Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

IN HET CENTRUM DER BELANGSTELLING.
Het militaire vraagstuk staat op 't oogenblik in het centrum der belangstelling van ons volk.
De Troonrede, evenals de millioenen-nota, doen aanwijzingen, die er op duiden, dat ten aanzien van de versterking der weermacht de Regeering diligent is, en dat in dit parlementaire jaar groote dingen zijn te verwachten.
De Troonrede zegt, dat, gelet op de spanningen in de verhouding tusschen de volken en het daarmee saamhangende gevaar voor internationale verwikkelingen,
1°. zoowel hier te lande als in Indië voortgegaan moet worden met de versterking van onze weermacht ;
2°. belangrijke voorstellen, de defensie betreffende, onverwijld zullen worden aanhangig gemaakt ;
3°. bijzondere financieele voorzieningen zullen worden getroffen tot dekking van de verhooging der defensie-uitgaven ;
terwijl de millloenen-nota op schier elke bladzijde de noodzakelijkheid betoogt dat ten behoeve van de verdediging van Nederland en Indië groote financieele en persoonlijke offers zullen moeten worden gebracht.
Zelfs zullen de uitgaven voor de defensie , — aldus de nota — een zoodanige uitzetting moeten ondergaan, dat beperking van de uitgaven voor de andere onderdeelen van de Regeeringszorg dubbel geboden is.
Daarom ontbreekt voorshands — zoo gaat de Règeering voort — de mogelijkheid tot het doen van allerlei belangrijke uitgaven, die op zichzelf gewenscht of nuttig zouden zijn, zooals: verhooging van salarissen en loonen, verlaging van de leerlingenschaal bij het lager onderwijs, uitbreiding van de gelegenheid tot opneming in de ouderdomsvoorziening en meer anderen.
Alle uitgaven moeten tenslotte achterwege blijven, omdat de defensie op dit oogenblik alle beschikbare — en zelfs nog niet beschikbare gelden behoeft.
Om nu een indruk Ie krijgen van wat aan de versterking der weermacht zoowel voor die van Indië als voor die van Nederland moet worden ten koste gelegd, hebben wij slechts een blik te slaan in de stukken, welke de defensiebegrooting voor het volgende jaar begeleiden.
Wat Indië betreft, daarover deelden wij reeds liet een en ander de vorige week mede. Genoeg is het, om daaraan thans nog toe te voegen, dat voor den aanbouw en instandhouding der vloot in Indië jaarlijks zal noodig zijn een bedrag van ongeveer 17 1/2 millioen gulden.
Voor Nederland zal het aantal reeds in 1936 en 1937 uit het defensiefonds aangekochte infanterievuurmonden belangrijk moeten worden vermeerderd, de luchtverdediging eischt versterking ; de luchtdoelartillerie en de) zoeklichten behoeven aanmerkelijke aanvulling ; de ervaring, welke in het buitenland werd opgedaan, dwingt tot verdere motoriseering en mechaniseer ing der strijdkrachten, en tenslotte vraagt de versterking van het artilleristisch vermogen de volle aandacht.
Ter voorziening nu in deze behoeften berekent de Regeering, dat gedurende de jaren 1938 tot en met 1941, dat is dus gedurende 5 jaren, benoodigd zal zijn een bedrag van rond 157, 5 millioen gulden, waarvan 20, 5 millioen voor de zeemacht.
Deze 157, 5 millioen gulden zullen, omdat dit groote bedrag geheel buiten de mogelijkheid ligt van gewone dekking, op den kapitaaldienst beschikbaar worden gesteld, dat wil zeggen, dat de 157, 5 millioen zullen worden geleend, van welk geld dus rente en aflossing zal moeten worden. betaald tot een bedrag van ±10 millioen gulden 's jaars.
Bij de 17, 5 millioen ten behoeve van de Indische marine en de 10 millioen voor rente en aflossing der 157, 5 millioen gulden, komen verder nog de kosten van de wijziging der Dienstplichtwet. Deze kosten zullen met zich brengen, dat de jaarlijksclie uitgaven voor de defensiebegrooting nog met 17, 5 millioen gulden zullen worden verhoogd.
Eindelijk is, behalve kleinere uitgaven voor allerlei doeleinden, nog een bedrag, als uitgaven voor eens, noodig van 22 millioen gulden terzake van de uitbreiding der kazerneering.
Alles bij elkander genomen, zal er bij de vaststelling van de rijksuitgaven mede moeten worden gerekend, dat voor den vervolge voor de landsverdediging in Nederland en voor de zeemacht in Indië een meerder bedrag van jaarlijks 50 millioen gulden zal benoodigd zijn.
In hoeverre het zal mogelijk zijn, dat de uitgaven met dit bedrag worden bezwaard, zal zoo aanstonds bij de behandeling van de Rijksbegrooting moeten blijken.
Het militaire vraagstuk staat wel in het centrum van de belangstelling van Regeering en volk.

THEODORUS BEZA
De vriend en opvolger van Calvijn

Beza, die afkomstig is uit een aanzienlijk geslacht, werd op 24 Juni 1519 in het stadje Vezelay (Bourgondië) geboren. Hij was het zevende kind, dat in het gezin zijner ouders het levenslicht aanschouwde. Zijn vader was koninklijk landvoogd, terwijl zijn moeder op geneeskundig gebied zeer ontwikkeld was. Door practische aanwending van haar kennis had zij in de omgeving aller hart gewonnen, want het was haar een lust, bezig te zijn op het terrein der barmhartigheid.
Opgevoed is Theodorus eigenlijk ten huize van zijn oom, die te Parijs lid van het parlement was. Zijn vrouw en hij wilden zich gaarne met de opvoeding van het knaapje belasten, vooral, waar zij zelf geen kinderen hadden. Door zijn moeder werd Theo, toen hij nog geen drie jaar was, naar Frankrijk's hoofdstad gebracht. Zij zal toen wel niet hebben vermoed, dat het de laatste maal was, dat zij haar zoontje zag, want weldra stierf zij, 32 jaar oud zijnde.
Op aanraden van een vriend zond Theo's oom hem naar Orleans, waar hij de lessen volgde van Melchior Wolmar, een man van groote bekwaamheid, die op Beza veel invloed heeft uitgeoefend. Wolmar paarde aan gedegen kennis der oude talen Evangelischen zin, zoodat hij behoorde tot die mannen, die van beteekenis geweest zijn voor de wetenschappelijke en geestelijke vorming van hen, die in de kerk der Reformatie een plaats van beteekenis hebben ingenomen. Het was December 1528 dat Beza naar Orleans ging. Weldra werd Beza in het huis van zijn leermeester opgenomen, waaraan Beza zelf zulk een waarde heeft toegekend, dat hij dit tijdstip wel zijn tweede geboorte genoemd heeft. Toen Wolmar een beroep naar de Academie van Bourges, destijds het centrum der reformatorische beweging, aannam, ging ook Beza daar heen. Zeven jaren ontving hij Wolmar's onderwijs, en in dien tijd zijn er tusschen leermeester en leerling banden gelegd, die alleen door den dood konden verbroken worden. Waarschijnlijk zou Beza nog langer aan de voeten van zijn geliefden leeraar gezeten hebben, indien de vervolgingen Wolmar op 1 Mei 1535 niet genoopt hadden, naar Duitschland terug te keeren. Dat Beza niet met hem meeging, vindt zijn oorzaak' in het verbod zijns vaders, die wenschte, dat zijn zoon de rechtsstudie in Orleans zou gaan voortzetten, waarvoor deze echter niet veel voelde. Toch gehoorzaamde Beza, en gedurende vier jaren studeerde hij rechten, waarna hij te Parijs zijn juridische loopbaan begon, zij het met zeer veel tegenzin. Hij schreef eens aan een vriend in dit verband :
„Toen ik Orleans verlaten had, dacht mijn vader, dat ik mij terstond met lichaam en ziel zou wijden aan de rechtspraktijk, „doch daar dit in strijd is met mijn opvoeding en met mijn aard, heb ik er nooit toe kunnen komen, ter wille van vuil gewin, van de edele studie der philosophie afstand te doen. Hieruit ontstonden twisten en voortdurende verwijtingen".
Doordat Beza zich zeer aangetrokken gevoelde tot de klassieken, en zelf ook dichterlijken aanleg toonde (hij heeft zeer veel gedicht), werd het conflict tusschen den wil van zijn vader en eigen talent acuut, zoodat de vader tenslotte niet verhinderen kon dat zijn zoon de levensrichting koos, die hem het meest bekoorde.
Over Beza's leven in Parijs nog het volgende. Het feit, dat hij een fijnbeschaafd man uit adellijken stand was, en over veel geld te beschikken had, bracht hem voortdurend in verleidingen, die hij wist, niet te mogen volgen. In de hoogste kringen was Beza zeer geliefd, ook bij de dames, en het zijn sterke beenen, die de weelde kunnen dragen. Dat gevoelde ook Beza, zoodat hij, naar eigen getuigenis, om wellustige verzoekingen te kunnen weerstaan, zich in 't geheim, slechts met medeweten van een tweetal vrienden, verloofde met een jong meisje van burgerlijke geboorte, echter met de belofte, haar te zullen trouwen, zoodra zijn omstandigheden het toelieten. Ook beloofde hij haar, ondanks alle bezwaren, in Gods Kerk te zullen mede~ nemen en het huwelijk openbaar te laten bevestigen. Door Beza's vijanden zijn deze dingen natuurlijk aangegrepen om hem te belasteren. Uit eigen erkentenis, in een brief aan Wolmar, weten wij, dat Beza zelf er van overtuigd geweest is, zich van den rechten weg te hebben verwijderd. Wij vragen: is het in het licht van deze belijdenis, die in elk opzicht de sporen van oprechtheid draagt, iemand geoorloofd, ook hier het zedelijk karakter der Reformatie in twijfel te trekken ? Wie meent zonder zonde te zijn, zal deze vraag bevestigend beantwoorden. Wie de hand in eigen boezem steekt, antwoordt : neen !, want door zelfkennis heeft God de grootste mannen, die de Kerk gekend heeft, gebracht tot Godskennis. Dat dit ook bij Beza zonder eenig voorbehoud het geval is, blijkt uit de volgende uitspraak van hem : ,, Ik beken, van nature, immer de edele dichtkunst bemind te hebben, en het berouwt mij nog niet; wel smart het mij, deze door Gods genade mij verleende gave, hoe gering zij dan ook is, besteed te hebben voor dingen, welker herinnering mij thans doet blozen".
Een ernstige ziekte is voor Beza de aanleiding zijner bekeering geworden. Tot nog toe was hij, in den meest volstrekten zin van het woord, zijn eigen weg gegaan, al waren er reeds momenten in zijn leven te constateeren geweest, die er op wezen, dat er in hem iets anders werkzaam was. God bracht hem tot 't inzicht van eigen zonden en ongerechtigheid, en in deze dagen leefde de herinnering aan het onderricht van zijn leermeester Wolmar, die hem de eerste beginselen der evangelische leer bijgebracht had, weer op. Zoo waren Beza's lichamelijke omstandigheden aanleiding, bepaald te worden bij zijn geestelijken nood, een voorrecht, dat niet iedereen ten deel valt, want niet iedere ziekte is in bijzonderen zin „tot verheerlijking Gods". De .gevolgen van Beza's omkeer bleven niet uit.
Hij verliet met zijn vrouw Parijs, en ging naar Geneve, waar hij 23 October 1548 aankwam. Dat hij naar deze stad toog, is niet willekeurig, doch hij wist, dat Calvijn daar woonde en werkte, en deze wetenschap bepaalde de keus van de plaats, waar hij zich vestigen zou, want met hetgeen achter lag, wilde Beza, ook wat de sfeer betreft, ten eenenmale breken. Geneve is dan ook wel genoemd : „de vrijplaats der ge jaagden, de hutte der pelgrims".
Direct na zijn aankomst in Geneve sprak Beza met Calvijn over de kwestie van zijn huwelijk. De officieele huwelijksvoltrekking had aanstonds plaats, en groot was de indruk op Beza, toen de gemeente den 91sten Psalm zong. Van toen af was deze hem tot troost in allen nood.
Het was voor Beza niet zoo gemakkelijk, een voor hem passenden werkkring te vinden. Na een onderhoud, dat hij had met Viret in Lausanne, werd Beza aldaar benoemd tot leeraar in de grieksche taal. Zijn dichterlijk talent kon hij ook hier niet verloochenen, en had hij vroeger zijn gave wel eens in dienst gesteld van minder gewijde stof, — thans gaf zijn arbeid de blijken van zijn veranderde levensrichting. Zoo leverde hij een dichtwerk, dat „het offer van Abraham" behandelt. Hoe men er ook over denken moge — een feit is, dat het stuk wel door de scholen in Lausanne is opgevoerd. Overal vond het werk veel bijval, zoodat het vele herdrukken beleefde.
Toen in 't voorjaar van 1551 te Lausanne de pest uitbrak, werd ook Beza door deze, gevreesde ziekte aangetast. Groot was de vrees van Viret, dat de dood een einde zou maken aan het leven van een man, die al reeds zoo groote achting verworven had. Van zijn bezorgdheid gaf Viret in een brief aan Calvijn uiting. Ook Calvijn nam met groote droefheid kennis van de mededeeling omtrent Beza's ziekte. Door Gods genadig bestel herstelde Beza, en ging op advies der doctoren naar Baden-Baden. Geheel hersteld, keerde Beza eenigen tijd later naar Lausanne terug.
Omtrent zijn verdere werkzaamheden het volgende.
Van belang is, hier te wijzen op de door Beza bezorgde berijming der Psalmen. Een vijftigtal Psalmen was reeds verschenen van de hand van Clement Marot. Calvijn had deze uitgave van een inleiding voorzien. Inmiddels werd de behoefte aan een bewerking van alle Psalmen sterk gevoeld, zoodat Beza een werk van beteekenis Verricht had, toen hij in 1552 met de berijming van alle Psalmen gereed was. Voor het eerst verscheen dus een geheele Psalmbundel in Fransche versmaat. Allerwegen was men met dit nieuwe product van Beza's dichterlijken geest zeer ingenomen. Wanneer wij letten op het gebruik, dan mag gezegd worden, dat hier een oecumenisch werk tot stand gekomen was, want niet alleen Gereformeerden, maar ook Lutherschen, ja, zelfs Roomschen kochten den bundel. In later tijd, toen een nieuwe druk voorzien werd van de liturgie van Geneve, Calvijn's Catechismus, gebeden en formulieren, kreeg het meer een specifiek Gereformeerd karakter, in den zin, die wij aan dit woord plegen te lichten. Tegelijk werd toen het boek door de Roomsche instanties verboden.
Verschillende malen is Beza opgetreden als bemiddelaar bij conflicten, die zich in de Kerk voordeden. Zoo ondernam hij reizen ten bate der Waldenzen en van de Fransche Kerken. Ook in leergeschillen liet hij zijn stem hooren. Tegen Bolsec verdedigde hij de leer der praedestinatie. Voorts stelde hij een geschrift samen ter verdediging van het tegen den ketter Servet gevolgde beleid, dat door onzen Bogerman is vertaald. Hierin handhaaft Beza het recht van de Overheid, de ketters te straffen, een zaak, waarover ook in onze dagen nog levendig gepolemiseerd wordt.
In den herfst van 't jaar 1558 komt Beza naar Geneve, waar hij dringend noodig was, met het oog op Calvijn's kwakkelende gezondheid. Eerst was Beza in deze stad professor in het Grieksch, daarna in de theologie. Ook predikte hij. Vergelijken wij hem met Calvijn, dan kan niet gezegd worden, dat Beza, als Calvijn, geniaal was. Maar een harde, degelijke werker was hij zonder voorbehoud. Vroeger had hij reeds diverse door Calvijn in het Latijn geschreven kommentaren in het Fransch vertaald. Thans beëindigde hij de vertaling van het Nieuwe Testament, die door Olivetanus aangevangen was. In een soort belijdenis gaf Beza een uiteenzetting der evangelische leer.
Langzamerhand zien wij Beza de leider worden van het Gereformeerd Protestantisme in Frankrijk. Het spreekt vanzelf, dat hij als bekwaam pleitbezorger en patriarch der Hervormde Kerken tegelijk zeer geliefd en heftig gehaat was. Door alle deelen van het rijk ondernam Beza reizen, ter behartiging van de belangen der reformatorische beweging. Hij trad op ten behoeve van de vervolgde Fransche Hugenooten, terwijl hij met de Zuid-Duitsche Godgeleerden overleg pleegde, teneinde tot overeenstemming te komen in de Avondmaalsleer. Langen tijd was Beza zoodoende niet in Geneve aanwezig. Op den duur werd zijn tegenwoordigheid echter zóó dringend gevoeld, dat hij terugkeerde en Calvijn's werk verlichtte. Door de oprechte vriendschap, die tusschen beide mannen bestond, was een hartelijke samenwerking mogelijk. Dat de Kerk hiermede ten zeerste gediend was, behoeft niet betoogd.
Toen Calvijn stierf, lag het voor de hand, dat Beza hem vervangen moest. Al was hij diep bedroefd over het feit, dat hij zijn „vader" verloren had, toch nam Beza de zware taak, plaatsvervanger te zijn van niemand minder dan Calvijn, op zich. Met ernst heeft hij er zich aan de Academie te Geneve op toegelegd, Calvijn's voetspoor te drukken bij de exegese der Heilige Schrift. Bijna veertig jaar heeft Beza dit belangrijke ambt mogen bekleeden. Velen uit het buitenland volgden zijn colleges.
Er heerschte in de stad betrekkelijke rust, aangezien de burgerlijke en kerkelijke organen, elk op eigen terrein, in den geest van Calvijn bleven arbeiden. Heel Beza's optreden kenmerkt zich door een wijs en bezonnen beleid. Wanneer de harmonie tusschen burgerlijke en kerkelijke instanties dreigde verstoord te worden, dan was het aan Beza's bemiddelend optreden te danken, dat verbittering werd voorkomen. Wat is zulk een methode in 't kerkelijk leven veel waard!
De vrouw, waarmede Beza veertig jaar gelukkig geleefd had, stierf in 1588. Teneinde op zijn ouden dag niet onverzorgd te blijven, hertrouwde Beza op raad zijner vrienden.
Toen Beza 70 jaar was, begon zijn gezondheid, die over het algemeen zeer goed geweest was, minder te worden. Toch ging hij nog tot 1597 met het geven zijner lessen voort.
Zijn laatste prediking hield hij in het jaar 1600. De verzoeking, weder Roomsch te worden, die nog in den laten avond zijns levens tot hem kwam, wist hij te weerstaan, al ging reeds hier en daar het gerucht, dat Beza tot de oude moederkerk was teruggekeerd. 13 October 1605 ontsliep Beza op 86-jarigen leeftijd. Door candidaten in de theologie werd hij ten grave gedragen. Zijn lijk werd bijgezet in het klooster van den St. Pieter. Zelf had hij gewenscht, op het algemeene kerkhof ter aarde te worden besteld, maar uit vrees voor de bedreiging der Savoyards, zijn lichaam naar Rome te zullen ontvoeren, week men van Beza's eigen voorschrift af.
Gaarne zouden wij nog nader handelen over Beza's wetenschappelijke verdiensten, maar het bestek van dit artikel laat zulks niet toe. Dat er in dit opzicht nog wél een en ander te vermelden zou zijn, begrijpt men, als men weet, dat hij meer dan 80 publicaties in het licht gegeven heeft. Niet onvermeld mag blijven, dat Beza een handschrift, waarop een gedeelte van het Nieuwe Testament voorkomt, gevonden heeft, hetwelk hij aam de Universiteit van Cambridge geschonken heeft. Het handschrift staat thans bekend onder de Codex Bezae Cantabrigiensis, dateert uit de zesde eeuw, en geeft den tekst, zooals deze in de 2e helft der 2e eeuw in het Westen verbreid was.
Eenige Literatuur :
Dr. Heinrich Heppe, Theodor Beza, Leben und ausgewahlte Schriften, Elberfeld 1861.
C. van Proosdij, Theodorus Beza, Medearbeider en Opvolger van Calvijn, Leiden 1895.
Heppe-Choisy, Theodor v. Beza, in : P.R.E. 3e Aufl. Bnd. II, Leipzig 1897, S. 677—686.
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 oktober 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 oktober 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's