Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Esthers Sang, naar den Koning!

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Móét, mijn lezers ! Gods kind menigmaal klagen :
„Duizend zorgen, duizend dooden. Kwellen mijn angstvallig hart!" (Ps. 25 : 8) Toch mag het óók bij tijden en oogenblikken betuigen :
„Wie God aanroept in den nood.
Vindt Zijn gunst oneindig groot!" (Ps. 86 vers 3).
Ja! het water kan wel eens gaan tot de lippen, doch de Heere zorgt wel, dat dit er niet óver komt! Immers :
„God, die helpt in nood, Is in Sion groot!" (Ps. 99 vers 2).
Hoe duidelijk wordt die waarheid bevestigd in Esther's leven. Met u sprekend ; over Esther's gang naar den Koning, doen [ we dit naar aanleiding van Esther 4 vers 16c en d :
Alzoo zal ik tot den koning ingaan, hetwelk niet is naar de Wet. Wanneer ik dan om kom, zoo kom ik om!"
We letten op : Ie. den nood, die haar drong ; 2e. de bezwaren, die zij overwon, ! en 3e. de redding, die zij ondervond.
We letten dus eerst op den nood, die haar drong. Brieven waren verzonden vanuit het hof van Koning Ahasveros tot alle stadhouders, landvoogden en vorsten, elk deel van het onmetelijke koninkrijk. Deze brieven waren van ontzaglijken inhoud. Zij meldden 's Konings bevel, dat op 1 één dag, den 13den van de 12de maand, alle Joden, jongen en ouden, kleinen en grooten, vrouwen en mannen, niemand uitgezonderd, moesten omgebracht! Die brieven waren geschreven in 's Konings naam en verzegeld met 's Konings ring. Wie zou het wagen ze terzij te leggen, om alzoo den Koning te wederstaan ?
Hoe was Ahasveros tot dit bevel gekomen ? 't Wordt ons in Gods Woord meegedeeld. Het was toch Haman, een van 's Konings gunstelingen, die, vol haat en vijandschap tegen Mordechaï en het gansche Joodsche volk, dit helsche plan had beraamd, 't Geheele Joodsche volk werd gelegd in Haman's moorddadige hand. Is dit niet vreeselijk, mijn lezers ?
Zoodra het volk die boodschap hoort, scheurt het zijn kleederen en zit verslagen terneer in zak en asch. In dien nood waren er echter nog twéé, die naar een middel ter ontkoming van dit vonnis zochten, n.l. Mordechaï en Esther. Esther was, in de wonderlijke voorzienigheid Gods, na het verstooten van Vasti, zij, de Jodin, verheven tot Koningin. Mordechaï, haar pleegvader was een godvreezend man. Hij maakte Esther bekend met het ontzettend koninklijk besluit en dringt er bij haar op aan, tot den Koning te gaan en dezen te smeeken dit besluit te vernietigen. Esther moest gaan tot den Vorst! 't Was de nood, die haar daartoe drong.
We letten in de tweede plaats op de bezwaren, die zij overwon. Die bezwaren waren groot, 't Was, voorwaar, geen kleine zaak, tot den Koning te gaan. Allereerst toch verbood zulks de wet. Niemand mocht ongeroepen tot. den Koning komen. Wie het toch waagde ongeroepen te naderen, werd bedreigd met het vonnis des doods, tenzij de Koning den gouden scepter reikte. Wanneer dus Esther ongeroepen naar den Koning ging, was zij een kind des doods.
Er was nóg een bezwaar, n.l. : In geen 30 dagen was zij door den vorst geroepen. Moest zij hieruit dan niet opmaken dat des Konings genegenheid jegens haar was verkoeld ?
Mordeehaï houdt evenwel aan bij Esther tóch te gaan. Gaat zij, dan is zij wellicht een kind des doods. Gaat zij niet, dan zal zij zekerlijk moeten sterven, zij, en haar volk. Gaat zij, dan kon zij nog eens genade vinden in 's Konings oog.
Niet gegaan, is zeker sterven!
En zij gaat, op hope tegen hoop.
Evenwel zoekt zij eerst het aangezicht des Heeren, stelt lot en leven in Zijn hand. Want dit weet zij: „bij den Heere zijn uitkomsten, zelfs bij het naderen van den dood". Hij kan de harten der Vorsten neigen als waterbeken, tot al wat Hij wil.
En ziet! daar gaat zij, onder den uitroep : „Alzoo zal ik tot den Koning ingaan ; hetwelk niet is naar de Wet. Wanneer ik dan omkom, zoo kom ik om!"
Letten wij ten derde, op de redding, die zij ondervond. Op den morgen van den derden dag, trekt Esther haar koninklijk gewaad aan. Zij betreedt het binnenste voorhof; daar blijft zij staan en wacht.
„De Koning nu" — zoo lezen we — „zat op zijn koninklijken troon". En het geschiedde, toen hij koningin Esther zag, staande in het voorhof, zoo verkreeg deze genade in zijn oogen. De Koning toch reikte haar toe den gouden scepter der genade, die in zijn hand was. Zij nadert, en roert met den vinger dien scepter aan.
Esther krijgt genade, doch óók eere ! want de Koning roept haar tegelijk toe : wat is u, koningin Esther ? "
Hoort! verstaat zij 't goed? De Koning noemt haar koningin. Esther krijgt genade en eere maar ook nog overvloed. De Koning roept haar immers toe : „Wat is uw verzoek, het zal u worden gegeven, zelfs tot de helft van mijn koninkrijk".
Zij mag dus al haar begeerten te kennen geven, 't Zal haar worden geschonken; nog eens : zelfs tot de helft van het koninkrijk ! En ziet, nu geeft zij haar verlangen te kennen. Zij ontvangt, wat haar hart begeert. En het einde is: Haman's val, de redding haars volks, en ook het andere wordt haar verleend, n.l. de verheerlijking van 's Heeren Naam, van Hem, Die uitkomst weet te geven „zelfs bij 't naad'ren van den dood!"
Mijn lezers! Het volk van Israël was te Babel in grooten nood. Zij allen werden bedreigd door het vonnis des doods ! De omstandigheden, waarin wij ons bevinden, zijn gansch anders dan die der Joden uit het Perzische rijk. En toch, en toch bevinden wij ons óók in grooten nood. Of dragen wij niet van nature allen het vonnis des doods op onze voorhoofden, en wel, van den eeuwigen dood ?
Het vonnis in Babel was onrechtvaardig. Maar het vonnis des doods, waarmede de Heere den gevallen mensch dreigt, is rechtvaardig ! „Uw doen is recht. Uw vonnis gansch rechtvaardig !" zoo moet belijden iedere ziel die God in Zijn heilig recht leert billijken. Het vonnis des doods, waaronder de gevallen mensch ligt, is verschrikkelijk, 't Is een straflijden naar ziel en lichaam beide in de hel, in het eeuwig verderf. Het vonnis des doods, als het voltrokken wordt, is onherroepelijk, 't Blijft bevestigd naar Gods Woord, tot in eeuwigheid. „Zoo de boom valt, blijft hij liggen". De Joden, zij wisten den dag, waarop dat vonnis zou worden voltrokken, de 13de van de 12de maand. Wij echter weten noch van dien dag, noch die ure. 't Kan nog heden, 't kan morgen zijn. In elk geval, wij leven dienaangaande in het onzekere. „Er is immers maar als één schrede tusschen ons en den dood!" Duizenden bij duizenden trekken zich daarvan niets aan en roepen uit: , laat ons eten en drinken en vroolijk zijn!"
Mijn lezers! Is dat óns leven ook ?
Zouden wij het niet vreeselijk vinden, indien wij een ter dood veroordeelde hoorden lachen en zingen, zagen dansen en springen en zich Vermaken met allerlei beuzelingen, terwijl hij het vonnis des doods op zijn voorhoofd droeg ? Of is hier misschien ons eigen beeld geteekend? Dan roepen wij u toe : zondaar, zondares ! sta toch stil op dien weg! Weet: „vreeselijk zal het zijn, te vallen in de handen van den levenden God!"
Misschien acht gij die boodschap, „gij zijt des doods schuldig" wel overdrijving. Weest echter gewaarschuwd, 't Is de boodschap van Hem, Die eens als Rechter zal richten! Spot er niet mee, want anders zal Hij dan lachen in ulieder verderf en spotten als uwe vrees komt.
't Is nog zoekens-en vindenstijd. Tot Koning Jezus heen met al uw schuld en zonden, smeekend : „gena, en geen recht". Doet ge het in waarheid en oprechtheid,
Hij zal ook op Zijn tijd en wijze door u worden bevonden die God, die gaarne vergeeft en nooit verwijt, en ook u eens den gouden scepter der genade toereiken.
Bekommerde zielen! Esther, we zagen dit, werd uitgedreven tot den Koning te gaan om behoud des levens voor haar volk en zichzelve ! En hoeveel bezwaren waren er niet voor haar. Maar is het nu wel anders met u gesteld, sedert gij door Gods Geest aan uzelven werd ontdekt ? Immers neen !
Of zoekt niet de vorst der duisternis telkens weer bezwaren voor uwe voeten te werpen om uwe ziel af te houden van den genadetroon, van Koning Jezus ? Doen niet uwe zonden u van verre staan, terwijl uw hart steeds zucht: „Mijne zonde; mijne zonde ! Zij zijn te groot dan dat zij vergeven kunnen worden ? " Zoo óók eigen onwaardigheid, terwijl uw ziel overweegt : „de Heere kan met zulk een, als ik ben, niet te doen hebben !" En dan Gods gerechtigheid ; ook zij doet van verre staan als uw hart bedenkt: „de Heere is de driemaal Heilige ; Hij zal den schuldige niet onschuldig kunnen houden !" Alsmede de vreeze, dat de dag der genade reeds voorbij_ is, wanneer uw ziel gaat redeneeren : „ik heb den Heere zoolang tegengestaan. zoolang de verzenen tegen de prikkels geslagen !"
Twijfelmoedige zielen! Nogmaals: Esther had tal van bezwaren. En nu had Mordechaï op die alle nfiaar één antwoord. Dit: „als gij niet gaat, moét gij zekerlijk sterven 1" Welnu, op al uw geuite bezwaren heb ik ook maar één antwoord, n.l.: ,,Zoo gij van Koning Jezus wegblijft, moet gij den eeuwigen dood sterven!" Want „buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf !"
Neen, van verre staanden! Ik heb u niet maar één antwoord te geven! Ik mag en moet u toeroepen op grond van Gods Woord : „Niets behoeft u terug te doen blijven van den troon van Gods genade, in Christus ; van den troon van den ,,Koning der koningen!"
Hoe groot uwe zonden ook zijn — Gods barmhartigheid is nóg grooter!
Uw onwaardigheid behoeft u ook niet van Hem terug te houden, immers Zijn troon is een troon der genade. Genade doet niet naar verdienste, anders is .genade geen genade meer! Gods gerechtigheid behoeft u ook niet van verre te doen staan, want Christus heeft genoeggedaan. Oók de vrees niet, dat de dag der genade voorbij is. Immers het is nóg „heden" !
Esther kwam tot een grillig mensch. Gij moogt gaan tot „een God, die gaarne vergeeft en nooit verwijt". Esther kwam ongeroepen. Gij wordt geroepen, in het aanbod van genade. Hoort maar : „Wendt u tot Mil, alle gij einden der aarde!"
Esther had de wet des Koninkrijks tegen zich. Gü hebt de Wet des Koninkrijks vóór u ! Die Wet toch luidt: „Zoekt en gij zult vinden ; klopt en u zal worden opengedaan ; bidt en gij zult ontvangen i"
Esther had géén voorspraak. Integendeel, 's Konings gunsteling was haar vijand. Uwe ziel mag worden toegeroepen : „daar is een Voorspraak bij den Vader!" Jezus Christus, Die nooit uitwerpt die tot Hem komt.
Daarom, tot Hem, steeds meer en meer, en het zal geen wagen meer zijn, doch gij zult ervaren dat Hij nabij is die ziel die tot Hem zucht; ja, troost 't hart, dat schreiend tot Hem vlucht! Zijn scepter is een genadescepter.
Meer bevestigd volk! Welk een redding ontving Esther. Zij toch vond genade in de oogen des Konings. De gouden scepter werd haar immers toegereikt. Maar óok, welk een genade mocht gij ontvangen, ja, door u worden gesmaakt, toen ook gij uit den nood uwer ziel tot den Heere, tot Koning Jezus vluchttet, tot Hem werd uitgedreven. Hoe liefdevol ontving Hij u. Wij vragen u : „of is misschien Zijn scepter geen genadescepter ? " En dan hooren we u al antwoorden met de woorden van den Psalmist: O ja, „Gena is op Zijn lippen uitgestort!" (Ps. 45 vers 1).
Nogmaals : Esther ontving : genade. Zoo óok Gods kinderen bij den Koning der Koningen ! Zoo ook gij, zielen! Gij hadt den dood verdiend en gij ontvingt het recht op het eeuwig leven.
Esther ontving gena èn eer èn overvloed. Zelfs een half koninkrijk ! Gods volk : gena, het leven, en eens een héél Koninkrijk, en dan geen aardsch, doch een hemelsch! Immers de Koning Zijner duurgekochte Kerk zegt tot al de Zijnen, grooten en kleinen in de genade : „het is des Vaders welbehagen, ulieden het Koninkrijk te geven !"
Straks, wie weet hoe spoedig, zal Hij ook u toeroepen: „Beërft het Koninkrijk, u bereid van vóór de grondlegging der wereld". Dan zult gij, hier strijdende, maar daar triumpheerende Kerk, eeuwig met Hem zitten op Zijnen troon !
Bergambacht.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's