Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

GEEN MENSCH?

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De kranke antwoordde hem: Heere! ik heb geen mensch " Johannes 5 vers 7a.

Het woord, dat de 38-jarige kranke hier spreekt bij het badwater Bethesda, is eigenlijk een antwoord op de vraag des Heeren Jezus tot hem : Wilt gij gezond worden ? Over die vraag hebben de menschen zich al walt verwonderd, ja geërgerd! Want in het natuurlijk menschenhart ligt deze gedachte : hoe kan de Heere dat nu toch vragen ? Hij weet toch wel, dat een mensch niet bepaald voor zijn genoegen ziek is; laat staan dan 38 jaar ! 't Spreekt toch vanzelf dat, wanneer een mensch ziek is, hij niet anders verlangt dan beterschap en gezondheid.
En toch is deze vraag niet zoo vreemd als zij schijnt. Ook wel daarom, omdat de Heere er den kranke mee op de proef wilde stellen. Omdat Hij hem zijn kwaal eerst nog terdege onder 't oog wilde brengen, alvorens Hij Zijn machtwoord ter genezing sprak.
Ook wel, omdat de Heere, alvorens hem te genezen, eerst nog de hope op genezing wilde wekken.
Maar vooral daarom, omdat de Heere weet wat in den mensch is. Dat het lang niet vanzelf spreekt dat een mensch, die krank is, ook gezond wil worden. Wil de Parizeer dan gezond worden ? Neen ! want hij zegt: ik ben niet ziek! Hij houdt zich dus gezond en heeft den Medicijnmeester niet noodig.
Hoe dikwijls komt het voor, dat een lichamelijk kranke toch eigenlijk liever niet gezond zou willen zijn. Men kan aan zijn kwalen wennen, ook in verkeerden zin. Men kan een soort behagen krijgen in zijn eigen ziekte. Daar zijn klagers, die toch niet gaarne genezen zouden willen worden. Nu wordt er immers nog notitie van hen genomen. Zij kunnen lederen bezoeker met hun kwalen bezig houden.
Kortom : zij zijn de hoofdpersoon. Wanneer zij gezond waren, zou dat niet het geval zijn.
In geestelijk opzicht is deze trek zelfs algemeen. Wat dacht gij ? dat de kinderen der wereld werkelijk genezen willen worden van hunne kwalen ? Klagers genoeg, waar wie wendt zich nu in den nood zijner ziel tot Christus ?
En onder ons ? Wij hebben geleerd, dat de mensch het eerste stuk van de leer der zaligheid doorloopen moet. Dat hij zijn zonden en ellenden recht en grondig moet leeren kennen. Maar toch zeker niet, om in het eerste stuk te blijven zitten ? Om een soort behagen in het klagen te krijgen over zijn zonde en onbekeerdheid ?
Heeft de vraag van Christus ook tot dezulken recht of niet ?
Wat den kranke betreft bij het badwater, hij zocht op zijn manier wel de gezondheid, maar het was een zoeken, dat telkens weer op teleurstelling uitliep. Hij kende niets hoogers dan dat badwater, dat te zijner tijd door een engel beroerd werd; maar dan moest hij ondervinden, dat steeds weer een ander vóór hem nederdaalde.
Wie meent, dat hij zich zelf maar zoo goed mogelijk moet zien te redden en dat menschen hem daarbij assisteeren moeten, zal steeds weer op dezelfde teleurstelling stuiten. Zóó gaat het in de wereld altijd. Wie het vlugste er bij is, wordt het eerst geholpen. Wie nog armen en beenen heeft en vuisten, om zich een weg te banen, en een brein om te denken, die bezorgt zich wel aardsche uitredding.
Maar met den achteraankomer kent men geen erbarmen onder de zon.
Wat klinkt dat aandoenlijk uit den mond van dien man : „Heere , ik heb geen mensch!" Gewoonlijk ontwaakt ons menschelijk medegevoel, wanneer wij zooiets hooren. Wij meenen, dat dat het toppunt van menschelijke ellende is, wanneer een onzer medeschepselen of wij, geen mensch meer hebben om zich over ons lot te bekommeren. „Is dat niet verschrikkelijk ? " zoo roept men, wanneer iemand daar neer ligt, van menschelijken onderstand totaal verstoken ? i
Ziek te zijn en dan alleen op het ziekbed neer te liggen, dat geen mensch naar ons omziet ?
Wij ontkennen niet, dat dit woord van den kranke dan ook groote ellende teekent; toch : de grootste ellende is het niet. Immers : wat zou het ons baten of alle onze geliefden om ons ziek-of sterfbed stonden ? Ons alles toereikten, wat de lichamelijke smarten eenigszins kon verzachten, en de Heere Jezus stond dan niet aan onze stervenssponde !
In alle eenzaamheid en te midden van alle smarten zal het kind des Heeren om Christus' wil toch de gunst van zijnen God mogen genieten en het dan ook smaken: ,,eenzaam, maar met God gemeenzaam !" Dat is beter dan een heele ziekenkamer vol volk!
Waar ik u op wijzen wilde is dit : Ook uit de klacht van dezen kranke blijkt al weer, dat de mensch veeleer klaagt: „ik heb geen mensch!" dan: ,, ik heb geen God, Die mijn arme ziel vertroost!" En dat is het ongelukkigste van alles.
Die eerste klacht ligt ons voor in den mond bestorven. Want dat voelen wij o zoo pijnlijk aan en daarbij komen ons de tranen in de oogen: „geen mensch te hebben !" Maar dat wij geen God meer hebben tot ons deel; dat wij zonder Hem en zonder hope zijn van nature : dat wij Hem den rug toekeerden en dat Hij een vertoornd Rechter over ons wezen moet, ach! waar verneemt men dat ?
En toch, die klacht moeten wij leeren kennen : God des levens, ach, wanneer ? Dat anderen vragen : „Waar is uw God ? " en dat wij deze vraag tot onze smart niet beantwoorden kunnen. Wij moeten er mee bekend gemaakt worden, dat wij daar neerliggen, dood in zonden en misdaden en geen recht meer hebben op de hulpe des Heeren.
Daarom zal het nu gaan bij u en mij: Wat wij nu eigenlijk missen in ons leven ? De menschen of den Heere! Dus of wij het allereerst leerden onderschrijven, dat onze kwaal hopeloos is. Of wij bekennen dat onze eigen zonden de oorzaak waren van alles. En of wij nu gansch hulpeloos tot Hem gevloden zijn.
En willen wij het dan in ons gebed dat nog zoo menigmaal vol zonden zit, ook nog zeggen : „Heere! ik heb geen mensch!" dan zal de Heere ons daarom niet verstooten. Hij zal ons daarom niet eens terechtwijzen. Alleen straks doet Hij het ons verstaan : dat, wat gij Mij daar klaagdet, o menschenkind! het was niet eens waar. Want gij zeidet: „Heére, ik heb geen mensch!'' „Maar ben Ik, de waarachtige God, dan ook niet „waarachtig Mensch ? " Kwam Ik dan niet op aarde, om „Mensch" te zijn ; de eenige Mensch, Die u helpen kan in nood en dood ? Om als „Mensch" uw lijdensweg te gaan ? Uwe krankheden op Mij te nemen ? Uwe smarten te dra gen ? Om als de menschelijke Hoogepriester medelijden te hebben met al uwe ellende en in het gericht Gods alles te voldoen ?
Riep Pilatus dan niet, wijzende op Mij: ,, Zie, de Mensch ? "
Al deze dingen zullen wij ondervinden, wanneer wij ons tot Hem leeven wenden in het gebed. En als Hij ons het licht des Geestes schenkt, dan voelen wij het wel anders dan tevoren. Namelijk, dat het Godsgemis onze grootste ramp is. Maar ook, dat deze Christus de weg is, om ons tot den Vader .terug te brengen. Want dat moet eerst, boven alles : de breuke met den heiligen God moet hersteld.
Gods eigen Zoon heeft het gedaan als „Mensch", voor allen, die Hem door het geloof zijn ingeplant.
Hebt ook gij dus straks geen mensch meer op aarde die u helpen kan ? Wij bidden u van Christus' wege : laat u door den Mensch, Jezus Christus alleen. Die tegelijk waarachtig God is, over dat bezwaar heenzetten. In Zijn badwater is plaats voor alle ontdekten tegelijk. Wij weten, dat er geen verdoemenis is voor degenen, die in Christus Jezus zijn. En wat het gemis van menschen betreft, dat komt straks alles terecht. De Heere slaakt wel de aardsche banden Zijner kinderen. Hij maakt de aardsche koorden los.
Als de Heere God naar mij omzag in Zijnen lieven Zoon, wat nood dan of de menschen het niet doen. Moge dan, door ontdekking van boven, het zwaartepunt in uw leven worden : „Ach, Heere ! Ik heb geen God. Ik heb U verloren door eigen schuld!" De Heere zal zeggen : In Christus Jezus ben Ik weer uw God en Vader. En zoo zal Ik straks ook wel bij uw sterfbed staan.
Feijenoord.
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 januari 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 januari 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's