STAAT EN MAATSCHAPPIJ
DE RECHTSSPRAAK IN DE ZONDAGSWET.
Het tweede onderwerp, dat met betrekking tot de Zondagswetgeving ons van genoegzame beteekenis voorkomt om er in tweede instantie nog even bij stil te staan, betreft de houding van de rechterlijke macht ten opzichte van de handhaving der Zondagswet.
Reeds zagen wij in het artikel, voorkomend in ons blad van 26 Mei, dat velen, en daaronder niet weinige autoriteiten, die met de uitvoering der Zondagswet belast zijn, deze wet als een antiquiteit beschouwen, een wel, die haar tijd gehad heeft en wier handhaving niet meer kan worden gevorderd. Echter staat de zaak zoo niet voor het overgroote deel der rechterlijke macht, voor wie de Zondags wetgeving geen dood, maar nog altijd levend recht is.
Zoo herinnerde De Magistratuur, het Antirevolutionaire maandschrift voor gemeentepolitiek, van Maart l.l., aan het geval, waarbij de kantonrechter te Amsterdam de vraag had te behandelen : of artikel 2 van de Zondagswet, welk artikel het uitstallen van waren op Zondag verbiedt, van toepassing is op winkels, welke in gevolge de Winkelsluitingswet op Zondag geopend mogen zijn en geopend
De kantonrechter meende deze vraag ontkennend te moeten beantwoorden, dat wil dus zeggen, dat deze rechter van oordeel was, dat de Zondagswet niet van toepassing is op winkels, onder de Winkelsluitingswet vallende. De ambtenaar van het Openbaar Ministerie te Amsterdam was echter van ander gevoelen. Hij kwam tot de conclusie, dat het door winkeliers op Zondag uitstallen van winkelwaren op of aan den openbaren weg, strafbaar is en de verdachte dus ter zake moet veroordeeld worden.
Dit verweer van den ambtenaar van het Openbaar Ministerie werd door den Hoogen Raad als juist aanvaard. En op grond van deze overwegingen werd vastgesteld, dat de voorschriften der Zondagswet — als betreffende een ander onderwerp en met de Winkelsluitingswet niet onvereenigbaar — door de Winkelsluitingswet onverlet zijn gelaten. De overtreder van artikel 2 der Zondagswet werd veroordeeld.
Inzake artikel 4 van de Zondagswet, luidende :
„dat geene openbare vermakelijkheden, zooals schouwburgen, concerten en harddraverijen op de Zondagen en algemeene feestdagen zullen gedoogd worden ; zullende het aan de plaatselijke besturen worden vrijgelaten hieromtrent een uitzondering toe te staan, mits niet dan na het volkomen eindigen van alle godsdienstoefeningen", heeft de Hooge Raad bij herhaling uitgemaakt, dat voetbalwedstrijden op Zondag, waarbij het publiek tegen betaling toegang heeft, als openbare vermakelijkheden in den zin van artikel 4 der Zondagswet zijn aan te merken. Gewezen kan worden o.m. op de arresten van 3 October 1921, 15 October 1923, 2 Juni 1924 en 9 November 1925.
Het arrest van 1921 had betrekking op een vonnis van den kantonrechter te Gouda, waarbij de bestuurders eener Goudsche Voetbalvereeniging van rechtsvervolging werden ontslagen. Zij hadden in de gemeente Waddinxveen op een Zondagmiddag omstreeks 2 uur 15 min. een voor het publiek tegen betaling toegankelijke voetbalwedstrijd georganiseerd en gehouden. De kantonrechter was van meening, dat hier geen sprake was van een openbare vermakelijkheid, omdat het doel van de wedstrijd sportief was. De Hooge Raad bleek van een ander oordeel. Het vonnis van den kantonrechter werd vernietigd en den overtreder werd een boete opgelegd.
Bij zijn arrest van 1923 verwierp de Hooge Raad een beroep in cassatie tegen een vonnis van den kantonrechter te Bolsward, waarbij in een soortgelijk geval als in Waddinxveen, wegens overtreding van artikel 4 der Zondagswet, boete was opgelegd.
Het arrest van 1924 vernietigde een vonnis van den kantonrechter te Bergum, waarbij bestuurders van een voetbalvereeniging, die een legen betaling toegankelijke voetbalwedstrijd op Zondag hadden gehouden zonder vergunning van het Dagelijksch Bestuur der gemeente, van rechtsvervolging waren ontslagen. Het argument van den kantonrechter in dit geval was, dat de voetbalwedstrijd niet is een openbare vermakelijkheid in den zin van artikel 4, doch gerekend moet worden tot „dergelijke" spelen als kolven en balslaan, genoemd in artikel 3 der Zondagswet. Blijkbaar had de kantonrechter steun gezocht bij het bovenaangehaald arrest van 1918 inzake het tennisspel.
De Hooge Raad bleek echter van een andere meening. En de overtreders van artikel 4 werden veroordeeld.
Het arrest van 1925 had betrekking op een voetbalwedstrijd in de gemeente Klaaswaal. Dit arrest is daarom van beteekenis, omdat de voetbalwedstrijd weliswaar gehouden werd tijdens de godsdienstoefeningen, n.l. Zondagsmiddags omstreeks 3.45 uur, maar met vergunning van den Gemeenteraad. De Hooge Raad liet in het midden de vraag, of de Gemeenteraad al dan niet de voor het verleenen van een uitzondering bevoegde instantie is. Doch hij bleek van oordeel, dat de vergunning rechtskracht mist, omdat uitzonderingen alleen mogen worden verleend voor den tijd na hel volkomen eindigen van alle godsdienstoefeningen. Het veroordeelend vonnis van den kantonrechter werd door den Hoogen Raad gehandhaafd.
Uit deze arresten van den Hoogen Raad blijkt, dat voor hel hoogste rechterlijke college de Zondagswet geen dood recht is. Met de bestaande Zondagswet valt dan ook nog heel wat te bereiken.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 augustus 1938
De Waarheidsvriend | 10 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 augustus 1938
De Waarheidsvriend | 10 Pagina's