Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Zal ik van deze krankheid genezen ?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

2 Koningen 8 vers 8b.

Zal ik van deze krankheid genezen ?
Koning Benhadad van Syrië is ziek. En zooals het meestal gaat, wanneer men ziek is, dan is men bang voor den dood. Wanneer wij gezond zijn, ja, dan spreken wij gemakkelijk over den dood ; op het ziekbed doen wij dat niet zoo spoedig. De dood wordt gevreesd" door jong en oud, door arm en rijk. Voorwaar, de straf op de zonde is vreeselijk. De bezoldiging der zonde is de dood. In weerwil van alle mogelijke voorzorgsmaatregelen, in weerwil van den bijstand van kundige dokters, komt de dood. Onverwachts komt hij de woningen der menschen binnen. Niets kan hem tegenhouden. Ook koning Benhadad weet dat. Hij, die duizenden en nog eens duizenden in den dood stortte, ligt nu met de bange vraag te worstelen : „Zal ik van deze krankheid genezen ? "
Hij heeft gehoord, dat de profeet Elisa naar Damascus, de hoofdstad van Syrië, is gekomen. Hij kent Elisa maar al te goed. Werd niet Naaman door hem genezen van de vreeselijke ziekte der melaatschheid ? Was het niet dezelfde Elisa, die zijn manschappen, toen hij die gezonden had naar Dothan om hem gevangen te nemen, sloeg met verblindheid, zoodat zij in Samaria terecht kwamen inplaats van te Dothan ? Was hij het niet, die Samaria verloste, toen de stad door hem werd belegerd ?
Ja, hij kent Elisa, de man Gods. Hij vreest hem. Hij wenschte liever, dat hij dood was. Elisa weet veel, ja, soms te veel. Hij beschouwt hem daarom als zijn doodsvijand. Waarom hij dan Hazaël met een geschenk, een last van veertig kemelen, naar Elisa stuurt, om hem te vragen: „Zal ik van deze krankheid genezen ? "
M.L. Is dat zooiets wonderlijks ? Op zich zelf wel, maar toch zullen er maar weinig menschen zijn, die, verkeerende in den toestand van koning Benhadad, niet hetzelfde zouden doen. Zeker, hij haatte hem, maar wat deed dat er toe, als hij hem kon zeggen of hij beter zou kunnen worden ? Hij weet ook, dat Elisa zijn haat kent. En daarom tracht hij hem met een buitensporig rijk geschenk goedgunstig voor hem te stemmen. Hij had van Naaman kunnen weten, dat Elisa geen geld accepteerde. Hij behoort echter tot die menschen, die meenen, dat voor geld alles valt. Op het oogenblik beangstigde hem maar één vraag: ,, zal ik nu sterven" ?
Benhadad werd door dien nood gedreven naar den man Gods, maar niet naar God. Ook nu nog brengt die zelfde nood menigeen, er toe, om aan zijn ziekbed een predikant te Ontbieden. Dezulken gaan niet tot God, maar verwachten het van menschen, die zelf van genade moeten leven. Zeker, wij moeten voorzichtig zijn met ons oordeel, want daar komen er gelukkig ook nog op hun ziekbed tot het geloof in Jezus Christus, maar dat neemt niet weg, dat er velen zijn, die door den angst voor den dood de handen vouwen. En dat hun bidden niet oprecht is geweest, blijkt maar al te duidelijk uit hun houding na hun herstel. Daar zijn er velen, die op den ouden voet voortleven en van God niets meer willen weten. En tot dezulken behoort nu ook koning Benhadad. Het was niet de onverzoende schuld, die hem deed vreezen voor den dood ; het was alleen maar de dood zélf, die hem beangstigde. Hij zendt daarom zijn knecht Hazaël tot Elisa. Wonderlijke leiding Gods! Want juist Elisa was door God gezonden om een opdracht, die Elisa reeds had ontvangen, ten uitvoer te brengen, n.l. om Hazaël tot koning te zalven. Hazaël, die moest dienen als een instrument in de handen des Heeren om het volk Israël te tuchtigen. God de Heere gebruikt voor de uitvoering van Zijn raadsbesluiten dikwijls menschen, die van Hem niets willen weten. Ook in onze dagen; als wij buiten onze grenzen zien, gebruikt Hij Hem vijandige machten, om Zijn volk te louteren.
Wij kunnen begrijpen, hoe groot de ontroering van Elisa is geweest. Daar staat voor hem een man, dien hij tot koning moet zalven, terwijl diezelfde man komt met de vraag van den nog levenden koning Benhadad : „Zal ik van deze krankheid genezen ? " Hoe moeilijk was zijn opdracht reeds, als wij ons indenken, hoe hij een koning moet zalven, die straks zijn eigen volk zal tuchtigen; maar veel moeilijker wordt zijn opdracht nu, wanneer hij koning Benhadad op zijn vraag : „Zal ik van deze krankheid genezen? " moet zeggen dat juist zijn komst naar Damascus beteekent, dat hij sterven moet. Wie zal blij. zijn, om zelfs zijn vijand den dood aan te kondigen, wanneer hij zelf weet, dat de dood de bezoldiging der zonde is ; dat wij voor den rechterstoel van God moeten verschijnen.
Maar hoe moeilijk zijn opdracht ook is, hij moet God gehoorzamen. En daarom zegt hij tot Hazaël: Ga, zeg : „Gij zult ganschelijk niet genezen", want de Heere heeft mij getoond dat hij den dood sterven zal. Eigenlijk staat er geschreven: Gij zult herstellen, maar nochtans heeft de Heere mij getoond, dat gij sterven zult. Het antwoord van Elisa valt dus in tweeën uiteen. Hazaël moet zijn koning zeggen, dat hij aan zijn ziekte niet zal sterven, maar dat hij wel op een andere wijze gedood zal worden. Hoe het ook zij, Hazaël zal koning Benhadad moeten zeggen, dat hij in elk geval sterven zal. En, zoo zegt Elisa tot Hazaël: ,, Gij zult koning worden over Syrië".
„Hij zal sterven en ik koning in zijn plaats", zoo juicht 't in 't hart van Hazaël. Hoe vurig heeft hij in zijn binnenste daarnaar niet verlangd. De machtige God van Elisa heeft het hem nu zelf gezegd. Hij zal sterven, en op de vraag van zijn koning : „Wat heeft Elisa tot u gezegd, ? ", antwoordt hij : „Gij zult zekerlijk genezen", terwijl hij verzwijgt te zeggen, dat hij nochtans zal sterven.
O, dat kon hij ook niet. Daarbij was hij zelf betrokken. Immers reeds lang leefde in zijn hart het plan om den koning van het leven te berooven. Wanneer hij dus den koning zou zeggen, dat niet zijn ziekte, maar wel een gewelddadige dood een eind aan zijn leven zou maken, zou de koning misschien hem^ er van verdenken. Hij was altijd in zijn onmiddellijke nabijheid. Neen, 't is beter voor hem, om den koning goedgunstig te stemmen, door te zeggen : „Gij zult zekerlijk genezen".
Vreeselijk M.L., is 't geen wij van dezen Hazaël lezen. Hoewel hij wist van Elisa, dat de koning niet lang meer zou leven, zegt hij op diens vraag : „zal ik van deze krankheid genezen ? " : „Gij zult zekerlijk genezen". En den volgenden dag smoort hij zijn koning, wiens vertrouwen hij zoozeer genoot, onder een natte deken.
Vreeselijk, die leugen van Hazaël. En toch maakt een groot deel der menschheid van die leugen gebruik. Een zieke, die door den dokter is opgegeven, wordt dikwijls gerust gesteld met de woorden, als zou er nog een groote kans op beterschap bestaan. O, zeker, het valt niet mee, om iemand te zeggen, dat hij sterven moet. Maar toch moet het. Wij moeten denken aan de ziel van den mensch. Zelfs menschen, die zich Christenen noemen, begaan maar al te vaak dezelfde leugen van Hazaël en zeggen tegen beter weten in: „Gij zult niet sterven".
M. L. Wij zijn allen doodelijk ziek. Ook al lijden wij niet aan een vreeselijke kwaal. Verwondert u er niet over. Zeg niet met de Farizeërs uit Jezus' dagen : „Wij zijn niet ziek". Wij lijden van nature aan een ziekte, waarvoor geen kruiden zijn gewassen. En als gij dit nu zoudt mogen verstaan en gij vraagt: „Zal ik van deze krankheid genezen ? ", dan zegt God : „Neen", terwijl vele menschen ja zeggen. Wij moeten dit geestelijk verstaan. Al voelt de mensch zich naar het lichaam misschien gezond, Gods Woord zegt het hem, dat hij naar de ziel ziek is, doodelijk ziek. Vanwege de zonden zal iedereen moeten sterven, moeten lijden in de eeuwige pijn. De ziel, die zondigt, zal sterven. En als gij nu vraagt: „Zal ik van deze krankheid genezen ; zijn daar bij mij nog krachten te vinden, waardoor ik de zonden kan overwinnen ? ", dan komt het maar al te vaak voor, dat menschen tegen Gods Woord in, zeggen, dat er nog hoop is. En dat is ontzettend. In den toestand, waarin wij van nature liggen, is daar in onszelf geen hoop te vinden. Zij, die zeggen, dat het wel mee zal vallen in .den Dag des oordeels, omdat God liefde is, begaan een leugen, evenals Hazaël tegenover zijn koning. Het ziet er van nature in onszelf hopeloos uit. Wanneer wij het dus van onszelf verwachten, op eigen kracht steunen, is daar geen redding mogelijk. Ook al zeggen menschen van wél ; Gods Woord zegt van niet. Wij zullen moeten sterven, eeuwig sterven. Vreeselijk is het, om dit te moeten zeggen. Wij zouden het ook niet kunnen, als wij niet tegelijk u konden wijzen op Eén, Die ons wèl genezen kan. Jezus Christus. Hij zeide: „Ik ben de Opstanding en het Leven". Voor het lichaam komt voor ons allen het oogenblik, dat alle hoop moet worden opgegeven. Daar is echter voor de ziel, hoe door en door ziek die ook moge zijn, wèl genezing te vinden. Niet in onszelf, maar bij Jezus Christus. En als het nu eens mocht gebeuren, dat gij door de werking van den Heiligen Geest uw zonden voor God leerde kennen en gij moet zeggen : neen, voor mij is er geen hoop meer ; ik kan van deze krankheid niet meer genezen ; al moge Satan uw ziel dan aanvechten en zeggen : neen, gij zijt te slecht, gij zijt te ziek. God kan u niet meer. helpen, weet het dan, dat daar hoop is voor den grootsten zondaar. Daar is geen zonde zoó groot, of Jezus Christus vergoot er Zijn dierbaar bloed voor.
Voor den onbekeerde, die niet afziet van zichzelf, is daar geen hoop, geen redding, geen genezing. Ook al zeggen menschen van wel. God zegt neen. Maar voor een mensch, die zijn zonde leerde kennen bij het licht van den Heiligen Geest, is daar wèl hoop, wèl redding, wèl genezing te vinden. Want Jezus Christus zeide : ,, Die in Mij gelooft, zal leven, al Ware hij ook gestorven".
M.

V.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juli 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juli 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's