Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WAT CALVIJN ONS LEERT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WAT CALVIJN ONS LEERT

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarom Christus een mensch moest worden.
Waarom Christus een mensch moest worden, opdat Hij onze Middelaar kom zijn.
Calvijn acht deze vraag van hoo> g gewicht en met recht. Om onze Middelaar te kunnen zijn moest Christus waarachtig God en waarachtig mensch zijn. Maar nog altoos zijn er, die zulks niet verstaan en den schijn wekken, alsof men een christen zou kunnen zijn en tegelijkertijd de waarachtige Godheid of het waarachtige mensch-zijn van Christus in twijfel trekken.
Deze dwaling is niet van vandaag of gisteren. Want reeds in de oude kerk zijn er geweest, die leerden, dat Christus slechts een schijnlichaam had aangenomen. De kerk heeft deze ketterij heftig bestreden en Calvijn is niet de eerste die de vraag heeft ingeleid, waarom Christus waarlijk een mensch moest zijn.
Het behoeft voorts niet gezegd, dat anderen wel de waarachtige menschheid van Christus verdedigen, maar de wondere geboorte verwerpen en zijn Godheid loochenen.
In beide dwalingen wordt te kort gedaan aan het beeld van den Christus, zooals dit door de Heilige Schrift wordt voorgesteld. De Christus der Schriften is geen andere dan het vleeschgeworden Woord. „Het Woord is vleesch geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als des Eeniggeborenen des Vaders, vol van genade en waarheid". (Joh. 1 : 14).
Beide dwalingen berooven ons ook van den Middelaar ; want om onze Middelaar te kunnen zijn, moest Hij waarachtig God en Waarachtig rechtvaardig mensch zijn, zooals ook onze belijdenis leert. (Catech. Z. , 6).
Calvijn drukt het dan ook duidelijk uit en vraagt naar den aard dezer noodzakelijkheid.
Wij hebben een dergelijke vraag reeds eerder bij hem ontmoet. De beteekenis, die wij aan het begrip noodzakelijkheid verbinden is niet altijd gelijk. Wij denken gewoonlijk aan een absoluten dwang van noodwendigheid, een z.g. ijzeren wet die geen wijziging toestaat, maar als door een noodlot zoo en zoo verhoopt. Men noemt dat absolute noodzakelijkheid.
Aan zulk een noodzakelijkheid wil Calvijn niet gedacht hebben Het zou trouwens miskenning zijn der souvereine vrijmacht Gods om van zulk een absolute noodwendigheid te spreken. Daarom stelt hij de zaak ook geheel anders. Noodzakelijk is altoos gebonden aan den souvereinen wil Gods. Zoo verklaart hij in dit verband, dat Christus waarachtig God en waarachtig mensch moest zijn vanwege het besluit Gods aan hetwelk de zaligheid des menschen hing. De noodzakelijkheid volgt alzoo uit het voornemen Gods.
Als een goedertieren Vader heeft de Heere verordineerd wat voor ons allermeest nuttig en dienstig was. Tusschen Hem en ons stond onze ongerechtigheid, die den toegang tot het hemelsch Koninkrijk afsloot. Niemand, zegt Calvijn, kan het woord voeren tot wederoprichting van den verbroken vrede dan die tot God kan naderen.
Wie zou dat zijn ?
Geen van de kinderen van den gevallen Adam zou dat wezen.
Geen der engelen ook zou zulk een vredebrenger zijn. De engelen hebben ook zelf een Hoofd noodig door wien zij saamgevoegd en met God verbonden mochten zijn.
Zoo staat de zaak voor den mensch dus radeloos, tenzij de Majesteit Gods zelve tot hem afdale en alzoo moest de Zone Gods een Immanuel worden en Zijn Godheid met de menschelijke natuur vereenigd worden.

* Calvijn blijft echter niet staan bij de onreinheid onzer verdorven natuur, alsof die alleen zulk een scheiding zou gemaakt hebben, dat wij zonder Middelaar tot God niet konden genaken. Neen, ook in den staat der rechtheid kon Adam zonder Middelaar niet tot God komen.
Wij mogen daarop wel de aandacht vestigen, omdat het zoo vaak wordt vergeten. En wanneer wij dit bedenken, behoeft het niemand te verwonderen, dat de gevallen mensch als een doemwaardig schepsel geen toegang heeft tot de Majesteit Gods.
De apostel Paulus spreekt dan ook in 1 Tim. 2 : 5 van den Middelaar Gods en der menschen en noemt Hem den mensch Christus Jezus. Calvijn verstaat dit zoo, dat de apostel met grooten nadruk wijst op den Zone Gods als op eenen, die uit ons geslacht voortgesproten en tusschen God en ons in het midden wordt geplaatst. De Heilige Geest, die dus Zijn woord sprak komt onze zwakheid' daarin te hulp. Hij noemt Hem mensch, opdat wij niet in het onzekere zullen verkeeren, waar Hij te vinden is. Hij is aan ons verwant, ons vleesch en bloed.
En in Hebr. 4 : wordt gesproken van een Hoogepriester, die medelijden kan hebben miet onze zwakheden, omdat Hij in alle dingen verzocht is geweest gelijk als wij, doch zonder zonde.

Het werk van den Middelaar.
Van kinderen der menschen tot kinderen Gods te maken, ziedaar hoe groot het werk des Middelaars is. Ons wederom te stellen in Gods gunst en van erfgenamen der hel tot erfgenamen des hemels te maken.
Hoe zou dat kunnen geschieden, tenzij de Zone Gods ook een Zoon des menschen werd ?
Alleen zóó kan Hij hetgeen Hem van nature toekwam door genade ons eigen maken.
De Zone Gods heeft zich een lichaam van ons lichaam, vleesch van ons vleesch, been van ons been toebereid, opdat Hij met ons één zou zijn. Dit is een pand, hetwelk ons vertrouwen geeft, dat wij kinderen Gods zijn.
Hij heeft op Zich genomen, hetgeen ons eigen was, opdat Hij öns' zou deelachtig maken, hetgeen Hem eigen was.

Een heilige broederschap.
Hieruit ontstaat een heilige broederschap, welke Hij met Zijn eigen mond aanprijst : Ik vaar op tot Mijn Vader en uw Vader, tot Mijn God en uw God, (Joh. 20 : 17).
Zoo heeft de Zone Gods ons het Koninkrijk Gods verzekerd. Want Hij heeft een volkomen recht en eigendom in het Koninkrijk Gods. Als Hij ons nu tot Zijn broeders heeft aangenomen, zoo zullen wij, indien wij zijn broeders zijn, ook deelgenooten van Zijn erfgoed wezen.
Zoo moet ook onze Verlosser waarachtig God en mensch zijn. Hij moest den dood verslinden en wie zou daartoe bekwaam zijn dan Hij, die het Leven is ?
Hij moest de zonde overwinnen. Wie zou dat vermogen dan Hij, die de gerechtigheid zelf is ?
Hij moest de machten en overheden der wereld en die in de lucht zijn doen verstuiven. Bij wien zou zulk een kracht en vermogen zijn dan bij Hem, die meerder is dan de wereld en de lucht ?
Welnu, het leven, de gerechtigheid en de heerschappij des Hemels is enkel bij God en bij Hem alleen.
Zoo heeft dan de goedertieren God Zichzelf in den Persoon des eeniggeboren Zoons tot een Verlosser gesteld, toen Hij ons verlost wilde hebben.

De eisch der gehoorzaamheid.
Daar is nog een voornaam stuk der verzoening.
De mensch heeft zich door ongehoorzaamheid in het verderf gestort. Hoe zou hij dit kunnen verzoenen dan door gehoorzaamheid te brengen om aan Gods gerechtigheid genoeg te doen en de straf der zonde te betalen?
Zoo heeft de Heere Adams persoon en naam aangenomen om in zijn plaats die gehoorzaamheid te brengen, om ons vleesch tot een prijs der voldoening voor Gods rechtvaardig oordeel te stellen en in hetzelfde vleesch de straf te dragen, die wij verdiend hadden.
Als God alleen zou Hij den dood niet kunnen smaken. Als mensch alleen zou Hij den dood niet kunnen overwinnen. Zoo heeft Hij zijn Godheid met de menschheid vereenigd om de zwakheid van de eene natuur aan den dood te onderwerpen en door de kracht van de andere natuur den strijd met den dood aan te binden en verzoening te doen, den dood te overwinnen en den zegepraal te behalen.
Die Christus berooven van Zijn Godheid of van Zijn menschheid, verminderen Zijn Majesteit of verduisteren Zijn goedheid.
Zij doen ook anderen menschen groot ongelijk aan, omdat zij hun geloof verzwakken of nederwerpen. Het geloof toch kan niet bestaan zonder het fundament in Christus Middelaarschap gegeven. Zoo is dus de gemeenschap met onze natuur een pand van onze gemeenschap met den Zone Gods, dat Hij met ons vleesch bekleed zijnde den dood en de zonde heeft overwonnen, opdat Zijn overwinning ons als onze eigene overwinning zou mogen eigen worden, en dat hij het vleesch tot een offerande heeft gegeven, opdat Hij de verzoening volbracht hebbende, onze schuld uitwisschen en Gods rechtvaardigen toorn stillen zou.
Calvijn legt er dus allen nadruk op, dat Christus mensch is geworden vanwege onze zonden, opdat Hij de verlossing zou teweeg brengen. Hij wil van geen andere menschwording weten dan een menschwording in verband met het ambt van den Middelaar.
De meening is n.l. vroeger en later verkondigd, dat de Zone Gods ook mensch zou geworden zijn, indien de zonde niet ware ingekomen in de wereld en de mensch uit dien hoofde geen verlossing noodig zou hebben gehad.
Calvijn acht het een lichtvaardigheid een andere oorzaak of een ander doeleinde van de vleeschwording des woords te bedenken.
Intusschen ontkent hij niet, dat de Christus van het begin der schepping, „toen de natuur nog in haar geheel stond", m.a.w. niet verdorven en verbroken was, tot een Hoofd van engelen en menschen is gesteld. Daarom wordt Hij door Paulus genoemd de Eerstgeborene van alle schepselen (Col. 1 : 15).
Zoo even hebben wij gememoreerd, dat Calvijn er ook uitdrukkelijk op wijst, dat ook Adam in den rechten staat een Middelaar noodig had om tot God te komen. Er is geen twijfel, of ook dat Middelaarschap werd door den Zone Gods vervuld.
Hoe gewichtig deze twee dingen ook zijn, Calvijn maakt er geen grond van om daaruit theologische voorstellingen te maken omtrent hetgeen zou geschied zijn, als de mensch niet zou hebben gezondigd.
Hij houdt zich bij de feiten en wil niet anders leeren dan wat met het klaar getuigenis, der openbaring overeenkomt. Deze spreekt alleen van Christus' vleeschwording, in verband met de verlossing en derhalve blijft Calvijn daarbij.
Het is genoeg bekend, zoo gaat hij verder, dat Christus van den beginne aan is beloofd geweest, opdat Hij de gevallen wereld weder zou oprichten en den verloren mensch te hulp komen.
Daarom werd Hij door de Wet afgebeeld door de slachtoffers, beduidende, dat de geloovigen een hope mochten hebben op een genadigen God in den hemel, omdat Hij door het uitwisschen der zonde verzoening teweeggebracht had. Een Middelaar zonder bloedvergieten is nergens beloofd, zoo is Hij door den Raad Gods verordineerd om de onreinheid der menschen weg te nemen. Bloedvergieten is een teeken der verzoening.
Zoo ook hebben de profeten van Hem gesproken en Calvijn wijst op het weergaloos getuigenis van Jesaja 53.
Niet anders hebben de apostelen verklaard, gelijk met vele bewijsplaatsen kan worden aangetoond.
Allereerst vestigt hij de aandacht op de woorden van Christus zelf, b.v. Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eenigigeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leve hebbe. (Joh. 3 : 16).
Zoo besluit Calvijn na vele plaatsen te hebben aangehaald: De Heilige Schrift wijst geen ander doel aan, waarvoor de Zone Gods ons vleesch heeft willen aannemen en dit bevel van den Vader ontvangen heeft dan, opdat Hij een offerande zou worden om ons met den Vader te verzoenen.
Ten slotte beroept Calvijn zich op den Raad Gods. De Heilige Geest verklaart dat door het eeuwig besluit Christus en onze Verlosser in eenen genoemd en saamgevoegd zijn. Dat besluit is onveranderlijk en daarmede uit. Wie daarmede niet tevreden is krijgt een berisping, dat hij met den Christus, die ons tot een prijs der verzoening is gegeven geen genoegen neemt.
Daarentegen wijst hij op Paulus' woord in Efeze 1 : 4 tot 7 : De Vader heeft ons in Christus verkoren vóór de schepping der wereld, in Wien wij de verlossing hebben door Zijn bloed.
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 februari 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

WAT CALVIJN ONS LEERT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 februari 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's