Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

MARIA’s OFFER

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zij heeft gedaan, hetgeen zij konde " Marcus 14 vs. 8a.

Op de Zuid-Oostelijke helling van den Olijfberg lag 't dorpje Bethanië. Ter eener zijde zag men de prachtige hoofdstad des lands, het op heuvelen gebouwde Jeruzalem met zijn schitterenden tempel en marmeren paleizen, ter anderer zijde ontwaarde men, ver in de laagte, de Doode Zee. Het plaatsje zelf ging als het ware schuil tusschen de vele olijf-en wijngaarden, terwijl de zich breed uitstrekkende vijgeboomen den wandelaar schaduw en verkwikking boden.
Daar in Bethanië vertoefde de Heere Jezus gaarne. Hij had er een kring van toegewijde discipelen, uit wie Lazarus en zijne zusters Martha en Maria wel de bekendste waren. En nu, twee dagen voor Zijn kruislijden, vinden we Hem in het huis van Simon den melaatsche. Vermoedelijk werd de heer des huizes zoo genoemd, omdat hij melaatsch was geweest en door .Jezus genezen was. Met Jezus waren Zijne discipelen medegenoodigd en er zullen nog wel meerdere vrienden en bekenden van Simon bijeen geweest zijn. Al was het alleen maar, om dien grooten profeet van Nazareth te zien en te hooren. Want in de laatste dagen was de naam van Jezus op veler lippen. Hij had toch Lazarus uit den dood opgewekt, en wie van degenen, die daarbij waren geweest, zou ooit kunnen vergeten, welk eene liefde en ontroering gepaard was gegaan met de goddelijke macht van dien Jezus ?
Toen is er eene vrouw tot Jezus genaderd. Zij had bij zich een albasten fleschje met zalf van onvervalschten nardus van groote waarde. Met vaardige hand brak zij den brozen hals van het fleschje en goot de fijne welriekende zalfolie over het hoofd van Jezus uit. En het huis werd vervuld met den reuk der zalf.
Wie van de dischgenooten herkent in die vriendelijke, bescheiden vrouw niet Maria van Bethanië, de zuster van den opgewekten Lazarus ? Zij is het, die aan de voeten van Jezus zat, luisterend naar de levenswoorden van den Meester. Zij is het, die naar het woord van Hem, het goede deel 'had uitgekozen. Zij is het ook die nog kort geleden, van smart en rouw vol, voor Jezus was nedergevallen met de woorden: „Heere indien Gij hier geweest waart, zoo ware mijn broeder niet gestorven". Hij is haar zoo dierbaar geworden, ja, het dierbaarst van allen. Jezus, haar Jezus ! Die de woorden Gods spreekt, Die de dooden opwekt. Die haar opstanding en leven is. Waarmede zal zij Hem tegenkomen en toonen hare liefde en dankbaarheid ?
Zeker, zij allen, die door geloof en liefde en met hope aan Gods Zoon verbonden zijn en in Hem hun alles vinden mogen, zij vragen zich in zielevreugde en dankbaarheid vaak af : Wat zal ik Hem geven, wat kan ik voor Hem doen ? Niet, om daarmede iets te verdien-.'n, maar gedrongen door het liefhebbend harte.
Hoe Maria aan dat albasten fleschje met zalf kwam ? Het bevatte toch welriekende olie van de edelste soort, zooals slechts vermogende lieden zich konden aanschaffen. Of Maria dan rijk geweest is ? Doch is het niet waar, dat ten allen tijde vaak armen in aardsche goederen meer over gehad hebben voor Jezus, dan de rijkbedeeldcn ? Hoevelen, die huis en hof vervullen met specerijen en reukwerken van groote waarde, hebben voor Jezus geen druppel zalfolie over ? Zij noemen zulks verspillen. Alles voor zich, niets voor God en niets voor Gods lieven Zoon. O, zien wij daarbij niet te veel naar anderen, doch steken wij de hand in eigen boezem. Want ook wij, die den naam van Christen dragen, moeten ons vaak met schaamte betrappen, dat de Judasgeest ook in ons heeft gewerkt. Als het voor onszelf, voor ons vleesch, voor de grootschheid des levens is, gaat de beurs zoo wijd mogelijk open, maar wanneer het is voor het Koninkrijk Gods, zijn we wel eens bezig met in het kleine geld te zoeken naar een stukje van de geringste waarde. Neen, we zeggen het niet, maar onze gave zegt het den discipelen na : Waartoe dit verlies ?
Maar van Maria zegt Jezus : „Zij heeft gedaan, hetgeen zij konde".
Zal Hij dat ook van u en mij kunnen zeggen ?
Maria heeft de getuigenis van het offer, dat den Heere aangenaam is. Zooals haar flesch gebroken werd, zoo was haar hart gebroken. David sprak het reeds uit: „De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God ! niet verachten". En de Heere getuigt het Zelf : „Ik woon bij dien, die van een verbrijzelden en nederigen geest is !" Alleen gebroken harten zijn den Heere liefelijk. Waar het hart ongebroken en voor den Heere gesloten is, daar verzamelen zich in dat hart de moerasdampen der zonden en wordt het geheel vergiftigd; daar is het doodelijk en vol venijn. Arm, stervend hart, dat gesloten is voor Jezus, gesloten voor het heil des Heeren, gesloten voor de reinigende, levendmakende werking des Heiligen Geestes.
Maria giet het fleschje geheel uit. Haar offer is geen Ananias-gave, waarbij een deel ingehouden wordt. De gave is hare overgave en zij zijn beiden geheel. De genade Gods maakt ons andere rekenmeesters, dan de zelfzucht. De laatste vraagt: Hoeveel houd ik over ? en de eerste peinst: Wat zal ik, met Gods gunsten overlaan, dien trouwen Heer' voor Zijn gena vergelden ? Er zijn offers, waarbij de wereld staat en de schouders ophaalt en oordeelt, dat het overdreven en dwaas is. En toch kan ook dat bij het dwaze behooren, dat wijzer is dan de wereld. Want zulke offers laten een grooter batig slot over, dan de kapitaal-rekening van den millionair zonder God.
Maria zwijgt bij deze liefdedaad. Zij kondigt niet met welsprekende woorden haar offer aan. Zij stelt niet een bepaalden dag. Zij treedt ook niet in overleg met de discipelen van Jezus. Zij laat ook niet voor zich trompetten, gelijk de Farizeërs. Zij schrijdt niet voort met opgeheven hoofd en zelfvoldaanheid. Zij gaat niet in het midden van het vertrek en voor Jezus staan. Maar heel stil en ongemerkt begeeft zij zich achter Jezus. Gewis zou het wel eenigszins anders geloopen zijn, zoo zij den discipelen om advies gevraagd had.
Met name judas zou zeker met allen aandrang op haar gemoed gewerkt hebben, om die kostelijke zalf niet zoo maar in eens uit te gieten. Hij zou gezegd hebben : Geef mij dat fleschje toch, ik zal het een veel betere bestemming geven. Denk u eens in, hoeveel goeds daarmede gedaan kan worden. Nu is het in een paar uur alles weg, maar wanneer wij het verkoopen en het geld aan de armen geven, hoevele dankbare, blijde gezichten zullen wij dan zien en hoe zullen zij de milddadigheid van onzen Rabbi prijzen ! Eigenlijk is het toch weggegooid geld, verspilling, verlies, zoo ge het breekt en uitgiet. En de andere discipelen zouden daarbij Judas zeker zijn toegevallen. Want het Evangelie bewaart ons het harde oordeel zelfs der discipelen over Maria's offer. Is het niet droevig ? Jezus zalven is niet noodig. Wat het liefhebbend harte voor Jezus doet, is verlies. En zoo klinken ook nu nog vele stemmen van alle kanten op. Het oordeel van een onwetend, lichtvaardig, ja zelfzuchtig en vijandig hart over de liefdedaden van 's Heeren dankbare kinderen wordt luide bekend gemaakt in deze wereld. Dit is niet noodig, dat is niet noodig. Niet noodig, om voor de Zending te geven, niet noodig om geld te offeren voor kerken, voor stichtingen van barmhartigheid, voor lijdende broeders en zusters in verre landen, waar ze zoo ontzettend veel doormaken. Terwijl wij aan niets gebrek hebben en voor weelde zooveel uitgeven.
Let wel! Het gaat hier niet om een offer, eene daad, die met een beroep op Christus, zonder liefde tot Christus, alleen tot eigen eer geschiedt, maar om hetgeen rechtstreeks van het Hem toebehoorend hart tot Zijn hart uitgaat. Indien dat verlies is, wat is dan in ons Christelijk leven winst ?
Het is maar goed, dat Maria aan niemand gevraagd heeft, wat zij voor en aan Jezus doen mag. Dat moeten wij ook maar niet doen. Het zou kunnen zijn, dat naast het waardeerend oordeel van menschen 't oordeel van Christus zou staan : Zij heeft niet gedaan, hetgeen zij konde !
Die winst heeft Maria toch, dat Jezus het voor haar opneemt en haar prijst en troost. Ernstig en den discipelen bestraffend, spreekt Hij : „Laat af van haar, wat doet gij haar moeite aan ? Zij heeft een goed werk aan Mij gewrocht. Zij heeft gedaan, hetgeen zij konde ; zij is voorgekomen, om Mijn lichaam te zalven tot eene voorbereiding ter begrafenis." En dan ontvangt dat offer de groote waarde van een werk der liefde, dat door alle eeuwen heen spreken zal tot hen, die door het Evangelie het huis van Simon, twee dagen voor het lijden van Zions Borg, worden binnengeleid.
Voor Maria is Jezus' woord eene openbaring geweest, die zij op dat moment niet had verwacht en ook niet zal hebben begrepen. Doch over eenige dagen zal zij het wel verstaan, wanneer haar Meester zal gekruisigd en gestorven en begraven zijn. O, hoe zal dan dat troostend woord als eene verkwikking zijn in haar lijdend en weenend gemoed. Aangrijpende tegenstelling met de winst van 30 zilveren penningen, die Judas opstreek, doch wegwierp als verlies, ontzettend verlies voor eeuwig.
We mogen ook wel opmerken, hoe Maria's offer voor zichzelf getuigde. De reuk der zalf vervulde het geheele huis. Niemand kon haar daad ontkennen. Allen, die in dat huis waren, deelden in haar zegen. Zij, die niets voor Jezus gaven, werden toch deelgenoot van dien reuk. Ja, de wereld deelt toch, bij al hare gramschap en vijandschap, veelszins in de genade en liefde van Christus' Gemeente. Bij tijden moet zij toch erkennen : Ziet, hoe lief zij Hem hebben ! En dat is niet tegen den wil van den Koning der Kerk. Hij vermaant immers Zijne discipelen : ,, Laat uw licht alzoo schijnen voor de menschen, dat zij uwe goede werken mogen zien, en uwen Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken." O, mocht gij, die Jezus niet toebehoort en naar Hem nog niet met volle heilbegeerte vraagt, nochtans erkennen, dat ge deelt in de barmhartigheid Gods. Toen Israël uit Egypte trok, volgden ook meerderen, die niet uit Israël waren. Zij werden niet teruggewezen, maar togen mede door de Roode Zee en ontvingen van het water uit den rotssteen en van het manna uit den hemel. Zoo genieten velen onzer nog door de zegeningen, die de Heere uitgiet over Zijn volk. O, bedenkt toch eens, of de Heere, Die u, afkeerige, nog zoo voorkomt met hulpe en uitredding, zulks niet misschien doet om de wille van eene voor u biddende, ontslapen moeder, om de wille van een voorgeslacht, dat in Zijne wegen wandelde. Zooals we ook in het Woord lezen, dat de Heere het diep gezonken volk en vorstenhuis van Juda nog spaarde en droeg om Davids, Zijns knechts wille. Daarin ligt wel eene overdenking en aanrading, om de lankmoedigheid des Heeren niet te verachten.
Maria heeft gedaan, hetgeen zij vermocht. Neen, zij heeft den raad Gods niet kunnen wijzigen, zij heeft het kruis van Jezus niet kunnen wegnemen. Aan haar is als zwakke vrouw niet meer gegeven, dan lief te hebben en te lijden, en een scheut zalfolie uit te gieten. Maar o, dat is zoo groot en heerlijk voor den Heere. Met innige liefde ziet Hij op haar neer. Is deze liefdedaad niet een teeder en veelzeggend voorspel op dat groote drama van Golgotha ? Is zij niet een ademtocht van die liefde, die de lijdende en stervende Borg straks zal openbaren ? Over twee dagen zal Jezus gaan den weg van het kruis. Hij zal sterven voor Zijn Volk. En dan zal een lichtstraal over de duisternis strijken en eene hand zal schrijven : Hij heeft gedaan, hetgeen Hij konde! Jezus heeft het hoogste gedaan. Zijne daad is de liefdedaad der eeuwen voor alle verloren maar verkoren zondaren. Ja, Jezus heeft Zich het lichaam laten breken en Zijn bloed vergoten. Uit de wonden van den geslagen Herder vloeit de nardus voor Zijne schapen. En die kudde, de Kerk, wordt vervuld met den reuk der zalf. Nardus, die profetie is van de specerij van het hemelsch Paradijs.
O, mijn lezer, is Jezus u een lieflijke reuke geworden ? Waarbij al het uwe in 't niet verzinkt ? Maria heeft erkend, dat zij nooit genoeg voor haren Jezus kon doen. Zoo erkent Zijn kind het ook. En het heeft troost, dat Hij de geringe daad der liefde aanvaardt, ja, zoo het slechts een beker koud waters is, gezet aan de dorstige lippen van een Zijner kleinen. Hij reinigt Zich een volk, ijverig in goede werken.
Maria’s offer ! Haar nardus voor Jezus ! Alles voor Jezus!
En dat, omdat zij de Zijne geworden is en Hij haar Bloedbruidegom. Omdat daar die groote liefde kwam, eene liefde, die nimmermeer vergaat. En zoowel voor als na den gang tot Jezus is er heilige vreugde in het harte, omdat het alleen om Hem te doen is en omdat de ziele gesmaakt heeft de omhelzing Zijner liefde. Dan belijden wij : „Heere, het was zoo weinig, dat ik voor U kon doen, het was niets !" Maar Hij spreekt: „Wel, gij goede en getrouwe dienstmaagd, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal Ik u zetten ; ga in, in de vreugde uws Heeren. En geniet de reuke Mijner liefde tot in eeuwigheid!"
Huizen
G. Lans

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 maart 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 maart 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's