigheid uitverkoren heeft in Christus, alzoo ook die zelfden in den tijd krachtiglijk roept, met het geloof en de bekeering begiftigt, en, uit de macht der duisternis verlost zijnde, tot het rijk Zijns Zoons overbrengt".
Zoo is het, volgens Gods Woord, de eigene schuld van ieder die, onder de roeping levend, verloren gaat, door de hardnekkige, zondige afwijzing van de aanbieding des heils — en het is enkel en alleen genade Gods, wanneer een hart veroverd wordt en een ziel zich gewonnen geeft, neervallend aan de voeten van den Heiland, belijdende al de zonden en al de schuld. „Ziet, hij bidt". Voor het verstand ligt hier geen oplossing, maar het is de ons geopenbaarde waarheid Gods, en ons geweten geeft ons mede getuigenis. Hier vindt alleen het geloof de oplossing tot Gods eer.
15. Wat is de inwendige roeping ? De uitwendige (bijzondere) roeping door 't Woord, wordt een inwendige, wanneer de krachtdadige en hartveranderende werking des Heiligen Geestes over den mensch komt, waarbij het Woord der prediking in de ziele inslaat en wordt geloofd en aangenomen. Rom. 8 VS. 30 : „Die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen, en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd", enz. Hand. 16 vs. 14 : „En eene zekere vrouw, met name Lydia, eene purperverkoopster van de stad Thyatira, die God diende, hoorde ons : welker hart de Heere heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd".
16. Wat gebeurt er bij de inwendige roeping ? De zondaar wordt uit den staat van geestelijken dood in het, leven, uit de duisternis in het licht overgezet; Efeze 2 vs. 1 : „En u heeft Hij mede levend gemaakt, waar gij dood waart door de misdaden en de zonden". (1 Joh. 3 VS. 14a ; zie ook Leerregels van Dordt III en IV, § 11, 12).
17. Wat lezen we van die inwendige roeping in de Dordtsche Leerregels ? In Hfdst. III en IV, § 11a, lezen we : „Wanneer God Zijn welbehagen in de uitverkorenen uitvoert, en de ware bekeering in hen werkt, zoo is het dat Hij niet alleen het Evangelie hun uiterlijk doet prediken, en hun verstand krachtiglijk door den Heiligen Geest verlicht, opdat zij recht zouden verstaan en onderscheiden die dingen, die des Geestes Gods zijn — maar Hij dringt ook in tot de binnenste deelen des menschen met de krachtige werking van den zelfden wederbarenden Geest ; Hij opent het hart, dat gesloten is ; Hij vermurwt dat hard is ; Hij besnijdt dat onbesneden is".
Van die inwendige roeping is dan de vrucht en de openbaring : de bekeering. „In den wil stort Hij nieuwe hoedanigheden, en maakt dat die wil, die dood was, levend wordt ; die boos was, goed wordt ; die niet wilde, nu metterdaad wil ; die wederspannig was, gehoorzaam wordt ; Hij beweegt en sterkt dien wil alzóó, dat hij als een goede boom vruchten van goede werken kan voortbrengen". (D. L. III en IV, § 11b).
Het zaad des Woords, dat in het harte, door den Geest toebereid, valt, brengt vruchten voort ; die inwendig getrokken wordt, volgt den Heere in de wedergeboorte. Zaad en plant ; wortel en boom ; bron en rivier ; trekken en volgen. „Er zij licht" (inwendige roeping) en er is licht (wedergeboorte en nieuw leven).
1 Petrus 1 VS. 23: „Gij, die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het eeuwig blijvende Woord van God".
Wanneer bij de algemeene roeping in natuur, geschiedenis en geweten, niet de bijzondere roeping komt door het Woord des Evangelies, zullen we den weg des heils niet leeren kennen. En als bij de uiterlijke prediking des Woords (de uitwendige roeping) niet de innerlijke of inwendige roeping des Geestes komt, die het Woord Gods in het binnenste des harten indraagt, zal het alles ons niet tot zaligheid zijn.
Kom, Heilige Geest —  In Uw licht zien wij het licht

(Wordt voortgezet.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 augustus 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

Gereformeerde Geloofsleer

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 augustus 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's