Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

UW LICHT KOMT

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Het volk, dat in de duisternis wandelt, zal een groot licht zien". Jesaja 9 vers 1.

De profeet heeft het hier in ons tekstwoord over een volk, dat in de duisternis wandelt. Als wij het verband nagaan, dan heeft hij het oog op het land Naphtali en Zebulon ; immers daar was het leven al zeer zondig en de ellende daardoor zeer groot; maar toch kunnen wij hierbij niet uitsluiten het overige van het volk Israël, omdat elders de donkerheid niet minder groot was en de afval van God en Zijn dienst zeker even sterk.
Maar als wij dan zien, hoe ook wij allen van nature in duisternis wandelen, niemand uitgezonderd, dan zullen wij moeten bekennen, dat nog, ook onder dezulken, die genade ontvangen, de duisternis van onkunde en twijfel, ja van ongeloof, nog groot is. Want het duister zal eerst volkomen wijken bij het betreden van die plaats, waarvan geschreven staat: „en aldaar zal geen nacht meer zijn".
De mensch van nature wandelt in het duister. Wat wil dit toch zeggen ? Dit : dat de mensch van God vervreemd is ; afgeweken van Zijne geboden, is er zulk een afstand, kloof ontstaan, die ons van Hem scheidt, welke wij niet kunnen overzien. Hem nu. Die het licht is, ja de bron van alle licht, hebben wij den rug toegekeerd, en wandelen daardoor van Hem af in het duister. Die verwijdering van God toch is een overgeven aan den vorst der duisternis, die niet kan toestaan, dat een zijner dienaren in het licht wandelt; want dit zou zijn eigen macht afbreuk doen. Steeds dichter doet hij het duister om en in hen worden. Tot zoo een vorst hebben wij ons gekeerd en als God nog niet geroepen heeft uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht, dan staan wij nog onder diens heerschappij en dat dan in stikdonkere nacht. Langs den breeden weg gaan wij voort in de macht en het rijk van Satan, en als de Heere niet tusschenbeide komt, en het verhoedt, dan zullen wij straks neerstorten in den afgrond van de buitenste duisternis, waar weening zal zijn en knersing der tanden. Eeuwige smart, en dat verdiend.
En dat is des te treuriger, omdat wij, door onze blindheid en onkunde in geestelijk opzicht, er geen erg in hebben; wij missen dat wat noodig is om de duisternis te zien, n.l. ware zelfkennis en waarachtige Godskennis ; er is geen kennis van onze ongerechtigheid. Blind voor alles, wat de zonde teweeggebracht heeft, h!r\\en wij, zoolang God zich niet over ons." ontfermt. Medelijden hebben wij met een kranke, die zeer veel moet lijden en toch, zijn wij er niet erger aan toe als zulk een kranke naar het lichaam ? Wij toch zijn melaatsch van het hoofd tot de voeten ; maar door de duisternis, waarin wij wandelen, zien wij het niet.
Dubbel dus : duisternis in ons en om ons : Hoe diep is die ellende toch! Maar dat vindt ook hierin zijn reden : „Wij hebben de duisternis lief". Wij willen van nature den dienst van de wereld liever, dan den dienst des Heeren; wij zijn geheel lichtschuw, omdat in het licht onze ware gedaante wordt aanschouwd.
En nu is het gevaarlijk, in de duisternis te wandelen. Steeds zal het zijn een struikelen en vallen, ja, tenslotte een neerstor­ten om nooit meer op te staan. Dan de eeuwige nacht! O, dat dat donker ons moge drukken en dat wij mochten leeren roepen om licht!
Immers Gods Woord getuigt ons van „een groot licht". Licht en duister is verschil als tusschen dag en nacht. Zou het verschil evenwel hier bij het licht en het duister nog niet grooter zijn ? De donkerste nacht is niet geheel zonder licht, en daartegenover op den helderen dag is er wel iets, waardoor het licht wordt getemperd.
Nu, dat Licht, waarin geen duisternis is, daarvan spreekt ons Gods Woord. Maar wat wordt met dat „Groote Licht" bedoeld ? Er zou een betere tijd aanbreken voor Naphtali en Zebulon, waarin de ellende zou wijken voor de blijdschap, n.l. als de staf desgenen, die hen dreef, zou verbroken zijn.
Evenwel wij hebben in deze woorden een Messiaansche profetie. Het is een aankondiging van de komst van Jezus Christus ; wat blijkt uit het volgende vers 5 en 6 en daarbij ook Matth. 4 vers 13, dat Jesaja's profetie vervuld is.
De Heere Jezus is dus het groote licht; een licht tot verlichting der heidenen. En zelf getuigt Hij : „Ik ben het licht der wereld". Die ster uit Jacob, de Zon des Heils en der gerechtigheid, die opgaat over allen, die den naam des Heeren vreezen.
Hij is het Licht, dat klaarder dan de zon schittert in den hemel en dat ook op aarde straalt van het Oosten tot het Westen. Waar zich ook Gods kinderen, de geloovigen, bevinden, ze zullen, door de stralen van dat Licht beschenen, leven en zich verblijden. Want door dat Licht wordt al het donker van de zonden verdreven.
Christus het groote Licht; en om dat voor dat volk te kunnen zijn, dat in duisternis wandelt, moest Hij uit den hemel neerdalen op de duistere aarde ; langs een weg van lijden en smart is Hij moeten gaan om voor een gansch verloren volk toegang en opening te bewerken.
Hij het groote Licht tot verlichting; waar dat licht komt, verdwijnt de duisternis. Wie niet meer bij zijn eigen licht durft voort te gaan, kan van dat Licht verwachten dat het hem den rechten weg aanwijst ; wie Hem volgt, zal in duisternis niet wandelen.
Hij het groote Licht, de Zon der gerechtigheid, waardoor de Zijnen worden verwarmd. Door Zijn stralen beschenen, wordt het harte, dat als een stuk ijs is, verbroken en de koude der zonde moet wijken. Dan komt er in dat zondaarshart liefde, liefde voor den God des Lichts, liefde voor het Woord, dat een lamp voor den voet en een licht op het pad is. Kan het anders : er komt een afkeer van de duisternis, van den vorst der duisternis.
„Het volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot Licht zien". Wie zal kunnen bepalen de heerlijkheid van dat Licht. Wij kunnen nog niet eens de groote glans van het licht, dat heerschappij voert des daags, bepalen; hoe zouden wij dan kunnen uitdrukken in woorden de heerlijkheid van het groote Eeuwige Licht, dat in Jezus Christus is verschenen ? Geen duisternis is zoo dik of zij moet wijken voor het H Licht van de Zon der gerechtigheid, als deze opgaat.
En dat Licht „zal gezien worden". Te weten, dat het Licht er is, is reeds groot, maar niet genoeg. Wij kunnen hóóren van het Licht en toch de duisternis blijven  liefhebben; ook is het niet genoeg Hem, die het Licht is, te zien met het lichamelijk oog ; want dit brengt ons ook niet verder; maar het moet worden een aanschouwen met 't oog der ziel. De Heilige Geest is het, die het blinde zielsoog moet ope­nen ; dan valt het Licht van de Zon der Gerechtigheid er in. Dan wordt onrust veroorzaakt en leert men zien, hoe het er mede staat; met vuile kleederen bekleed gelijk Jozua. Veel moet er gebeuren, voordat een, die altijd in het donker heeft verkeerd, het licht zal gaan liefhebben boven de duisternis.
Daartoe is de Heilige Geest, die het zondige van het wandelen in de duisternis laat zien. Als dat doordringt in de ziel, dan heeft men geen rust meer ; gij ziet de toekomst : vóór u de hel en boven u een toornend God, die u oordeelen zal. Dan gaat de duisternis drukken, en wel zoo sterk, dat gij gaat roepen om licht. Er komt
een strijd, die, als deze in eigen kracht geschiedt, niet tot het gewenschte doel zal leiden ; het moet worden een strijden in de kracht en de mogendheid des Heeren.
Overtuigd, meer en meer, door de werking des Heiligen Geestes van de onmisbaarheid van Jezus Christus, zult gij dan verlangen, steeds sterker, Hem te bezitten en te houden. Tot Gods wonderbaar licht geroepen uit de duisternis, dan ziet gij, dat in dien Heere Jezus al uw heil, al uw zaligheid is te vinden. De wereld bevredigt u niet meer : alle schatten der aarde worden als niets geacht bij dien schat, welken uw hart bezit.
Lezer, zalig is het zien van het groote Licht! Dan wordt de voorsmaak genoten van het leven boven, waar geen nacht meer zal zijn.
Die de duisternis van zonde en schuld heeft leeren kennen en heeft leeren roepen om genade tot God, zal steeds weer blijde zijn als het hem verkondigd wordt: „uw Licht komt"; als hij mag staan op die plaats, waarvan het getuigd is : „aldaar is u geboren Jezus de Zaligmaker, het Licht der wereld".
A. v. G.

M.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 december 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 december 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's