Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE BEGRAFENISWET
Het is te verwachten, dat binnen niet al te langen tijd de Begrafeniswet van 1869 zal worden herzien.
Zooals de toestand op het oogenblik is, dat de wet voorschrijft, dat de overledenen moeten worden begraven, terwijl dit uitdrukkelijk gebod wordt terzijde gesteld en het stoffelijk overschot van den overledene wordt verbrand, is hij niet alleen hoogst onbevredigend, maar ook ten eenenmale ontoelaatbaar.
De eerbied ondermijnd. voor de wet wordt daardoor
Dat de wet kan worden overtreden, zelfs in die mate, dat jaarlijks honderden verasschingen plaats hebben, niet in het geheim, maar met medeweten van iedereen, ook van de Overheid, zonder dat de overtreder gestraft wordt, vindt haar oorzaak in een uitspraak van den Hoogen Raad, die een lijkverbranding niet strafbaar verklaarde, omdat de wet niet aangeeft, wie verantwoordelijk is voor het begraven.
Nu is langzamerhand de practijk zoo geworden, dat naast het begraven, de crematie een gebruikelijke vorm van lijkbezorging is geworden. In het laatste geval worden dan de lijken in het crematorium te Westerveld verbrand.
Daarbij komt nu nog, dat de ambtenaar van den burgerlijken stand, die op grond van artikel 4 van de Begrafeniswet schriftelijk verlof moet geven om te begraven, zulk een verlof niet kan geven, wanneer het lijk wordt verbrand. En toch heeft de lijkverbranding plaats.
Zooals wij hierboven schreven, hebben jaarlijks honderden verasschingen plaats, waaruit blijkt, dat de lijkverbranding ook in ons land een grooten omvang heeft aangenomen.
Dit heeft een streven doen ontstaan om tot verdere overtreding der wet te komen.
Zoo besloot in het jaar 1919 de Gemeenteraad van Rotterdam ook een crematorium op te richten. Hetzelfde geschiedde te Hilversum. De Regeering weigerde echter het verlof. Hetzelfde deed de Regeering in 1931, toen een gemeenteraad het besluit nam om over te gaan tot den bouw van een urnenbewaarplaats.
Uit dit alles ziet men, dat gemeenteraden en gemeentebesturen zich niet bewust zijn, dat de wet dient gehandhaafd te worden.
Het wordt al erger en erger.
De wet wordt langzamerhand een bespotting.
Natuurlijk komt men er niet met te zeggen, dat de Overheid de Wet moet handhaven en dat het de schuld der Regeering is, dat de onhoudbare toestand wordt bestendigd. Dit zou men alleen kunnen volhouden, wanneer de Regeering de macht had om de lijkverbranding te verbieden.
Dit kan wel geschieden in een land, waar f! de dictatuur bestaat, maar niet in een land, waar parlementair wordt geregeerd.
De Regeering deed, zooals wij hierboven schreven, door het verbieden van elke uitbreiding, wat zij kon.
Wil men andere toestanden, dan moet de begrafeniswet zelve worden herzien.
Of dit moet geschieden in den geest van het wetsontwerp, dat in het jaar 1919 door het Kabinet Ruys de Beerenbrouck werd ingediend en nog altijd bij de Tweede Kamer aanhangig is, zal nader moeten worden bezien.
Dat ontwerp staat op het standpunt, dat nu eenmaal de lijkverbranding hier een feit is, men zich daarbij moet neerleggen maar dan slechts één crematorium met de bepaling dat ieder, die wenscht, dat zijn lijk zal worden verbrand, dit bij uitersten wil moet verklaren.
Wij voor ons zouden liever zien, dat de nieuwe begrafeniswet de lijkverbranding voorgoed verbood.
Met belangstelling wachten wij af, wat de Regeering doen zal.

SCHANDELIJKE DINGEN
De klachten, die in den laatsten tijd vernomen worden over het toelaten van films door de Centrale Commissie zijn vele.
Wel houdt het officieele toezicht rekening met de bepaling van de bioscoopwet, dat films, die in strijd zijn met de goede zeden en de openbare orde in de bioscopen niet mogen worden vertoond, doch dit neemt niet weg, dat er nog heel wat films, zelfs van hoogst ergerlijke en schandelijke strekking zijn, die door de mazen van het net : de keuring, heenglippen.
Ten aanzien nu van een dezer : de film "Grazige Weiden", die het heilige en verhevene neertrekt in de sfeer van het banale en komische, heeft mr. Terpstra een ernstig en waardig protest in 's Lands Raadzaal doen hooren.
Het uitgangspunt der film is : eenige kleine negerkinderen stellen op de Zondagsschool vragen over de schepping en den hemel. De film heet nu geheel opgebouwd op de groote fantasie dezer jonge negerkinderen.
In de film wordt — zoo gaat mr. Terpstra voort — van den hemel bijv. een voorstelling gegeven, die den lachlust opwekt en aldus leidt tot spot met het heilige.
Mijn hoofdgrief is, dat men het bestaan heeft, den Heere Zelf, als een bejaard Man, in de film te laten optreden.
Naar ons belijden kan en mag God in geenerlei wijze afgebeeld worden. Volgens onzen Catechismus verbiedt de Heere dit in het tweede der Tien Geboden.
Afgezien van deze hoofdfout, is de film, naar mijn gevoel, in hooge mate oneerbiedig. Den Almachtige voor te stellen als een mensch. Hem te betrekken in allerlei comisch aandoende tooneeltjes. Hem te vertoonen als diep teleurgesteld en in wanhoop op en neer gaande in Zijn vertrek met schrijfbureautje in den hemel. Hem door een jong krijgsman te laten leeren de les, dat ook een God dient te lijden, hoe vreeselijk is dit alles !
Hoe ver staat dit af van hetgeen de Heilige Schrift, die men zoogenaamd voor een gedeelte verfilmt, ons doorloopend leert. Men leze bijv. Exodus 33, waar Mozes den Heere bidt :
„Toon mij nu Uwe heerlijkheid". „En het zal geschieden", antwoordt de Heere hem op zijn bede, wanneer Mijne heerlijkheid voorbij zal gaan, zoo zal Ik u in eene kloof der steenrots zetten ; en Ik zal u met Mijne hand overdekken, totdat Ik zal voorbijgegaan zijn. En wanneer Ik Mijne hand zal weggenomen hebben, zoo zult Gij Mijne achterste deelen zien; maar Mijn aangezicht zal niet gezien worden!"
Aldus ook in 1 Koningen 19, waar de Heere aan den profeet Elia verschijnt bij den berg Horeb :
„En na het vuur het suizen van een zachte stilte. En het geschiedde als Elia dat hoorde, dat hij zijn aangezicht bewond met zijnen mantel en uitging, en stond in den uitgang der spelonk".
Dat is Bijbelsch, aldus leert ons de heilige historie.
De banale voorstelling van den Almachtigen God in deze film tracht Hem te vernederen.
Op welke wijze dit in de film wordt gedaan, is zoo goddeloos, dat wij dit onze lezers willen sparen. Wij zeggen het mr. Terpstra na : „Het is vreeselijk".
De film krenkt velen van ons volk in hun heiligste gevoelens. Het is een raadsel, dat de Centrale Keuringscommissie deze film, óók in den vorm, waarin zij thans vertoond wordt, heeft toegelaten.
Nu schijnt volgens de Bioscoopwet de Regeering geen middel te hebben om vertooning van een eenmaal goedgekeurde film te verbieden. Daarom was de vraag van mr. Terpstra alleszins begrijpelijk, of herziening van de Bioscoopwet niet noodzakelijk is, opdat de Regeering, indien zij dit noodig acht — en in dit geval is er kennelijk strijd met de goede zeden — een door de commissie toegelaten film alsnog kan verbieden.
Het ernstige woord van mr. protest van Terpstra was in 's Lands Raadzaal op zijn plaats.
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 december 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 december 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's