Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WAT CALVIJN ONS LEERT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WAT CALVIJN ONS LEERT

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De val van Satan.
Ook de duivel is een schepsel Gods. Nochtans is hij niet als een booze engel geschapen.
Dit weten wij uit het Woord des Heeren (Johs.8 : 44), waar ons wordt geleerd, dat hij in de waarheid niet is staande gebleven. Voorts wordt hij genoemd de vader der leugen.
Calvijn wil daaruit verstaan hebben, dat Christus hier allen grond wegneemt om God de schuld aan te wrijven.
Hoewel moet worden toegestemd, dat de Schrift geen omstandig verhaal van den val des duivels geeft, kan men niet wederspreken, dat het woord van den Heere Jezus genoegzaam te kennen geeft, dat de duivel niet boos en wederstrevig werd geschapen. In de engelenwereld greep alzoo een ontaarding plaats, zooals dat ook met den mensch het geval is geweest.
Daar zijn engelen, die gezondigd hebben. En God heeft hen niet gespaard. 2 Petrus 2:4: Want, indien God de engelen die gezondigd hebben niet gespaard heeft, maar die in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden ; " Zoo ook Judas : 6 : „En de engelen, die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hunne eigene woonstede verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel des grooten dags met eeuwige banden onder de duisternis bewaard."
Paulus spreekt van de uitverkoren engelen (1 Tim. 5 : 21). Daarin is dus een onderscheiding van engelen en engelen, uitverkorene en verworpene engelen.
Al deze plaatsen worden door Calvijn in dit verband aangehaald, om te wijzen op den val der engelen.
Intusschen snijdt hij ook hier alle vragen af die door de menschelijke nieuwsgierigheid worden opgeworpen, als niet dienende tot stichting.
Evenals dat in ander verband reeds ter sprake werd gebracht, kan ook hier worden aangevoerd, dat wij buiten hetgeen geopenbaard is niet gaan kunnen.
Wat wij omtrent den aard en het wezen der engelen zouden verzinnen kan immers niet getoetst worden aan zijn waarheidsgehalte.
De engelen zijn wezens van andere orde en wij missen het vermogen om in die orde in te dringen. Alleen wat ons daaromtrent geopenbaard is, is uit de waarheid. Daarmede zullen wij ons tevreden stellen.
Uit hetgeen de Heilige Schrift leert, kunnen wij dus verstaan, dat sommigen der engelen zijn gevallen. Zij hebben gezondigd en hun zonde wordt omschreven : niet in de waarheid staande gebleven. Hun zonde is verleugening van den staat, waarin God hen geschapen had. Daarin is dus een opzettelijk anders stellen van de orde hunner schepping, een anders willen zijn dan zij waren.
Zonder ons aan speculaties te wagen, mag dus worden opgemerkt, dat de mogelijkheid om te kunnen zondigen, bij de engelen evenzeer tegenwoordig is geweest als bij de mensch.
God heeft den mensch goed en naar Zijn beeld geschapen. Maar de mensch is gevallen. Zoo zijn ook de engelen goed geschapen, hoewel zij voor een deel in den val des duivels werden medegesleept. De mensch is een redelijk-zedelijk wezen. Daarmede is die mogelijkheid gegeven. Augustinus heeft dat reeds begrepen. De mensch was alzoo geschapen, dat hij zijn levensbestemming kon bereiken niet zondigende, maar niet alzoo, dat hij niet zondigen kon. Met zijn val boette hij het ver­ mogen van zondeloos te kunnen leven in. Ook de engelen zijn redelijk-zedelijke wezens, die kunnen staande blijven, maar ook kunnen vallen.
Wanneer die val plaats heeft gevonden deelt de Heilige Schrift niet mede. Wij lezen alleen van de verleiding des Satans als hij den mensch ten val brengt.
In verband met de woorden van den Heere Jezus, die hem een menschenmoorder van den beginne noemt, waag ik toch de onderstelling, of daarin niet een aanwijzing ligt, dat het wanbedrijf van Satan daarmede in zijn aanvang is geteekend. Indien dat juist mag zijn, zou met dezen boozen opzet van Satan in de verleiding ook zijn val zijn aangewezen, zoodat deze misdaad als met één slag in de wereld der engelen en der menschen de zonde is ingekomen.
Hij kwam bovendien in die onheilvolle ure met leugen en bedrog tot den mensch en wordt de vader der leugen genoemd. Het woord van den Heere Jezus legt verband tusschen de leugen in de menschenwereld en het vaderschap van den Satan, zoodat er een betrekking is tusschen de zonde van den duivel en van den mensch. Die betrekking wordt door Christus zelfs nog verder doorgetrokken. Hij zegt tot de Joden, die Hem zoeken te dooden : „Gij doet de werken uws vaders" en , , Gij zijt uit den vader den duivel en wilt de begeerten uws vader doen". (Joh. 8 vs. 41—44).
De Joden zoeken Hem te dooden, die van Zichzelf getuigt: Ik ben de waarheid. Christus zegt het ze aan : Gij zoekt Mij te dooden, omdat Ik u de waarheid zeg, en Hij wijst den wortel van deze boosheid aan : gij wilt de begeerten van uw vader, den duivel, doen.
Zonder twijfel verklaart de Heere daarmede, dat het des Satans begeerte is den Christus te dooden. De duivel wil de waarheid dooden, omdat hij de vader der leugen is.
Zijn aanslag op den mensch hangt daarmede dus samen. Hij is een menschenmoorder, omdat hij de waarheid zoekt te dooden. Niet omdat de mensch de waarheid is. Dat kan alleen de Christus Gods zeggen, maar omdat God den mensch tot kennis van Zijn waarheid had geschapen.
Worden de kinderen Gods niet kinderen des Lichts genoemd ? Zoo zijn zij dus kinderen der waarheid, tot kennis der waarheid geordineerd en tot eeuwig leven geroepen. Hierin is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen en waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt. (Joh. 17 vers 3).
Doch nu noemt de Heere degenen, die Hem zoeken te dooden, kinderen van den duivel, welke is een vader der leugen.
Zoo wilde dan de duivel de waarheid in den mensch dooden, gelijk het boek Genesis klaar laat zien. En de mensch is hem toegevallen.
De Christus legt dus een geestelijk verband tusschen de begeerte des duivels en de zonde der menschheid.
Het woord van den Heere Jezus doet ook een licht opgaan over den strijd van den duivel in deze wereld. Deze wordt toch kennelijk getypeerd als een strijd tegen de waarheid. Het spreekwoord : waar God een tempel bouwt, tracht Satan een synagoge op te richten, is daarom niet zoo dwaas.
De bestrijder der waarheid moet wel haastelijk afschieten op zijn prooi, wanneer het licht der waarheid ontstoken wordt. Hij gaat om als een brieschende leeuw, zoekende wien hij kan verslinden.
Ook over dien strijd handelt Calvijn.
De duivel voert een strijd tegen God, zoo zeggen wij.
De eerste gedachte, welke Calvijn bestrijdt, is zulk eene, die te kort zou doen aan de souvereiniteit Gods. Niemand meene, dat de duivel als een zelfstandige macht tegenover God staat. Hij is een schepsel Gods en ook in zijn val en rebellie kan hij zonder Gods wil niets uitrichten.
Hij wijst op verschillende Schriftuurplaatsen om zulks aan te toonen. Wij lezen in het boek Job, dat Satan zich voor God stelt om macht te bekomen. Verder noemt hij de leugenprofeten, die Achab zouden misleiden. De leugengeest, die zich aandient om dit te doen, staat voor den troon Gods en verkrijgt daartoe macht. (1 Kon. 22 vers 19—23).
Zoo ook Saul, die gekweld wordt door een boozen geest des Heeren. (1 Sam. 16 vers 14 en 18 vers 10).
Paulus noemt de verblinding der goddeloozen een werk Gods (2 Thess. 2 vs. 11), terwijl hij even te voren (vers 9) van de werking des Satans spreekt. De duivel staat dus onder Gods macht. Calvijn spreekt hier van toelating Gods. Hij moge willen of niet, maar hij is zijn Schepper onderdanig.
Wij kunnen daaraan toevoegen, of wij het verstaan of niet: de Heere is God en Zijn souvereine macht wordt niet verkort door het rijk der duisternis. Zijn heerschappij gaat ook over de oorden des verderfs.
Daarom ziet Calvijn alle dingen onder de regeermacht Gods, die ook den strijd van den duivel richt op de oefening der geloovigen. De duivel zal hen niet overwinnen, omdat zij deel hebben aan de overwinning van Christus, die den slang den kop vermorzeld heeft.
De Heere zegt het toch ook tot Zijn discipelen : De Satan heeft zeer begeerd u te ziften als de tarwe, maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude. Zoo is dus de Heere, die het geloof werkt en onderhoudt, de machtige ook over den Satan.
Wat boven opgemerkt werd omtrent de begeerte des duivels om de waarheid te dooden wordt ook daarin wederom bevestigd en verklaart op zich zelf, dat de geloovigen veeltijds bestreden zullen worden. En wanneer Calvijn over de oefening des geloofs spreekt, heeft hij zeker recht. Waartoe anders de vermaning van den apostel Paulus: „Geeft den duivel geene plaats" (Efeze 4 vers 27).
Hoe anders zal dat kunnen geschieden dan dezen leugendichter te bestrijden met de Waarheid, waarin ook de Heere Christus is voorgegaan in de woestijn, als Hij van hem verzocht werd.
Het behoeft zelfs geen nadere toelichting ; ieder, die de Schrift kent, weet, dat de Heere den Satan tegenkomt met het Woord der waarheid en dat hij van Hem afliet voor een tijd.
Zoo is er dan ook tegen de listige aanvallen des duivels geen ander middel dan de waarheid zelve.
Maar juist daarom is er in de bestrijding van den leugengeest een vruchtbare oefening des geloofs.
Immers onze verdorven natuur is zoozeer geneigd de leugen gehoor te geven. Doch de strijd des geloofs voert tot onderscheiding van waarheid en leugen, waarachtig geloof en menschelijke inbeelding.
Wat leugenachtig is, is uit den vader der leugen geboren, en behoort tot zijn gebied. Daarom kan daarin geen kracht tot bestrijding zijn van zijn rijk. Alleen wat uit de waarheid is, kan hem wederstaan.
Trouwens het leugenachtige wordt door den duivel niet aangevallen. Daaraan heeft hij geen prooi. Hij zoekt de waarheid.
Dat is het merkwaardige. Uit kracht van zijn verdorven natuur moet de duivel de waarheid zoeken. Niet, omdat hij die liefheeft, maar, omdat hij die wil verduisteren en uitroeien.
Reeds daaruit kan men verstaan, dat hij ook kennis der waarheid draagt. Maar dientengevolge is hij ook een zeer gevaarlijk tegenstander. De menschen zeggen, dat de Satan zich ook vroom kan voordoen, en dat is zoo. Hij is een verleider, die als een spion in het leger verschijnt en zich als een medestrijder voordoet om verraad te plegen. Hij kan zich voordoen als een engel des lichts.
Wat zou er van den strijd terecht komen, zoo wij niet konden vertrouwen op den Vorst des levens, die hem heeft overwonnen. De Heere laat niet toe, dat de duivel heerschappij voert in de zielen der geloovigen, zoo merkt Calvijn op. Hij werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid (2 Cor. 4 vers 4 ; Efeze 2 vers 2), en dat met recht, omdat zij zijn vaten des toorns. Zij zijn onderworpen aan den dienaar van Gods wraak en deze bezit de wereld, totdat hij door Christus wordt uitgeworpen. (Joh. 12 vers 31).
Calvijn grijpt nog de gelegenheid aan om de dwaling te weerleggen van degenen, die het bestaan van den duivel ontkennen en denken aan kwade overleggingen en booze lusten, die in den mensch opkomen, welke dus oneigenlijk duivelen zouden worden genoemd.
Het is niet noodig in herhaling te treden en op verschillende dingen te wijzen, die van de duivelen geleerd worden, om aan te toonen, dat zij evenals de engelen werkelijke en bestaande wezens zijn.
Door Calvijn wordt nog inzonderheid op de helsche straffen gewezen, waarmede de duivel met zijn engelen wordt bedreigd (1 Petrus 2 vers 4) en overeenkomstig op andere plaatsen.
Doch hij acht het niet noodig voor degenen, die gelooven, nader daarop in te gaan en beëindigt dit hoofdstuk met een opwekking om ons door deze dingen niet te laten aftrekken van de heerlijkheid der werken Gods in de Schepping te bewonderen.
Alle dingen heeft de Heere geschapen, en dat om der menschen wil. Zoo vermaant hij ons dus om op Zijn vaderlijke goedheid en zorg te letten en te vertrouwen op Zijn hooge Souvereiniteit, opdat wij tot Hem worden getrokken en met dankbaarheid mogen worden vervuld vanwege Zijn weldadigheid om Hem te dienen en lief te hebben.

S.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 april 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

WAT CALVIJN ONS LEERT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 april 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's