Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KOHLBRUGGE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KOHLBRUGGE

en de leer des heils

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

XII.
VIII. Over de volharding en de uitverkiezing.

De trouw Gods voert ons tot het leerstuk der volharding. Zij is een voortdurende inwerking van den Heiligen Geest, die midden in alle aanvechting en nood der geloovigen het ware geloof aan Gods trouw schept, die Hij in Zijn woord heeft beloofd. Hij geeft den moed tot volharding en overwinning.
„Hier (1 Petrus 1:5) troost ons de apostel met de genade der volharding, waar wij iederen dag en ieder uur van ons leven overleggen, omdat wij niet weten, hoe er door te komen, en slechts dit eene weten, dat wij voortdurend zijn blootgesteld aan de list des duivels en der wereld, en dat onze vijanden altijd vallen en strikken leggen, om ons in haar net te krijgen. Een kind van God kan zich zelf niet bewaren, maar de trouwe Bondsgod doet het uit louter erbarmen. Het was onmogelijk, dat God voor iemand een erfenis zou bestemmen, en het aan dezen, den erfgenaam zelf zou overlaten, hoe deze erfenis te verkrijgen ; want dan zou niemand deze verkrijgen. Maar zooals Hij het beloofde goed voor de Zijnen bewaart in de hemelen, zoo bewaart Hij hen ook in de wereld, opdat de erfgenamen der belofte ook tot de belofte komen, zooals Hij bij zichzelf heeft gezworen. Dat is de vrucht van het gebed van onzen trouwen Hoogepriester, dat wij lezen in Johannes 17 : 9." (Predicaties over 1 Petrus 1—4, blz. 22 en vervolgens).
Het woord der belofte zorgt er voor, dat de heiligen volharden. „Zoo is het gesteld met de volharding der heiligen, dat degene, die door het zichtbare, door wereld, duivel, dood en nood sterk wordt aangevochten, des Heeren woord ontvangt in de diepte, waarin hij zich bevindt. Direct is hij er weer uit. Het woord des Heeren ontvangt hij midden in de duisternis. Dan wordt het alles licht voor hem. Dan schikt hij zich in Zijne wegen en Iaat de wereld woeden. Voor dit leven en het toekomende ontvangt hij zeer heerlijke beloften. En daarbij volhardt en ziet er naar uit." (Zeven predicaties over Zacharia 3, blz. 58).
Toch gaat het door veel en groote nood heen. „Hoe het er bij alle belofte der volharding op den weg der volharding zelf uitziet, dat weet de Heere. Het zal altijd wel daarbij blijven, dat voor ons menschenkinderen de eeuwige heerlijkheid, waartoe wij geroepen zijn, te hoog, te verheven, te weinig zichtbaar is, dan dat wij haar ook maar een enkelen dag lang, als het erom gaat, zouden kunnen vasthouden. Wij laten ons veel te snel door dat, wat ons wederstaat, door dat, wat gezien en door deze wereld gehoord wordt, beschroomd maken. Toch zullen wij niets verloren hebben, maar ons steeds opnieuw in het bezit van alles geplaatst zien. (Zeven predicaties over Zacharia 3, blz. 63).
Zoo doet ons God door het geloof tot het einde volharden ; de grond is Zijn trouw, het middel Zijn Woord en Geest.
In verband met de volharding vernemen wij, wat Kohlbrugge zegt van de uitverkiezing. Wij moeten er ten zeerste voor oppassen, dat wij niet bespiegelend over dit groote geheim denken, of het willen doorgronden. Het ware denken richt zich naar de Schrift en moet geschieden in overeenstemming met het Evangelie, anders geraken wij in bodemlooze diepten. Van het Evangelie uit verstaan, is de uitverkiezing een echte, groote troost. Zij behoort tot het raadsbesluit der liefde Gods en berust op een eeuwig voornemen. (Rom. 8 vers 28).
„Dit voornemen Gods ligt ver achter onze tijd ; denk terug in de eeuwigheid, die geen begin heeft. Toen is er een voornemen, een voornemen des Vaders opgevat, waarvan het in Jesaja 53 heet : Het welbehagen des Heeren zal door Zijne hand voortgaan. Dit is Gods voornemen geweest, zoo heeft Hij het te voren bij zichzelf in Christus vastgesteld : Ik wil mij een volk scheppen, het zal Mijn eigendom zijn, ik wil het verlossen van de hel, ik wil het redden van zonde en dood, ik wil het bewaren voor de wereld, ik wil het Mijn heiligheid en heerlijkheid schenken, het zal mij een roem en een sieraad zijn". (20 Predicaties, gehouden in 1846, blz. 115).
„Dit voornemen Gods luidt : De meerdere zal den mindere dienen, en : Genadig zal Ik een ieder zijn, dien Ik genadig ben. Het eerste wil zeggen : dat, zooals God, die de Allergrootste is, volgens deze wet regeert, dat Hij het geringste Zijner schepselen getrouw verzorgt, helpt en dient, wij ook zoo van harte ons naar deze wet zullen gedragen, den zwakke en als niets geachte te dienen in de liefde van Christus, daarbij geheel erkennende, dat ons heil en onze zaligheid alleen van God afhangt.
En wat wil dat zeggen: Genadig zal Ik een ieder zijn, dien Ik genadig ben ? Ik wil met Mijn genade onafhankelijk blijven, zoodat, als een mensch wil, hij ook te erkennen heeft dat het genade is. Hij kome dus niet met de aanmatiging, dat Ik hem iets zou schuldig zijn, noch met werken, alsof hij Mij het zou kunnen vergelden". (Die Lehre des Heils, blz. 63)
„Als Gods voornemen genade is, dan mag het geen verdienste zijn ; als het erbarmen is, dan mag het niet eigen willen of loopen zijn. Als Gods voornemen de heerlijkheid der Zijnen is in Hem zelf, dan mag het geen heiligheid zijn naar de verkeerde begrippen, die een mensch van heiligheid heeft, en waarop een mensch iets zou kunnen aanmerken. Zoo is het alleen Zijn zaak en Zijn werk". (20 Predicaties, gehouden in 1846, blz. 116).
Hier rijst een groote en moeilijke vraag : hoe weet ik, dat ook ik geroepen en uitverkoren ben ? „Hoor het evangelie. Dit verkondigt u Gods voornemen : O, alle gij dorstigen, enz. (Jesaja 55)". (20 Predicaties, gehouden in 1846, blz. 117).
„Een doorslaand bewijs is zelfverloochening, ongeveinsd geloof en ongehuichelde liefde tot den naaste, ook, dat iemand de eer en den naam Gods in het oog heeft". (Erlauternde und befestigende Fragen und Antworten zum Heidelberger Katechismus, blz. 47).
„Slechts daaraan kan iemand weten, of hij uitverkoren is, dat het Evangelie tot hem gekomen is, niet alleen in woord, maar ook in macht en in den Heiligen Geest en in volkomen zekerheid, zoodat hij zich van harte tot God heeft bekeerd. (1 Thess. 1 vs. 4 en 5)"' (Die Lehre des Heils, blz. 64).
Hier hooren wij echter reeds de tegenwerping : God wil, dat alle menschen geholpen worden. Met deze tegenwerping gelooft men deze leer te kunnen afwijzen en den vrijen wil te handhaven. Köhlbrugge verklaart deze en soortgelijke teksten vanuit het Evangelie, eenerzijds, om verlegen zielen daarmede te bemoedigen, anderzijds, om de aanmatiging der eigengerechtigheid daarmee te bestrijden.
„Het is opvallend, dat de apostel in dit hoofdstuk (1 Tim. 2), waar hij leert, wat God is voor menschen, het driemaal herhaalt : voor alle menschen. Wij zouden willen vragen : hoe stemt dat overeen met alles, wat hij leert van de eeuwige verkiezing en verwerping, bijzonder in het Ie en 9e hoofdstuk van de brief aan de Romeinen ? Waar echter het vleesch als vleesch zich als bevoorrecht uitgeeft, daar vindt het altijd de waarheid Gods tegenover zich. De mensch gelooft graag in Gods vrijmacht, zalig te maken en te verdoemen, zoolang hij meent, zich tot de uitverkorenen te kunnen rekenen en deze uitverkiezing met vleeschelijke voortreffelijkheden te kunnen verbinden. Tegen zulke opvattingen trekken alle woorden van dit hoofdstuk te velde en zet het Evangelie tegenover de geringe tegenwerpingen des vleesches : alle, alle alle menschen". (Licht und Recht, deel II, bladz. 18).
Zoo luidt ook het antwoord op de volgende vraag : „Er staat toch geschreven : God wil, dat alle menschen geholpen worden ? Zeker, dat staat echter geschreven, om de aanmatiging te onderdrukken, waarmede men zich beroemt op Gods uitverkiezing, zonder bewijzen te geven, dat men waarlijk een uitverkorene is". (Erlauternde und befestigende Fragen und Antworten zum Heidelberger Katechismus, blz. 46).
Het is dus tegen den zin en den geest der Schrift, van een algemeene genade te spreken. Er is geen algemeene genade. „God bewijst Zijn barmhartigheid daarmede, dat Hij uit de geheele menschheid zich eenigen uitverkiest in Christus Jezus, zonder eenigszins rekening te houden met hun werken, alleen uit vrije goedheid, tot eere van Zijm naam ; en Hij bewijst Zijn gerechtigheid daarmede, dat Hij alle anderen, eveneens tot eer van Zijnen naam in hun oordeel laat, waarin zij zichzelf moedwillig hebben gestort". Erlauternde und befestigende Fragen und Antworten zum Heidelberger Katechismus, blz. 45).
Ook is de leer van de wederherstelling aller dingen (Apokatastasis pauton, d.i. van alle beloften Gods en niet van al de menschen. Hand. 3 VS. 21) verkeerd. Zij strijdt tegen den ernst en de waarheid Gods. Genoemde plaats in de Handelingen heeft heelemaal geen betrekking op de wederherstelling aller dingen, maar op de vervulling van alle beloften, die God gesproken beeft door den mond van al Zijn heilige profeten van 't begin der wereld aan.
(Wordt voortgezet.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 januari 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

KOHLBRUGGE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 januari 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's