Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE SYNODALIA
Op de a.s. Classicale Vergadering, Woensdag 29 juni, zullen naast het Reorganisatie-Ontwerp ook nog andere Synodale Voorstellen te behandelen zijn. Er zal dan advies gevraagd worden aan de Class. Verg., waarbij men zal moeten uitspreken of men voor of tegen adviseert. Wij herhalen : adviseert. Want niet de Class. Vergaderingen stemmen over de beslissing van al of niet aannemen en vaststellen. Dat doet straks de Synode, waarvan onze Kerkelijke Reglementen nog altijd zeggen : „Bij de Algemeene Synode berust de hoogste wetgevende, rechtsprekende en besturende macht". Hoe lang zal dat nog in onze Hervormde Kerk zoo blijven ? En dan een Synode, die is samengesteld uit 13 predikanten en 6 ouderlingen of oud-ouderlingen, afgevaardigd door de Provinciale Kerkbesturen èn de Commissie tot de zaken der Waalsche Kerken (die niets met al onze Reglementen te maken hebben en er zich niets van aantrekken straks.
Als straks de leden weer ter Synode trekken, staan de gemeenten er geheel, maar dan ook geheel buiten. Zuid-Holland b.v. bewijst het weer Wie spreekt er ook weer van „lastbrieven" der Kerken ? "
Hoe die Synode wordt samengesteld ? De z. g. n. groote Provincies zenden door hun Prov. Kerkbesturen) de afgevaardigden en wel elk jaar ieder twee leden ; en dat zijn dan óf twee predikanten, óf één predikant en één ouderling ; en wel zóó, dat de groote Provincies : Gelderland (2), Zuid-Holland (2), N.­ Holland (2), Friesland (2) en Groningen (2) samen zeven predikanten en drie ouderlingen afvaardigen (totaal 10 van de 19).
Dat is nu, in 1938 : Gelderland 2 pred., Z.­ Holland 1 pred. en 1 ouderl., Noord-Holland 2 pred., Friesland 1 pred. en 1 ouderl., Groningen 1 pred. en 1 ouderl., (7 predikanten en 3 ouderlingen, samen 10 leden der groote Provincies).
De groote Provincies zijn de provincies met meer dan 150 predikantsplaatsen.
De overige (kleinere) Provincies : Zeeland, Utrecht, Overijsel, N.-Brabant met Limhurg (samen één provinciaal ressort), Drenthe en de Waalsche Commissie (die alleen in de Synode maar contact heeft met de Hervormde Kerk !) vaardigen elk één predikant (altijd één pred.) en dan bij beurtwisseling ook nog een ouderling ; maar niet elk jaar dus, doch zóó, dat die zes provinciale ressorten (de Waalsche Comm. inbegrepen) samen drie ouderlingen zenden ; drie wel een ouderling en drie geen ouderling.
Dat is dit jaar als volgt : Zeeland 1 pred. (geen ouderl.) ; Utrecht 1 pred. en 1 ouderl.; Overijsel 1 pred. en 1 ouderl. ; N.-Brabant en Limburg 1 pred. en 1 ouderl.; Drente 1 pred.; de Waalsche Commissie 1 pred.
De gewone vergadering der Synode begint den 3den Woensdag in Juli, altijd in Den Haag, Javastraat 100. Daarheen gaan dan de „adviezen" der Class. Vergaderingen ; maar dan „ter vrije beschikking" van de Synode.
Wat zijn nu de Synodale Voorstellen (behalve dus het Reorganisatie-Ontwerp), die op de a.s. Class. Vergaderingen besproken moeten worden ?
Het zijn er dit jaar even elf !! En wel : 1. Wijziging art. 54 Regl. Vacaturen; 2. Wijziging van art. 17 Regl. opzicht en tucht ; 3. Wijziging Regl. Godsd. onderwijs enz. (bevoegdheid van den godsdienstonderwijzer enz.) ; 4. Wijziging art. 7 Regl. Hooger Onderwijs ; 5. Wijziging Regl. Examen en Regl. Hulppredikerschap en Regl. Hooger Onderwijs .(kwestie van vrouwelijke candidaten enz. ; 6. Wijziging art. 20 Regl. Examen ; 7. Wijziging Regl. Diaconieën ; 8. Wijziging Regl. Predikantstractementen ; 9. Wijziging art. 14 Regl. Pensioenfonds; 10. Invoeging nieuwe artikelen Regl. Generale Kas ; 11. Regl. op de samenwerking der Gemeenten (Groote-stadsraad, . enz.).
Het is dus waarlijk geen peulschilletje dat ter tafel moet komen.
En aangezien vóór-èn tegenstanders het Reorganisatie-Ontwerp natuurlijk grondig willen zien behandeld, zal men goed doen een vóórvergadering te houden in de Classis, maar dan bovendien zullen oo de officieele vergadering de bovengenoemde Synodalia zonder al te lange discussie moeten worden behandeld, waartoe goede voorbereiding en, zoo mogelijk, een advies aan de vergadering (aan de Kerkeraden) gewenscht en noodzakelijk is.

VOORSTEL I wil mogelijk maken, dat predikanten, die in het Buitenland (denk b.v. aan de Hervormde Kerk te Brussel, waar ds. ten Kate al jaren predikant is) of in N.-Oostof West-Indië, bij een erkende „Hervormde Gemeente" werkzaam zijn geweest, beroepbaar kunnen worden gesteld in grootere gemeenten hier te lande, waar de voorwaarde is : dat men minstens drie jaar in Nederland predikant moet zijn geweest. Ds. Ten Kate b.v. is geen drie jaar in een Nederlandsche gemeente dominé geweest, maar nu al jaren in de Hollandsche gemeente te Brussel en kan nu niet b.v. in Haarlem beroepen worden (waar men hem indertijd wilde plaatsen op een drietal). De Reglementswijziging is, om in bijzondere gevallen de Algem. Syn. Commissie bevoegd te verklaren in deze dispensatie en dus bevoegdheid te geven.
(Zie de Syn. Handel. 1937, hlz. 94—100 ; 132—133).
Wij zijn geneigd te adviseeren vóór te stemmen — en er niet lang over te praten.

VOORSTEL II : is een wijziging zonder eenige beteekenis voor ons ; althans niet om over te praten. Vóór.

VOORSTEL III Hier zit méér aan vast. 't Gaat over de bevoegdheden van Godsdienstonderwijzers, die Godsdienstonderwijzer zijn. Want we weten nu wel zoo langzamerhand, dat hier soms een groote verwarring heerscht; n.l. dat men iemand, die de acte gehaald heeft en dan de bevoegdheid heeft naar de post van Godsdienstonderwijzer te staan, heel dikwijls „Godsdienstonderwijzer" noemt (en zelf gaan ze daarin voor ; dat groote vierkante stempel op dien brief van dien bepaalden mijnheer onder de rook van Rotterdam en Dordt, herinneren we ons nog wel) ; maar ze zijn het niet. De actebezitter, die ergens benoemd en officieel aangesteld is, is Godsdienstonderwijzer ; maar niemand anders. De Godsdienstonderwijzers moesten dat zelf ook openlijk bekennen en er niet om heen praten, dan konden we veel beter opschieten in deze zaak !
Nu gaat Voorstel III over degenen, die Godsdienstonderwijzer zijn. De Kerkeraad moet dan een instructie vaststellen. Aan deze aangestelde Godsdienstonderwijzers kan dan ook huis-en ziekenbezoek worden opgedragen. Accoord ! En.dan komt een nieuwe bepaling: „Godsdienstonderwijzers hebben de bevoegdheid om in de Gemeente, waarin zij aangesteld zijn, óf in een andere gemeente (let daarop !) in openbare godsdienstoefeningen voor te gaan — doch alleen met uitdrukkelijke toestemming van den h& trokken predikant of de betrokken predikanten". In vacante gemeenten (dat is dus weer iets anders dan in 't voorgaande staat) zullen aangestelde (en dus zij die werkelijk Godsdienstonderwijzer zijn) alleen in openbare godsdienstoefening voorgaan, met uitdrukkelijke toestemming van den praetor van den Ring èn den betrokken Kerkeraad. Wat eèn verbetering is in deze kwestie.
Verder wil men de eischen voor toelating, naar de behoeften van onzen tijd, wijzigen. En er wordt b.v. in art. 13 voorgesteld te lezen : „dat men zich tot het geven van godsdienstonderwijs gedurende ten minste drie jaren onder persoonlijke leiding (en dus b.v. geen „schriftelijke cursus" !) van een of meer predikanten geoefend en voorbereid hebbe tot alles, wat tot het examen 'behoort". Ook zal vóór het examen een preek moeten worden ingeleverd. (Art. 16).
Wij zijn vóór deze wijzigingen. Hoewel we toch nog onze bezwaren houden, daar, naar ons oordeel, het instituut Godsdienstonderwij­zer is en moet zijn wat het woord zelf zegt : „godsdienstonderwijzer". Hulpkracht in de Gemeente. Ook voelen we het bezwaar, dat „Vereenigings-vertegenwoordigers", die een acte hebben, maar geen aanstelling en instructie in een plaatselijke gemeente hebben (wat moet), dan niet meer mogen optreden (b.v. Diaconen van Heemstede enz.). Maar dat „optreden" moet dan maar als „vertegenwoordiger van een Vereeniging" in een „vergadering" gebeuren (wat ook veel juister is), terwijl de Kerkeraad, de predikant inbegrepen, zich kerkelijk voor de zaak, die de aandacht der Kerk verdient, dan moet interesseeren. Dan krijgen we veel gezonder verhoudingen. Zending, werk van barmhartigheid' enz. moeten kerkelijk, in de officieele godsdienstoefeningen worden besproken en behandeld ; en de „vertegenwoordigers" kunnen dan prachtig het andere propaganda-werk verrichten. Geen „preekerij" door „vertegenwoordigers", als op den dag des Heeren het Woord bediend moet worden door de Dienaren des Woords — die er nu gelukkig zijn in onze Hervormde Kerk.

VOORSTEL IV. Wijziging inzake de wijze van benoeming van Kerkelijke Hoogleeraren — die door het Rijk betaald worden, maar door de Kerk benoemd.
Op 't oogenblik bestaat er een „Commissie van voordracht voor de benoeming van Kerkelijke Hoogleeraren". Want de Kerkelijke Hoogleeraar wordt door de Synode benoemd ; maar.... uit een voordracht van drie. Zoo zou het kunnen gebeuren, dat er een voordracht is, met drie namen van moderne theologen, terwijl de Synode in meerderheid rechtzinnig is. Dan zou de Synode gedwongen zijn een vrijzinnige te benoemen, wat dan (dit geval heeft zich wel eens voorgedaan) geschiedt met het aantal vrijzinnige stemmen, zeg b.v. 8 of 9 of 6, al naar 't valt, en 10 blanco stemmen !
De Commissie van Voordracht beslist eigenlijk ; althans in, eerste instantie ; wat soms van de grootste beteekenis is voor 't verdere verloop. Hoe die Commissie wordt samengesteld en de leden worden benoemd, kan eigenlijk alleen , maar een professor begrijpen en vertellen en verklaren (maar hét is dan ook een Commissie van voordracht voor een hoogleeraar, zij 't dan voor een kerkelijke hoogleeraar), zóó wonderlijk ingewikkeld is dat geregeld. Bij gelegenheid schrijven we daarover misschien wel eens wat. Voor 't oogenblik gaat 't hierom : onder het huidige Reglement geldt de bepaling : „iedere Kerkelijke Hoogleeraar kan advies inzenden bij de Commissie van voordracht inzake iemand, die hij gaarne zou benoemd zien". De voordracht wordt dan door de Commissie samengesteld ; en „de voordracht zelve ontvangt de Synode met redenen omkleed ; een en ander onder het zegel der geheimhouding".
Zooals men wellicht weet, zijn de Kerkelijke Hoogleeraren de laatste jaren gewoonlijk Ethisch. In Utrecht waren het : de professoren Brouwer en Van Rhijn (die beide Staatshoogleeraar zijn geworden), nu zijn het: de Hoogleeraren Berkelbach van der Sprenkel en De Vrijer. In Groningen zijn het : prof. Haitjema (Confessioneel) en prof. Semmelink (Ethisch) — voorheen waren het prof. Aalders (Rijkshoogleeraar nu) en prof. v. Veldhuizen (overleden). In Leiden doceeren: prof. Korff (Ethisch) en prof. Sevenster (Modern).
Nu wil men wijziging aanbrengen in art. 7 van het Regl. op het Hooger Onderwijs, waarbij de Synode aanteekent : „Deze wijzigingen bedoelen de adviezen, waarmede de Commissie van voordracht heeft te werken, veelzijdiger en doeltreffender te maken.
Het is dus de bedoeling, om de Commissie een handje te helpen en meer en breeder advies te verschaffen, opdat de Commissie een steun in de rug krijgt. Heeft men wellicht gezegd (of althans gedacht) : „wat stuurt die Commissie ons soms thuis? " Men wil de zaak nu „veelzijdiger en doeltreffender" voorbereiden, blijkbaar. In elk geval lijkt ons de wijziging bedoeld om de Commissie ietwat meer bij de hand vast te grijpen, om haar zoo een weinig (beter) den weg te wijzen
En hoe wil men dat dan doen ?
Men wil de hulp van de Kerkelijke Hoogleeraren inroepen.
Want men wil aan de Commissie twee Kerkelijke Hoogleeraren, als mannen van het vak en van de praktijk, als adviseurs toevoegen. Eén van die twee moet dan zijn de overgebleven collega van de Universiteit waaraan de vacature is ontstaan (de compagnon dus van de eventueel te benoemen man) en de ander moet (volgens rooster) van een andere Universiteit zijn. Die twee zullen in de vergadering van de Commissie mee-vergaderen, met adviseerende stem. Die professor van de andere Universiteit moet, staat er, iemand zijn, die „althans wat het hoofdvak betreft, dezelfde leeropdracht heeft, welke de te benoemen hoogleeraar zal ontvangen". Vakgenooten dus !
Dan wil men ook gaan voorschrijven, dat het schriftelijk advies uit den kring der Kerkelijke Hoogleeraren „gezamenlijk" zal worden opgesteld, in een samenkomst van al de Kerkelijke Hoogleeraren (hoewel de opening blijft om dan ook, desgewenscht, „persoonlijk" een schriftelijk advies in te zenden bij de Commissie van Voordracht.
Alles overziende, zijn wij geneigd tegen dit Voorstel te stemmen. Het komt ons voor, dat men de richting uit wil : de Kerkelijke Hoogleeraren moeten zoo ongeveer zich zelf aanvullen. En daarvoor voelen we niet veel.
Heel de wijze van benoeming der Kerkelijke Hoogleeraren achten wij beslist verwerpelijk. Maar om de verandering — en verbetering ? — te zoeken in deze richting, toevalt ons niet.
Tenzij men ons van het tegendeel overtuigt, zeggen wij : neen, deze weg gaan we liever niet op ! Tégen dus.
(Wordt voortgezet.)

DE LASTBRIEVEN DIE NU LAST GEVEN
Het is vooral ds. Lingbeek, die het nog al druk over „de lastbrieven" heeft, die vroeger aan de afgevaardigden naar een meerdere — breedere — kerkelijke vergadering werden mee gegeven, opdat op die meerdere — breedere — vergadering de afgevaardigde daar niet „persoonlijk" zou zitten, mee beraadslagen en ten slotte stemmen, maar opdat gevoeld zou worden de Kerkeraad, die dezen persoon heeft afgevaardigd naar de Classicale Vergadering, zit hier en spreekt en stemt. Niet een paar „personen" vergaderden, maar de Kerkeraden zaten daar op de Classicale Vergadering. En (ideëel genomen) niet één of twee leden van den Kerkeraad (predikant en ouderling), maar de dominé met al de ouderlingen waren (ideëel genomen) ter vergadering van de Classis !
Als dus Bunnik's dominé met z'n ouderling naar de Classicale Vergadering gaat, gaat (ideëel genomen) de dominé dus niet met één ouderling, maar met z'n beide ouderlingen ; en dat zou dan moeten blijken uit de geloofsbrief die als legitimatiebewijs en als lastbrief dienst moet doen ; en waarin (zoo zegt ds. Lingbeek) voorgeschreven moet zijn hoe de dominé van Bunnik met z'n ouderling stemmen moet, enz. Want de Kerkeraad gaat ter vergadering en niet ds. A. met ouderling B. Immers die dominé en die ouderling zouden geen recht hebben ter vergadering te gaan, als de Kerkeraad hen niet afvaardigde ; en wat ze te doen hebben is : den Kerkeraad vertegenwoordigen ; de mond van den Kerkeraad te zijn en namens den Kerkeraad handelen. Als de Kerkeraad ergens vóór is, moeten de afgevaardigden ook vóór stemmen (omdat zij de mond van den Kerkeraad zijn), enz.
Nu voelt men aanstonds de bezwaren van deze redeneering, waaraan ds. Lingbeek zich (onbegrijpelijk!) vastklemt als een rots. Want ten eerste is het héél goed mogelijk, dat een Kerkeraad van drie personen (dominé en twee ouderlingen — waarbij wij hier dus met opzet de twee diakenen buiten beschouwing laten) het niet in alles ééns is en b.v. de dominé met één ouderling er samen wat anders over denken dan de derde broeder van den Kerkeraad; of dat de dominé alleen staat en de beide ouderlingen het met elkaar eens zijn. Dan wordt met twee van de drie stemmen „de opdracht", en wel (maar de idee van ds. Lingbeek) de bindende opdracht gegeven en moeten de twee afgevaardigden ter Classicale, Vergadering stemmen zooals hun „opgedragen" is. De dominé, die er tegen was in den Kerkeraad, moet nu op de Classicale Vergadering voor stemmen, omdat dit hem bindend opgelegd is !
Past deze dingen nu maar toe op den Kerkeraad van Dordt, van Amsterdam, van Vlaardingen, van Zwolle, enz. enz.
Men voelt, dat het wanhopig vastloopt op deze manier.
Bovendien is dit ook nooit de bedoeling geweest van onze Gereformeerde Vaderen — die bovendien onder geheel andere omstandigheden leefden in het midden der Kerk. Zij wilden volstrekt niet voorschrijven hoe iemand stemmen moest ; waarbij bovendien al het vergaderen van de meerdere Kerken samen tot een paskwil gemaakt werd, als ieder van te voren thuis (en hoé dan nog) alles klaar gemaakt heeft. Al het beraadslagen, onder biddend inwachten van de werking des Heiligen Geestes, is dan ijdel vertoon (zooals nu dikwijls op een vergadering van het Kiescollege alles door éen of meer Kiesvereenigingen op een briefje in handen gegeven wordt aan „de gemachtigden der Gemeente" en de stemming dan ook te voren uitgemaakt is door de partijleiders).
Neen, men gaat als afgevaardigden van den Kerkerraad, den Kerkeraad vertegenwoordigend, en men spreekt en stemt, zooals men, gehoord de besprekingen van de afgevaardigden der gezamenlijke Kerken, naar z'n overtuiging meent te moeten stemmen.
Zoowel de eer van de Vergadering, als de eer van de afgevaardigden eischen dezen weg, en geen andere.
Natuurlijk wordt het iets anders, wanneer de Kerkeraad aan zijn afgevaardigden opdraagt een bepaalde zaak op de Classicale Vergadering (Prov. Synode, enz.) aan de orde van behandeling te stellen. Dan was „de lastbrief" vroeger de instructie „die inhoudt wat de afgevaardigden op de vergadering hebben te behandelen" — zoo schrijft ds. Joh. Jansen in „Korte Verklaring van de Kerkenordening" 2de, vermeerderde en herziene druk, blz. 150. (Uitgave : J. H. Kok, Kampen).
En ds. Joh. Jansen vervolgt dan :
„Het karakter van een instructie is een schriftelijke opdracht van de lastgevende Kerk of Kerken (Classe, Synode) aan hare afgevaardigden van hetgeen zij on de vergadering aan de orde stelt of stellen.
De inhoud van de lastbrieven is niet, hoe de afgevaardigden stemmen, maar wat de afgevaardigden doen moeten (de onderstreping der woorden is van ds. Jansen en niet van ons !)
Wel heeft de lastgever principieel het recht aan zijn lasthebber op te dragen èn wat hij doen èn hoe hij stemmen moet. En in buitengewone gevallen hebben de Kerken dan ook wel van dat recht gebruik gemaakt, b.v. toen de zaak der Remonstranten zou behandeld worden op de Synode van Dordrecht 1'618/'19, en door meer dan eene particuliere Synode aan hare afgevaardigden in last 'gegeven werd alleen dan tot een besluit mede te werken, wanneer dit besluit overeenstemde met den gegeven last. Maar in den regel wilden de Kerken er toch niet van weten en zou het ook niet kunnen, want er komen op een Synode een reeks van zaken, b.v. tuchtkwesties, geschillen, regelingen voor de Zending, en voor het onderwijs enz., waarover de Kerken vooraf niet gehoord kunnen worden.
Bovendien, als de afgevaardigden in alle zaken een mandat impératif mee kregen, zouden zij tot stemmachines verlaagd worden, en zou het deliberatief ('beraadslagend) karakter van een Synode te loor gaan. Alleen in zulke zaken, die eigenlijk door een tekst of uitspraak der Schrift reeds duidelijk zijn, en waarover dus niet meer gedelibereerd behoeft te worden, mogen de Kerken een mandat impératif meegeven. Maar in alle zaken, die niet door de Schrift worden uitgewezen, moeten zij vrijheid van stem laten".
Ons dunkt, aan deze dingen moesten wij ons nu maar houden. En het is ons onbegrijpelijk, hoe dominé's als ds. Lingbeek of ds. Den Hertog van Rotterdam, of anderen, nu zoo ijveren voor een „mandat impératif", begeerende dat hun een „lastbrief" door aen Kerkeraad zal worden mee gegeven, waarin hun voorgeschreven wordt wat zij doen, wat zij zeggen en hoe zij stemmen moeten !

NIET DE KERKORDE, MAAR DE BELIJDENIS GAAT VóóR
Prof. Kuyper, die te midden van allerlei verwikkelingen in de Gereformeerde Kerken (waar zijn tegenwoordig geen kwesties en strubbelingen ? ) het Gereformeerd Kerkrecht wil handhaven, schrijft in een ander artikel in „De Heraut" (22 Mei j.l.) o.a.: De Kerkenorde is de grondslag genoemd van ons Kerkverband en er is gezegd, dat alle bevoegdheden en rechten op de Kerkenorde moeten berusten, enz. Maar — zoo schrijft prof. Kuyper dan — „de stelling, dat de Kerkenorde de grondslag is van ons Kerkverband, is zeker niet zonder meer te aanvaarden. De éénheid van belijdenis, zegt prof. Rutgers (Het Kerkverband, blz. 38) terecht, is de onmisbare grondslag van het Kerkverband, Christus heeft niet gezegd tot Petrus: op deze Kerkenorde, maar op de belijdenis, door hem afgelegd, zal Ik mijne Kerk bouwen. Kerkverband was er in de Apostolische Kerk ; het kwam vooral uit in het Apostelconvent te Jeruzalem gehouden ; maar een Kerkenorde was er niet. Ook in de eeuw der Reformatie is er Kerkverband geweest op grond van de éénheid in belijdenis ; maar de Kerkenorde is eerst veel later ontstaan, toen deze saamverbonden Kerken in Synode saamkwamen en nu eerst de Kerkenorde vaststelden. In den bloeitijd onzer Republiek waren alle Gereformeerde Kerken saam verbonden, maar verschillende provinciën, zooals Zeeland, Friesland, Groningen, Drente, hadden elk haar eigen Kerkenordeningen, die, al kwamen ze in hoofdzaak met de Generale Kerkenorde overeen, toch op niet geheel ondergeschikte punten daarvan afweken".
„Het is daarom met de historie in strijd, wanneer men de Kerkenorde de grondslag noemt van het Kerkverband, en het is ook niet onbedenkelijk, omdat men daarmede aan de Kerkenorde een beteekenis toekent, die niet aan haar, maar aan de belijdenis toekomt".
,,De Kerkenorde is niet de grondwet der Kerk, ze is zelfs geen wet, maar alleen een „orde", opdat de Kerk naar haar belijdenis, naar Gods Woord, naar de instelling van Jezus Christus leven kan en leven zal. Wanneer de Kerkeraad b.v. tucht oefent, doet hij dat (zooals in het Formulier van den kerkelijken ban staat) niet omdat de Kerkenorde beveelt, maar „in den naam en de macht van onzen Heere Jezus Christus".
De Gereformeerde Kerken hebben dan ook, niet zonder oorzaak, er zich voor willen wachten alles en nog wat in de Kerkenorde te reglementeeren.
Wat in de Kerkorde staat, is om regelen te geven, die voor de orde in de Kerk noodig zijn.
„Voor zoover deze bepalingen op Gods Woord gegrond zijn, hebben ze een bindend gezag, maar zoover ze alleen de kerkelijke orde raken, bezitten ze zulk een absoluut gezag niet, en kunnen de Kerken, wanneer dit noodig is, daarvan afwijken".
„Onze Kerken hebben met opzet zich onthouden van een uitvoerige regeling, zooals deze in het Jus Canonicum gegeven wordt, om de vrijheid der Kerken niet te veel aan banden te leggen. Dat geen handeling geoorloofd of wettig zou wezen, wanneer zij niet gegrond is op een bepaling der Kerkenorde, is reeds om die reden niet juist".
Onze Kerkenorde zegt in Art. 31, dat men niet gebonden is aan beslissingen van meerdere vergaderingen, die met de Kerkenorde in strijd zijn.
Overigens is de Kerkenorde zeer voorzichtig. „Ze zegt niet, dat men alleen aan die besluiten zich te onderwerpen heeft, die op de Heilige Schrift gegrond zijn — want zelfs ten opzichte van de Kerkenorde zijn er tal van bepalingen, die niet op uitspraken van de Schrift gegrond zijn en waaraan men toch om de kerkelijke orde zich heeft te houden. Alleen dan houdt de gebondenheid op, wanneer een besluit toewezen wordt met Gods Woord te strijden en men moet dat dan niet alleen zeggen, maar ook bewijzen".
„De vraag is in betrekking tot de Kerkenorde niet, of een of andere handeling of beslissing zich ook grondt op een of ander artikel van de Kerkenorde, maar of men bewijzen kan, dat die handeling in strijd is met eenige bepaling der Kerkenorde".

EEN GEBED VOOR DE JEUGD
Onze Gereformeerde Vaderen hebben zoo goed gevoeld, dat de jongeren, onze kinderen en de rijpende 'jeugd, toch eigenlijk een afzonderlijke plaats innemen in het midden der Gemeente en onze bijzondere zorg, ook onze bijzondere voorbede noodig hebben. En dan maar niet alleen in het Zondagsschoollokaal, in de School of in het Vereenigingsgebouw, maar óók in de Kerk, waar de Gemeente des Heer en vergaderd is.
Laat ieder z'n Kerkboek maar eens ter hand nemen en dan eens zoeken in de Liturgie of „Christelijke Gebeden, die in de vergadering der geloovigen (let eens op die omschrijving!) en elders gebruikt worden". Zoek het 4de Gebed eens op en lees dat eens, lees dat ook eens hardop voor in den Kerkeraad en in het gezin ! Er staat hoven : Een gebed na de leer van den Catechismus. En het Luidt aldus :
O genadige, barmhartige God en Vader ! Wij danken U, dat Gij niet alleen ons in Uw Verbond genomen hebt, maar óók onze kleine kinderen, hetwelk Gij hun niet alleen verzegeld hebt door den heiligen Doop, maar ook dagelijks bewijst, als Gij Uwen lof volmaakt uit hun mond, om alzoó de wijze wereld te beschamen.
Wij bidden U, vermeerder in hen Uw genade, dat zij in Christus, Uwen Zoon, altijd toenemen en wassen, totdat zij hun volwassen ouderdom in alle wijsheid en gerechtigheid erlangen.
Geef ons óok genade, dat wij hen in Uwe kennis en vreeze Uws Naams onderwijzen, gelijk Gij ons bevolen hebt, opdat door hunne godzaligheid het rijk des satans verstoord worde, en het Rijk van Jezus Christus in deze en andere gemeenten versterkt worde, tot eer van Uwen heiligen Naam en tot hunne eeuwige zaligheid, door Jezus Christus. Amen.
Och, dat dit Gebed voor de Jeugd in het midden der Gemeente, in het midden van de vergadering der geloovigen — en elders — meer gebeden mocht worden dan nu wellicht onder ons pleegt te geschieden.
De kinderen, de rijpende jeugd — het is toch de toekomst der Kerk en de Heere, de God des Verbonds, wil Zich lof bereiden uit hun mond !

CALVIJN EN ANDEREN OVER SUPERINTENDENTEN
Ds. Joh. Jansen geeft in zijn „Korte verklaring van de Kerkenordening" (2de druk, uitgave J. H. Kok, Kampen) allerlei opmerkingen, als hij de afzonderlijke artikelen van de Kerkenorde bespreekt. Zoo luidt artikel 17 D.K.O. :
„Onder de Dienaren des Woords zal gelijkheid gehouden worden aangaande de lasten huns dienstes, mitsgaders ook in andere dingen, zooveel mogelijk is, volgens het oordeel des Kerkeraads, en (dies van noode zijnde) der Classis ; hetwelk ook in Ouderlingen en Diakenen te onderhouden is".
Dit artikel gaat dus over de gelijkheid aangaande de werkzaamheden van de Dienaren des Woords, onderling, ook wat| betreft de ouderlingen en de diakenen onderling. De een niet boven en niet meer dan de ander zijnde, zal de gelijkheid moeten worden betracht. Waarbij de Kerkeraad, en zoo noodig de Classis, „oordeelen" zal (wat dus o.i. „opening" laat om in deze richting schikkingen te treffen, waar dat noodig mocht zijn).
Nu teekent ds. Jansen daarbij aan :
„Dit artikel is reeds letterlijk door de Synode van Middelburg, 1581, opgesteld. Het richt zich tegen het beginsel der hiërarchie in de Roomsche, Luthersche en Episcopaalsche Kerken. De hiërarchische vraag, onder de Apostelen: „Wie van hen de meeste ware", beantwoordde de Heiland met het voorbeeld van een kind, zeggende : , .Voorwaar zeg Ik u : Indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens, zoo zult gij in het Koninkrijk der Hemelen geenszins ingaan", Matth. 18 vers 1—4.
„Een is uw Meester, namelijk Christus ; en gij zijt allen broeders", Matth. 23 vers 8—12. Hij is de „Overste Herder", 1 Petrus 5 VS, 4 ; het eenige „Hoofd der gemeente". Coll. 1 vers 18. Petrus was slechts , Mede-Ouderling", in gezag met de anderen gelijk, niet de eerste Paus, 1 Petrus 5 vers 1. Op grond van dergelijke teksten spraken de kerken aanstonds uit, dat er gelijkheid in het ambt zou zijn en dat de eene ambtsdrager niet over den ander heerschen mag.
Ds. Jansen zegt nu verder over die gelijkheid in het ambt :
„De ambten zijn onderscheiden. Een dienaar des Woords heeft een ander ambt dan een ouderling en een diaken. Art. 17 D.K.O. bedoelt dan ook, dat er onder de dragers van hetzelfde ambt, dus onder de Dienaren onderling, en zóó óók onder de ouderlingen en diakenen onderling, gelijkheid (Latijn : aequalitas) moet zijn. Bij de Roomsche Kerk stonden de (platte)landsbisschoppen onder de stadsbisschoppen ; de stadsbisschoppen onder de metropolieten of bisschoppen der hoofdsteden ; de metropolieten onder de bisschoppen^' der sedes apostolicae, é. i. de door de Apostelen zelf gestichte gemeenten : Antiochië, Jeruzalem, Alexandrië, Efeze, Corinthe en Rome ; en deze stonden weer onder den bisschop of paus van Rome. Deze hiërarchische vorm wist zich, ondanks sterke bestrijding, niet alleen in de Luthersche kerk, maar ook in de vluchtelingenkerk te Londen nog in den vorm van het superintendentschap te handhaven. Johannes a Lasco, die zelf door Koning Eduard VI (1547—1553) tot superintendent over de Nederlandsche vluchtelingen-kerk te Londen was aangesteld, schreef een werk over de kerkinrichting (Forma ac ratio enz.), waarin hij het superintendentschap vasthield als hoofd van den raad der kerk. Deze kerkeraad bestond uil ouderlingen en diakenen en aan het hoofd van dien raad stond de super-intendent, die niet zoozeer boven den raad verheven, maar uit zijn midden en door hem zelf tot zijn voorzitter gekozen, en door den koning als zoodanig uitdrukkelijk erkend werd. En niet alleen a Lasco, maar ook Calvijn, Knox, Saravia e.a. hadden tegen een super-intendentschap, waarbij één uit hun midden met de inspectie over een groep van gemeenten belast werd, geen overwegend bezwaar.
Maar de Nederlandsche Gereformeerde Kerken wilden er terecht niet van weten. Er werd vanuit Zeeland, Oost-Vlaanderen en Engeland, waar de invloed van a Lasco doorwerkte, een poging gedaan op de Synode van Middelburg, 1581, om „Inspectores of Super-intendentes" 'aan te stellen, maar de Synode antwoordde : „dat het onnoodich ende zorghelick is". Onnoodig, omdat de Classen en particuliere Synoden zelf wel voor het opzicht over de kerken konden zorgen. En zorgelijk, omdat er een hiërarchisch beginseltje in school. Deze aandrang was misschien wel de oorzaak, dat zij dit artikel 17 voor het eerst in de Kerkorde opnam, waarin zij opzettelijk een andere richting instuurde. Zij sprak hier beslist en opzettelijk uit, dat er onder de dienaren des Woords gelijkheid zal zijn".

DE STRIJD TEGEN TWEE FRONTEN VAN GUIDO DE BRèS
In 't kleine, mooie boekje (uitgave: Bosch & Keuning te Baarn) van dr. H. J. Houders, Ned. Herv. pred. te Wassenaar, handelend over Guido de Brés, vestigt de schrijver er nog eens de aandacht op, dat de opsteller van onze Confessio Belgioa of Nederlandsche Geloofsbelijdenis, strijden moest tegen twee fronten ; want er waren niet alleen de Roomsche tegenstanders, maar er waren óók de Anabaptisten of Wederdoopers. Omdat men dat dikwijls veel te veel vergeet, dat de Gereformeerde Waarheid van twee kanten tegenstand en bestrijding vond, is het wel goed om er nog weer eens aan herinnerd te worden, vooral omdat die geestdrijvers, zooals de Anabaptisten of Wederdoopers waren, zooveel met minachting verwierpen wat voor ons kerkelijk en godsdienstig leven toch inderdaad onmisbaar is, en waarbij ook het maatschappelijk, en staat­ kundig leven van ons volk in gevaar werd gebracht (gemeenschap van goederen — verwerping van de Overheid — weigering om een eed af te leggen, enz.).
Dr. Honders teekent ons den levensloop en de geestelijke vorming van De Brés en zegt dan :
„Zoo zien wij hem een waardig leerling worden van Calvijn, wiens reformatorische gedachten sinds 155Ü zoozeer in de Nederlanden werden verbreid, dat de reformatie, die vóór dien tijd' een Dpopersch karakterhad gehad, in Calvinistische bedding werd omgeleid. Ook De Brés heeft het zijne daartoe ruimschoots bijgedragen in woord en geschrift. Zoo gaf hij in l'5ö5 een boekje uit: Baston de la foy (Staf des geloofs), waarin hij de Gereformeerde leer tegenover Rome met beroep op den Bijbel en op de Kerkvaders verdedigt. Hij wilde de Hervormden slagvaardig maken in de bestrijding van mis, vagevuur, beeldenvereering, heiligenaanbidding, verplicht coelibaat, onfeilbaarheid van paus of concilie : de Kerk des Heeren wordt hier op aarde gekend in de belijdenis van Jezus Christus door de prediking des Woords en door de bediening der Sacramenten naar dat Woord, zonder gelijk gezag van kerkelijke overlevering of gewoonte.
Tegenover de Wederdoopers schreef hij zijn uitvoerigst werk : la racine, source et fondament des Anabaptistes (1565), al spoedig in het Hollandsch vertaald : „de wortel, den oorspronck ende het fondament der Wcderdooperen", hun misbruik der Heilige Schrift en ongebondenheid in godsvrucht en samenleven verwijtend.
„De Heilige Schrift" — aldus de Brés — „is als een schoone geurige bloem, waaruit de spin venijn, maar de bij de zoete honig zuigt ; dat is hier het geval".
„Hoe is heel zijn leven een strijd naar twee fronten geweest, tegen Rome en de Anabaptisten, terwijl hij vooral in zijn klassiek geworden , , Confession de foy" een onuitwischbaar spoor getrokken heeft vanuit Genéve door de Zuidelijke Nederlanden naar het Noorden", (blz. 5 en 6).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 juni 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 juni 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's