KERKELIJKE RONDSCHOUW

V.
In artikel 24 van het Ontwerp voor een nieuw Algemeen Reglement wordt gehandeld over den Algemeenen Kerkeraad. En wel als volgt :
„Aan den Algemeenen Kerkeraad is bepaaldelijk opgedragen :
1°. De zorg voor hetgeen betrekking heeft op de beroeping en het ontslag van predikanten, alsmede voor de verkiezing van ouderlingen en diakenen, overeenkomstig de hierna volgende bepalingen in dit reglement (zie art. 28 en 29) en de bijzondere Reglementen.
2°. De behartiging van de geestelijke behoeften der armen ; de zorg voor de diaconiegoederen ; het jaarlijks opnemen van de diaconie-rekeningen en het geven van de vereischte inlichtingen betreffende het diaconie-beheer ; alles volgens de bepalingen van het Synodaal Reglement voor de Diaconiën.
3°. Het houden van een volledige beschrijving of een ligger : a. van de diaconiegoederen en - fondsen ; b. van al de overige fondsen en eigendommen die aan de Gemeente behooren, voor zoover die onder het beheer of toezicht van den Kerkeraad zijn ; e. van het tractement des predikants of der predikanten, met de gewone emolumenten.
4°. Het bepalen van alle collecten, die tijdens of aan het einde van de godsdienstoefeningen worden gehouden.
5°. Het kennisgeven aan de desbetreffende Classicale Commissie van ontdekte verkeerdheden in de administratie der kerkelijke goederen, alsmede in die der pastoriegoederen.
6°. Het ontvangen van de persoonlijke en de beantwoording van de vragen der schriftelijke Kerkvisitaties.
7°. De zorg voor het aanvragen, innen en overmaken van collecten, quota en bijdragen voor 'de verschillende algemeene kerkelijke fondsen en kassen gelijk deze bij de bijzondere Reglementen worden geregeld."
Zooals men ziet is hier o.a. bepaald, dat de Algemeene Kerkeraad alle collecten in de godsdienstoefeningen te regelen heeft, gelijk ook behoorlijk is. Alle collecten moeten door den Algemeenen Kerkeraad gaan ter bespreking en ter beslissing.
Artikel 25 luidt :
„De Kerkeraden zijn bevoegd, voor de behartiging van bijzondere belangen of werkzaamheden der gemeenten commissiën te benoemen, zoo uit den kring hunner leden als uit dien van de lidmaten der Gemeente ; alles overeenkomstig bijzondere plaatselijke Reglementen, die volgens art. 13 van dit Reglement de goedkeuring van de Classicale Vergadering behoeven".
Men bemerkt, dat hier de weg gebaand wordt tot opname van niet-kerkeraadsleden in allerlei takken van werkzaamheid, die van den Kerkeraad uitgaan ; om zoodoende trouwe, behulpzame gemeenteleden te mobiliseeren.
Art. 26 handelt over de Censuur en luidt :
„De censuur over de leden der Gemeente, met uitzondering van : de predikanten, zoowel de emeriti en zij, die de bevoegdheid van emeriti hebben, als de dienstdoende en van de Candidaten tot den Heiligen Dienst — geschiedt in eerste instantie door den Kerkeraad. Van de uitspraken van den Kerkeraad kan men zich beroepen op de Classicale Vergadering, alles overeenkomstig de bepalingen van dit Reglement in artt. 14—16 en de voorschriften in het Reglement voor Kerkelijk Opzicht en Tucht.
In de Toelichting bij dit belangrijke artikel wordt gezegd: „Logisch moet een artikel over de censuur over Ie leden voorafgaan aan het artikel, dat speciaal op de aparte ambtsplichten van predikanten, ouderlingen en diakenen nader ingaat. De censuur wordt uitgeoefend door den Kerkeraad (bijzonderen Kerkeraad) als geheel, als vergadering.
Een ingrijpende verandering betreft de regeling, waarbij de ouderlingen en diakenen, in eerste instantie, onder het opzicht van den Kerkeraad gesteld worden, ook in dier voege, dat de Kerkeraad, in eerste instantie, klachten tegen ouderlingen en diakenen behandelen mag. De Schotsch presbyteriaansche Kerkorde spreekt dit terecht nadrukkelijk uit. Het ligt in de lijn van het Gereformeerde Kerkrecht. Ouderlingen en diakenen kunnen niet (evenals predikanten, enz.) gerekend worden een relatie met de Algemeene Kerk te hebben vóór en onafhankelijk van die tot de plaatselijke Gemeente. (Zie art. 31 Ned. Gel. bel.). Ouderlingen en diakenen behooren geheel en al in hun ambtelijke relatie afhankelijk gesteld te worden van de plaatselijke Kerk, op wier erf zij gewone Gemeenteleden waren voor de verkiezing tot het ambt. Er bestaat geen reden, waarom de Kerkeraad tuchtzaken tegen hen in eerste instantie niet zou mogen behandelen. Omdat zij zelf mede deel uitmaken van de Kerkeraadsvergadering ? Maar dat is toch geen bezwaar. Want moeten de predikanten, tegen wie eventueel een klacht ingediend wordt, niet evenzeer eigenlijk mede deel uitmaken van de Classicale Vergadering, die tot tuchtoefening over hen gerechtigd is ? "
Over de ambtsplichten handelt art. 27 :
„Aan predikanten is toevertrouwd en aanbevolen : de dienst der Gebeden en de bediening des Woords ; het bedienen van Doop en Avondmaal ; de leiding van de openbare godsdienstoefeningen ; het catechetisch onderwijs ; het afnemen van belijdenis des geloofs, in tegenwoordigheid van één of meer ouderlingen; de bevestiging van predikanten, hulppredikers, ouderlingen, diakenen en lidmaten ; de herderlijke zorg met de daartoe behoorende handhaving van goede orde en tucht in de Gemeente, het besturen van de vergaderingen zoo van den Kerkeraad als van het Kiescollege of van de stemgerechtigden.
Predikanten kunnen voor de vervulling van een of immer bijzondere werkzaamheden worden beroepen en in verband daarmee geheel of gedeeltelijk van de werkzaamheden, in het vorig lid genoemd, worden vrijgesteld.
Tot deze werkzaamheden, met uitzondering van het afnemen van belijdenis des geloofs, de herderlijke zorg en het besturen van vergaderingen, zijn mede bevoegd emeriti predikanten en zij, die de bevoegdheid van emeriti hebben.
Aan ouderlingen is toevertrouwd en aanbevolen : met de predikanten bezig te zijn in de herderlijke zorg voor de Gemeente ; de bevordering en het toezicht op het godsdienstonderwijs ; de handhaving van de goede orde en tucht in de Gemeente, ook omvattende het opzicht over belijdenis en wandel der gemeenteleden en het toezicht op de leer en den wandel van de Dienaren des Woords ; voorts het ijverig samenwerken met de predikanten in alles, wat aan de christelijke volmaking der Gemeente kan dienstbaar zijn.
Aan diakenen is toevertrouwd en aanbevolen : de meer bijzondere zorg voor de armen der Gemeente. Daartoe zijn zij belast met het dagelijksch bestuur der Diaconie-goederen, met het innen van alle, onder welken titel ook, aan de Diaconie der Gemeente aankomende gelden ; met de inzameling der liefdegaven en met het besteden van dit een en ander met blijmoedigheid en voorzichtigheid tot leniging van den nood der armen".
In de Toelichting lezen we o.a. : „Bij de formuleering der ambtsplichten van predikanten, ouderlingen en diakenen, is zooveel mogelijk rekening gehouden met de omschrijving, die onze liturgische formulieren van de verschillende ambtsplichten geven. Zoo werd „Evangelie" veranderd in „Woord", namelijk het Woord des Heeren, door de Schriften der profeten en apostelen geopenbaard (zie formulier ter bevestiging van Dienaren des Woords) ; voorbede en handhaving van orde en tucht werd expresselijk genoemd (zie genoemd formulier onder 2 en 4); bij de ouderlingen het toezicht op de leer en den wandel van de Dienaren des Woords (het formulier onder 3)."
(Wordt voortgezet.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen