Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

De Heilige Creest valt op Heidenen

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als Petrus nog deze woorden sprak, viel de Heilige Geest op allen, die het Woord hoorden. En de geloovigen, die uit de besnijdenis waren, zoovelen als er met Petrus gekomen waren, ontzetten zich, dat de gave des Heiligen Geestes ook op de heidenen uitgestort werd. Want zij hoorden hen spreken met vreemde talen, en God groot maken. Toen antwoordde Petrus : Kan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden, welke den Heiligen Geest ontvangen hebben, gelijk als ook wij ? En hij beval, dat zij zouden gedoopt worden in den Naam des Heeren. Toen baden zij hem, dat Hij eenige dagen bij hen wilde blijven. Handelingen 10 vers 44—48.

De Heere sprak door den profeet Jesaja : „Het is te gering, dat Gij mij een Knecht zoudt zijn, om op te richten de stammen van Jakob, en om weder te brengen de bewaarden in Israël; Ik heb U ook gegeven tot een Licht der heidenen om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde", Jesaja 49 vers 6. De Heere Jezus Christus zou niet alleen de Knecht des Heeren zijn voor de stammen van Jakob, maar ook voor de heidenen. De kern der Israëlieten naar het vleesch zou alleen door het geloof in Christus als het Vrouwenzaad, dat den kop der slang zou vermorzelen, worden gerechtvaardigd, zooals Abraham in Christus geloofde, en dit geloof werd hem tot rechtvaardigheid gere­ kend. Gen. 15 : 6. De Heere Jezus Christus werd echter ook gegeven door God den Vader tot een Licht der heidenen, om Zijn heil te zijn tot aan 't einde der aarde. Ook de duisternis van heidenen, van afgodendienaren, zou worden weggevaagd door het licht van Gods genade in Christus schijnende in een duistere wereld. Afgodendienaren zouden worden bekeerd van den dienst der afgoden tot den levenden God. Geliefde lezers, zijt ook gij al van de afgoderij tot God bekeerd ? Verstaat gij al door het geloof door genade, dat de Christus is het Licht der wereld ? Schijnt Zijn genadelicht aireede in uw door de zonde verduisterd hart?
In Handelingen 10 wordt ons medegedeeld het wonder Gods, aan Cornelius en de zijnen verricht. Er was een zeker man te Cesaréa, namelijk te Cesaréa Palestinae, gelegen aan de Middellandsche Zee. Deze stad moet onderscheiden worden van Cesaréa Philippi, in het Noorden des lands gelegen. Deze man was een hoofdman over onderd, uit de bende, genaamd de Italiaansche, d.w.z. hij was een officier van hel Italiaansche regiment, bestaande uit Italiaansche soldaten. Aangaande hem zegt de Schrift, dat hij een godzalig man was, en vreezende God met geheel zijn huis, en doende vele aalmoezen aan het volk, en God geduriglijk biddende. Voorwaar, een loffelijk getuigenis, door den H. Geest van hem gegeven. Hij vreesde den God Israels, van wien hij gehoord had en dien hij erkende als den eenigen waren God. Hij had een diep besef ontvangen van diens opperhoogheid en verhevenheid en van zijn eigen zondig bestaan. Met diep berouw verfoeide hij zijn vroegeren afgodendienst, ja hij smeekte volhardend om vergeving aller zijner zonden. Hij had leeren gelooven, dat de God van Israël de ware God was, en hij hoopte op het heil in den aan Israël beloofden Verlosser en Messias. Het beginsel der vreeze Gods was geplant in zijn hart; het geloof was werkzaam en zocht het heil, de vergeving der zonden in den beloofden Messias; ja, dit geloof bracht reeds vruchten voort, want Cornelius deed vele aalmoezen aan het volk en bad gedurig tot God. Het volle licht in Christus, over wien hij veel gehoord had, was echter in zijn ziel nog niet opgegaan, zoodat hij met een oprecht verlangen smeekte, terwijl hij zijn zonden en onwaardigheid beleed, meer licht nopens den Persoon en het werk van Christus te mogen ontvangen.
Het gebed der oprechte bidders wordt verhoord, hetgeen ook Cornelius mocht ervaren. Het oprechte gebed kan vergeleken worden met een fontein, welke water omhoog perst, om zelve daarna weer te worden besproeid met het uit de hoogte terugvallende water. Zoo ontvangt een oprechte bidder, wiens gebed opstijgt ten hemel, van God uit dien hemel soms een kennelijke verhooring uit vrije gunst om Christus' wil. De hoofdman Cornelius zag in een gezicht een engel Gods tot hem inkomen, die tot hem zeide : „Cornelius". En hij, de oogen op hem houdende en zeer bevreesd geworden zijnde, zeide: „Wat is het, Heere ? " En hij zeide tot hem : „Uwe gebeden en uwe aalmoezen zijn tot gedachtenis opgekomen voor God. En nu, zend mannen naar Joppe, en ontbied Simon, die toegenaamd wordt Petrus. Deze ligt tehuis bij een Simon, lederbereider, die zijn huis heeft bij de zee ; deze zal u zeggen, wat gij doen moet". In het offer en de voorbede van den Hoogepriester Jezus Christus waren de gebeden en aalmoezen van Cornelius aangezien, hetgeen hem door engelenmond werd medegedeeld. De hoofdman
gaf als godvreezend man acht op de boodschap des engels en zond twee van zijn huisknechten en een godzaligen krijgsknecht naar Joppe. Onder de leiding des Geestes kwamen dezen te Joppe aan het huis van Simon den lederbereider. Was het reeds een wonder des Heeren, dat Cornelius door een gezicht een openbaring ontving, de wonderdoende hand Gods werd nog meer werkzaam ; want ook aan Petrus viel een openbaring door een gezicht ten deel. Hij zag den hemel geopend, en een zeker vat tot hem nederdalen, gelijk een groot linnen laken, aan de vier hoeken gebonden, en nedergelaten op de aarde, in hetwelk waren al de viervoetige dieren der aarde, en de wilde en de kruipende dieren, en de vogelen des hemels. En er geschiedde een stem tot hem : „Sta op. Petrus! slacht en eet". Maar Petrus zeide : „Geenszins, Heere! want ik heb nooit gegeten iets, dat gemeen of onrein was". En een stem geschiedde wederom ten tweeden male tot hem : „Hetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken". En dit geschiedde tot driemaal toe ; en het vat werd wederom opgenomen in den hemel. Toen Petrus over de beduidenis van dit gezicht nadacht, stonden de drie door Cornelius afgezonden mannen bij de poort van het huis van zijn gastheer. De Geest beval Petrus met die mannen mede te gaan zonder te twijfelen, omdat God ze gezonden had. Den volgenden dag ging Petrus met hen en zes broederen van Joppe gingen met hem. Hand. 11 vers 12. Den daarop volgenden dag kwamen zij te Cesaréa, alwaar Cornelius hen verwachtte, samengeroepen hebbende die van zijn maagschap en bijzonderste vrienden.
Petrus werd door Cornelius eerbiedig ontvangen en binnengeleid in de plaats der samenkomst, alwaar een kleine gemeente uit de heidenen was vergaderd. De hoofdman sprak: „Gij hebt welgedaan, dat gij hier gekomen zijt. Wij zijn dan allen nu hier tegenwoordig voor God, om te hooren al hetgeen u van God bevolen is". Daarop opende Petrus vrijmoedig zijn mond en predikte wat is samengevat in Handelingen 10 VS. 34—43. Gelijk opgeteekende predikatiën van Augustinus, Luther, Calvijn, Bunyan voor het nageslacht zijn bewaard gebleven, zoo deelt de Heilige Geest ons mede hetgeen Petrus sprak. „Ik verneem in der waarheid, dat God geen aannemer des persoons is ; maar in allen volke, die Hem vreest en gerechtigheid werkt, is Hem aangenaam". Reeds aan aardsche rechters beveelt Gods woord den persoon des menschen niet aan te zien in een rechtszaak; want uit gunst, uit partijdigheid mag geen onrechtvaardig vonnis worden geveld. Integendeel, het recht moet worden besteld in strikte rechtvaardigheid volgens den maatstaf der gerechtigheid. God is de volstrekt Rechtvaardige, die niemand uit hoofde van een uitwendig voorrecht voortrekt boven een ander. Hij maakt geen onderscheid tusschen een Jood of Griek, tusschen rijken of armen, tusschen edelen of onedelen. In allen volke is Hem aangenaam, die Hem vreest en gerechtigheid werkt. Wie als Cornelius den Heere mag vreezen; wie in het besef van zijn zonden en schuld ootmoedig buigt voor den opperhoogen, verheven, heiligen en rechtvaardigen God met schuldbelijdenis en erkentenis van onwaardigheid, met een hartelijk smeekgebed om vergeving der zonden : wie geloof mag leeren oefenen en oprechte dankbaarheid mag leeren toonen in offeranden van dankbaarheid, is Gode in Christus' offer en voorbede aangenaam.
„Dit is het woord, dat Hij gezonden heeft den kinderen Israels, verkondigende vrede door Jezus Christus; deze is een Heere van allen". Petrus verkondigt aan Cornelius en de zijnen het Evangelie van Gods vrije genade, in Jezus Christus geopenbaard. God Zelf verkondigt vrede door Jezus Christus, die aan het smadelijke, het smartelijke, het gevloekte hout des kruises stierf voor onze zonden en opstond voor onze rechtvaardigmaking. Jezus Christus is onze Vrede, Efeze 2 vers 14 ; want Hij heeft God verzoend met de uitverkoren kerk door Zijnen dood, door Zijne bloedstorting aan het kruis op Golgotha. Deze verzoening van God met de kerk, en van Gods volk met Hem, wordt verkondigd in het Evangelie. Door Zijne genade, door het geloof leeren Gods kinderen den vrede des harten, welke alle verstand te boven gaat, kennen. Deze Jezus Christus is de Heere van allen. Hij is toch de Koning der koningen en de Heere der heeren, wien gegeven is alle macht in hemel en op aarde. Door Zijne hand bestuurt Hij het leven der volkeren, leidt Hij de koningen der aarde ; maar inzonderheid is Hij .ie Koning der goede engelen en de Koning der geloovigen, die Zijne krijgsknechten zijn, welke te strijden hebben tegen de vijanden met het zwaard des Geestes, het woord, en met het gebed. „Gijlieden weet de zaak, die geschied is door geheel Judéa, beginnende van Galiléa, na den doop, welken Johannes gepredikt heeft; belangende Jezus van Nazareth, hoe Hem God gezalfd heeft met den Heiligen Geest en met kracht; welke het land doorgegaan is, goeddoende en genezende allen, die van den duivel overweldigd waren; want God was met Hem". Door geruchten en door mededeelingen van aanschouwers van Johannes den Dooper en van den Heere Jezus hadden Cornelius en de zijnen reeds veel vernomen over het optreden van den heraut en den Messias. Zij wisten, dat Johannes gepredikt had, dat hij wel doopte met water, doch dat die na hem zou komen, zou doopen met den Heiligen Geest. Zij wisten, dat God Jezus van Nazareth had gezalfd bij den doop door Johannes in de Jordaan, met den Heiligen Geest, die in de lichamelijke gedaante van een duif op Hem was nedergedaald. Door die zalving zonder mate was Hij ook met een matelooze goddelijke kracht vervuld, hetwelk bleek uit Zijne vele wonderdaden. Als Heiland toog Hij het land door, goeddoende aan zondaren; Hij genas kranken, wierp door het woord duivelen uit; want God de Vader was op een kennelijke wijze met Hem om Zijn arm te ondersteunen. „En wij zijn getuigen van al hetgeen Hij gedaan heeft, beide in het Joodsche land en te Jeruzalem; welken zij gedood hebben, Hem hangende aan een hout". Petrus en de andere apostelen waren getuigen van alles, wat Hij gedaan had in het Joodsche land en te Jeruzalem. Onder de voorzienige leiding des Heeren was dat zoo bestierd, opdat deze getuigen ons zouden verkondigen wat zij gehoord, gezien en getast hadden van het Woord des levens. Door hen is dat getuigd en hun getuigenis is geboekstaafd. Zij hadden gezien, dat de Heere Jezus als een uitgeworpene en gevloekte werd genageld en gehangen aan een kruis op Golgotha. „Dezen heeft God opgewekt ten derden dage, en gegeven, dat Hij openbaar zou worden ; niet al den volke, maar den getuigen, die van God te voren verkoren waren, ons namelijk, die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de dooden opgestaan was". De van tevoren verkoren getuigen hadden na de opstanding meerdere malen een verschijning van den herrezen Christus ontvangen. Zij hadden met Hem gegeten en gedronken bij de zee van Tiberias, te Emmaus, ook in Jeruzalem. „En heeft ons geboden den volke te prediken en te betuigen, dat Hij is degene, die van God verordend is tot een Rechter van levenden en dooden". Op Christus' bevel predikten en betuigden de apostelen met nadruk, dat Hij eenmaal zou wederkomen op de wolken des hemels om de dooden, maar ook de bij Zijne wederkomst levenden op aarde te oordeelen, onder welken ook wij, lezers, zullen behooren. „Dezen geven getuigenis al de profeten, dat een iegelijk, die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijnen Naam". Al de profeten getuigen, dat een iegelijk, die als een arme, onwaardige, verloren zondaar in zichzelven mag leeren gelooven in Christus, door Hem vergeving van al zijn vela en groote zonden zal ontvangen. In Joel 2 vers 32 lezen wij bijvoorbeeld : „En het zal geschieden, al wie den Naam des Heeren zal aanroepen, zal behouden worden'". En in Jesaja 53 vers 5 : , Maar Hij is om onze overtredingen verwond ; om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld ; de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijne striemen is ons genezing geworden". Als Petrus nog deze woorden sprak, viel de Heilige Geest op allen, die het woord hoorden. Met de prediking van de gerechtigheid Gods en van de genade Gods in Christus, met de verkondiging van den Heere Jezus als Rechter en als Borg en Middelaar, ging een wonder getuigenis des Geestes gepaard.
Petrus was voornemens zijn rede verder uit te breiden, doch plotseling openbaarde de levende God Zijne oneindige wóndermacht en genade, waardoor heidenen met den Heiligen Geest werden vervuld. „En als ik, Petrus, begon te spreken, viel de Heilige Geest op hen, gelijk ook op ons in het begin".
Handelingen 11 vers 15. Hoe wonderlijk werkt de Heere door Zijn woord. Dit woord is een kracht Gods tot zaligheid voor een iegelijk, die gelooft, Rom. 1 VS. 16. Het is een zwaard des Geestes, dat de harten doorboort, zoodat de zondaar als een doode nedervalt aan des Heeren voeten, om dan door Hem weer te worden opgericht. Het is een boom des levens, waarvan God vruchten laat vallen, die opgeraapt worden met de hand des geloofs door hen, die ootmoedig bukken. Dit woord Gods keert niet ledig weder, maar het doet alles, wat den Heere behaagt. Daarom is het een geloofsplicht van predikers en hoorders, telkens weer bij vernieuwing te smeeken in den gebede om den zegen des Heeren op de prediking des woords. Wanneer een eenparig smeekgebed zou opgaan om dien onmisbaren zegen, zou het levende vruchtgevolg daarvan niet uitblijven.
In het onderhavige geval viel de Heilige Geest met een buitengewone kracht op allen, die het woord hoorden. Deze Geest werkte in en door Petrus, en tevens in de harten der hoorders. Reeds was de hoofdman Cornelius werkzaam geworden in zijn hart. Hij was door de voorzienige leiding zijns Gods naar Cesaréa Palestinae gevoerd, alwaar hij veel vernomen had over den godsdienst der Joden, over Johannes den Dooper, den Heere Jezus Christus en de wonderen, door dezen verricht. In zijn hart was hij overtuigd geworden van de waarheid van den godsdienst der Joodsche wet. Hij kwam tot het inzicht, ja het geloof, dat de God van Israël de eenige, waarachtige God was en dat het heil alleen te vinden was in den aan Israël beloofden Messias. Er was echter geen klaarheid in zijn ziel nopens de verschijning van den Heere Jezus Christus. Gaarne wilde hij meer licht ontvangen aangaande het heil ill Christus geopenbaard voor zondaren.
Door de wet, door den Geest aan zijn ziel toegepast, had hij zijn zonden leeren kennen, maar de weg der verlossing in den Messias was hem nog een duistere zaak. O ! dat het den Heere mocht behagen het volle licht van de vergeving zijner zonden in zijn ziel te doen opgaan. In de wereld kon hij niet meer leven, en zijn gebed was er op gericht, terwijl hij zijn zonden beleed, het volle licht des heils te mogen erlangen. In zijn geschiedenis zien wij het woord bewaarheid worden : „Bidt, en u zal gegeven worden ; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden ; want een iegelijk, die bidt, die ontvangt; en die zoekt, die vindt; en die klopt, dien zal opengedaan worden" Matth. 7 vers 7. 8. Cornelius begeerde licht betreffende de vergeving zijner zonden, en hij ontving een buitengewoon genadelicht. De leiding Gods was ook buitengemeen. Cornelius zond krachtens een bijzondere openbaring een boodschap tot Petrus, terwijl Petrus door een openbaring het bevel ontving mede te gaan met de afgezondenen. Verder moeten wij bedenken, dat het fundament van de Nieuw-Testamentische kerk slechts éénmaal wordt gelegd. Op het Pinksterfeest te Jeruzalem werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en zij begonnen te spreken met andere talen, zooals de Geest hun gaf uit te spreken. Hand. 2 vs. 4. Door den arbeid van Filippus nam de stad Samaria het woord Gods aan ; daarop werden Petrus en Johannes derwaarts gezonden, dewelken afgekomen zijnde, baden voor hen, dat zij den Heiligen Geest ontvangen mochten ; want Hij was nog op niemand van hen gevallen, maar zij waren alleenlijk gedoopt in den naam van den Heere Jezus. Toen leiden zij de handen op hen, en zij ontvingen den Heiligen Geest, Hand. 8 vers 14—17.
In Handelingen 19 vers 1—16 lezen wij verder, dat Paulus te Efeze eenige discipelen vond, tot wie hij zeide : „Hebt gij den Heiligen Geest ontvangen als gij geloofd hebt ? " En zij zeiden tot hem : „Wij hebben zelfs niet gehoord, of er een Heilige Geest is". En hij zeide tot hen : „Waarin zijt gij dan gedoopt ? " En zij zeiden : „In den doop van Johannes". Maar Paulus zeide : , , Johannes heeft wel gedoopt den doop der bekeering, zeggende tot het volk, dat zij gelooven zouden in dengene, die na hem kwam, dat is, in Christus Jezus. En die hem hoorden werden gedoopt in den naam van den Heere Jezus. En als Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen ; en zij spraken met vreemde talen en profeteerden", namelijk omtrent twaalf mannen.
melijk omtrent twaalf mannen. Op deze verschillende Schriftplaatsen, alsmede in onzen tekst zien wij, dat in den apostolischen tijd buitengewone gaven des Geestes aan sommigen werden geschonken, opdat het fundament der Nieuw-Testamentische kerk met kracht zou worden gelegd. De uiterste hoeksteen is Jezus Christus en het heil in Hem. De twaalf apostelen hebben door hun arbeid als het ware twaalf fundamentsteenen van het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den hemel, gelegd, Openb. 21 vs. 19, 20. Cornelius was ontdekt geworden aan zijn zonden; het geloof was in de Hef de werkzaam ; maar het volle licht der verlossing was nog niet in zijn ziel neergedaald. Onder de prediking viel de Heilige Geest in zijn hart. Door de werking van dien Geest zag hij plotseling zichzelven als een armen, onwaardigen, verloren zondaar. Het woord der evangelische belofte, dat hij woorden van zaligheid zou hooren. Hand. 10 vs. 22, werd vervuld. Hij zag in het geloof Jezus Christus als zijn Borg en Middelaar, aan wien hij zijn zondeschuld overgaf, terv/ijl deze barmhartige Hoogepriester zijn schuld overnam. De liefde van Christus, den Bruidegom zijner ziel, werd in zijn hart uitgestort. Door het geloof ging hij als een arme, onwaardige, verloren zondaar in zich zelven tot den Vader, die hem aannam tot Zijn kind op grond van Christus' gerechtigheid. Ja, de Heilige Geest werd van den Vader, door den Zoon als Middelaar in zijn ziel uitgestort, zoodat het kindschap Gods aan zijn ziel werd verzegeld, terwijl hij ook gezalfd werd tot de heiligmaking. De liefde des Vaders doorstroomde door den Geest zijn hart. O! welke zalige oogenblikken ! De hemel was neergekomen in zijn hart. De Heilige Geest ging met medeweten van Cornelius wonen in zijn hart. Het apostolisch-buitengewone openbaarde zich in dezen kring, waarin de uitstorting des Geestes op het Pinksterfeest werd voortgezet. Het Pinksterfeest voor de heidenkerk werd geopenbaard. En de geloovigen, die uit de besnijdenis waren, zoovelen als er met Petrus waren gekomen, ontzetten zich, dat de gave des Heiligen Geestes ook op de heidenen uitgestort werd. Want zij hoorden hen spreken met vreemde talen, en God groot maken. De zes geloovige Joden, die met Petrus van Joppe waren medegereisd, Hand. 11 : 12, ontzetten zich over deze uitstorting des Geestes op de heidenen, omdat zij in den waan verkeerden, dat het heil in Christus alleen voor de Joden was bestemd, ofschoon de profeten duidelijk leerden, dat de Heere Jezus Christus ook gegeven was tot een Licht der heidenen, Jesaja 49 : 6, tot een Banier der volken, Jes. 11 : 10, 12. De Heilige Geest werd uitgestort, was alzoo een wondere gave aan Cornelius en de zijnen, en wel een overvloedige gave. De Geest daalde als een overvloedige, levenwekkende regen in hun harten neder. De zon van de liefde des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes overstroomde hen. Het spreken in vele vreemde talen door de onmiddellijke ingeving des Heiligen Geestes wijst profetisch op het plan Gods, dat de volkeren in hun vele talen den eenigen, drieëenigen. God zullen leeren grootmaken ; dat er geboren zullen worden in Zion uit alle volken, natiën en tongen. Deze beweldadigde kinderen Gods, die in korten tijd zeer veel hemelsch onderwijs ontvingen ; die in diepe verborgenheden werden ingeleid, eindigden niet in de weldaden, maar door genade met de weldaden in hun Weldoener. Zij loofden de liefde God, die den Zoon als Middelaar ook voor hen, afgodische heidenen, had gezonden. Zij prezen de genade des Hoeren, die hen, arme zondaren, kwam te verlossen uit den modderpoel van ongerechtigheid. Zij verheerlijkten God uit hoofde Zijner vele deugden in het werk der verlossing geopenbaard. Gelijk de stralen van een cirkel wijzen naar het ééne middelpunt, en gelijk de stralen der zon terugwijzen naar ééne zon, zoo erkenden deze gezegende kinderen Gods gaarne, dat zij door den eenigen, drieëenigen God rijk waren beweldadigd. Hem gaven zij van ganscher harte de eere voor het groote wonder der verlossing.
Toen antwoordde Petrus : Kan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden, welke den Heiligen Geest ontvangen hebben, gelijk als ook wij ? En hij beval, dat zij zouden gedoopt worden in den Naam des Heeren. De hoorders hadden de afwassching hunner zonden door het bloed en den Geest van Christus ontvangen; daarom mochten, ja moesten zij ook het teeken en zegel daarvan, den heiligen Doop, ontvangen. Toen baden zij hem, dat hij eenige dagen bij hen wilde blijven, opdat zij ter verster­king en bevestiging nader door het woord zouden w"orden onderwezen, waaruit wij mogen afleiden, dat alle kinderen Gods tot nadere onderwijzing, tot versterking en bevestiging des geloofs, geregeld de prediking des woords behooren bij te wonen, volgens de apostolische vermaning : , , Laat ons onze onderlinge bijeenkomst niet nalaten, gelijk sommigen de gewoonte hebben, maar elkander vermanen ; en dat zooveel te meer, als gij ziet, dat de dag nadert", Hebr. 10 vers 25.
Geliefde lezers, hebt gij den Heiligen Geest in uw hart ontvangen als Cornelius, door de prediking des woords ? Van nature missen wij dien Geest. In den staat der rechtheid was Adam met dien Geest vervuld, door wiens kracht hij God verheerlijkte. Doch helaas ! de mensch is door eigen schuld van God afgevallen en den duivel toegevallen. Nu zijn wij allen van nature vervuld met den geest des duivels, der zonde en der wereld; met den geest van eigengerechtigheid, van het hinken-optwee-gedachten, weshalve wij waardig zijn den eeuwigen dood te ondergaan vanwege onze zonden. Doch door Gods genade is de Heere Jezus Christus, Gods Zoon, gehoorzaam geweest van de kribbe tot in den bitteren dood aan het kruis, opdat Hij ons met God zou verzoenen, en ons de gerechtigheid, het leven, den Heiligen Geest zou verwerven. Daarom is in Christus de mogelijkheid ontsloten den Heiligen Geest als een Geest van levendmaking, als een Geest des geloofs, als een Geest van verzegeling en zalving te ontvangen. Cornelius met de zijnen zijn eerstelingen uit de heidenen ; zij zijn de vertegenwoordigers der verkoren geloovigen uit de volkeren. O ! moge, indien gij nog het beginsel des levens mist, uw bede, met schuldbelijdenis verbonden, oprijzen, of onze God u den Geest der levendmaking, der wedergeboorte wil schenken, opdat gij geboren wordt in Zion. Gaat uw hart uit, zoekende zielen, naar de verlossing in Christus, belijdt volstandig uw zonden, en mocht gij leeren als een arme, onwaardige, verloren zondaar in u zelven, uw zondenschuld in het geloof over te geven aan den Middelaar Gods en der menschen, wiens bloed ons reinigt van alle zonden. Bidt en smeekt om den Geest des zaligmakenden geloofs in Christus. Kinderen Gods, onze God leere ons om als armen, onwaardigen, verlorenen in ons zelven, ons met verloochening van al het onze, met schuldbelijdenis en gebed over te geven aan God door Christus als Middelaar, biddende om vergeving der zonden, smeekende om den Heiligen Geest der verzegeling en der zalving. Onze God schenke ons in Zijne genade de vergeving onzer zonden en Zijnen Heiligen Geest, opdat wij Hem mogen groot maken.
Rijssen.
A. VAN WILLIGEN.

A. V. W.


1) Deze overdenking voor „De Waarheidsvriend" lag reeds eenigen tijd ter opzending gereed.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 september 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 september 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's