Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WAT CALVIJN ONS LEERT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WAT CALVIJN ONS LEERT

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Christus onze Verlosser. Christus onze Verlosser. Deze twee zijn steeds vereenigd. Calvijn wijst daarop zoo nadrukkelijk, omdat hij niet weten wil van eenige gedachte omtrent een vleeschwording van den Zoon in een andere conditie dan als Verlosser.
Wat dan zal men vragen ? Hoe zou dan een vleeschwording gedacht worden onder andere conditie ?
Reeds werd gewezen op de gedachte door Osiander verdedigd, dat Christus ook de menschelijke natuur zou aangenomen hebben, indien Adam niet ware gevallen. En aangezien Calvijn daarvoor geen enkelen grond in de Heilige Schrift ontdekt heeft, laat hij zulks niet toe.
Calvijn houdt niet van speculaties en de feiten stellen hem in het gelijk, want deze voeren steeds weer van de waarheid Gods af tot allerlei verzinsels, die de kerk niet zonder schade kan laten begaan. Men komt van het een in het ander en raakt in de wateren der philosophie verzeild in stede op het vaste fundament der Schrift te bouwen.
Wat Osiander dan wilde beweren ? En wat de grond was van zijn beweren ?
Osiander ging uit van de gedachte, dat de mensch naar het beeld Gods geschapen werd, maar hij verstond dit zoo, dat de Christus het eigenlijke exempel zou zijn.
De Vader zou zich volgens hem hebben voorgenomen Christus in het vleesch te zenden. Zoo zou het vleeschgeworden Woord dus het voorbeeld zijn, naar hetwelk Adam geschapen werd. En hij verstaat daaruit, dat in ieder geval wat er ook van den eersten mensch zou worden, de Zoon het vleesch zou aannemen. Dus ook indien Adam niet zou gevallen zijn.
Men zal dus verstaan, waarom Calvijn er telkens op wijst, dat de Heilige Geest alleen de vleeschwording van den Verlosser leert. De Heilige Schrift legt dus verband tusschen de vleeschwording en de verlossing, tusschen de vleeschwording en onze ellende.
Als nu Calvijn op Paulus' woord in Efeze 1 wijst, waar deze verklaart, dat de Vader ons in Christus heeft verkoren van voor de grondlegging der wereld, opdat Hij ons tot kinderen zou aannemen, en dat Hij ons aangenaam heeft gemaakt in Zijn geliefden Zoon, in Wien wij de verlossing hebben door Zijn bloed, (vgl. Efeze 1 : 14), merkt hij op, dat dit woord niet alleen van de verlossing spreekt, 'maar ook opklimt tot de verborgenheid der verkiezing.
Paulus spreekt in dit verband telkens van de verlossing, zoodat daaromtrent geen twijfel kan zijn, en wel verlossing door Zijn bloed, zoodat hier van een zondeloozen staat van Adam geen sprake is.
Doch als men met Osiander een vleeschwording van Christus aanneemt, ook in rechtheid, moet men den Raad der verlossing afhankelijk stellen van den val. Zoo kan men daaruit nemen, dat de val in tijdsorde aan de verkiezing voorafgaat.
Kort en goed verklaart Calvijn, dat in bovenstaande woorden van den apostel zulk een voorstelling niet aanwezig is. De apostel toont aan, wat de Heere voor de tijden der wereld heeft geordineerd, als Hij aan de ellende van het menschelijk geslacht wilde te hulp komen.
Daartegen wordt weer opgeworpen, dat de Raad Gods omtrent de verlossing toch ontstond^uit den val des menschen. Alsdan die Raad Gods niet op den. val van den mensch gevolgd is in de orde des tijds, dan moet God dien val van te) voren hebben gezien en naar aanleiding daarvan Zijn besluit hebben genomen.
Calvijn noemt dat een poging om een nieuwen Christus te verdichten, een vermetelheid om meer van den Christus te weten dan God door Zijn verborgen besluit van te voren geordineerd heeft.

* Zoo kruisen tweeërlei gedachten elkander.
Ten eerste die, dat Christus ook in het vleesch zou gekomen zijn, indien Adam niet gezondigd had.
Aan deze gedachte verbindt Osiander dan weer een redeneering, die deze voorstelling aannemelijk wil maken.
Hij verklaart n.L dat het beeld Gods niet alleen bestond in de voortreffelijke gaven, waarmede de mensch was bedeeld, maar dat God ook wezenlijk in hem woonde.
Calvijn staat toe, dat Adam het beeld Gods gedragen heeft voorzoover hij met God vereenigd was, maar nochtans moet de gelijkenis Gods gezocht worden in de teekenen der uitnemendheid, waarmede Hij Adam boven de dieren versierd heeft.
Deze restrictie van Calvijn is gericht tegen de uitdrukking, dat God wezenlijk in den mensch woonde, met name tegen het woordje wezenlijk. In geen geval wil Calvijn asm een vermenging van God en mensch gedacht hebben, hoewel hij van een vereeniging of gemeenschap spreekt.
Verder geeft hij als een algemeen erkende waarheid toe, dat Christus ook ten tijde der schepping 't beeld Gods geweest is, en dat de uitnemendheid van Adam haar oorsprong daaruit heeft, zoodat hij door den eeniggeboren Zoon de heerlijkheid zijns Scheppers nabij kwam. Zoo is de mensch geschapen naar Gods beeld, in wien de Schepper Zijn heerlijkheid ons in een spiegel heeft laten zien. Wat is nu het geschil ?
Wel dit, dat Osiander het beeld Gods wil verklaard hebben door een wezenlijke mededeeling van de goddelijke heerlijkheid, waartoe de vleeschwording van Christus noodzakelijk zou zijn.
Men zou zeggen, dat Calvijn daartegen geen bezwaar kan hebben, omdat hij, zooals reeds eerder werd aangetoond, bij het stuk der verzoening duidelijk verklaart, dat Christus Zijn goddelijke natuur met de menschelijke vereenigd heeft, opdat Hij datgene wat den mensch eigen is zou aannemen en om hem deelgenoot te maken van 't geen Zijn goddelijke natuur eigen is. Osiander zou dus dezelfde gemeenschap voor den staat der rechtheid willen beredeneeren, meenende dat de mensch de heerlijkheid van het beeld Gods niet zonder zulk een vleeschgeworden Middelaar zou kunnen vertoonen.
Hiertegen nu komt Calvijn op. Hij zegt: Christus is zoowel een Hoofd der engelen als der menschen. De engelen worden kinderen Gods genaamd (Ps. 82 : 6). De Vader heeft hun dus iets medegedeeld, waardoor zij Hem gelijk mochten zijn. Ook de engelen dragen het beeld van Christus. Hoe anders zouden zij God kunnen aanschouwen ?
Ten onrechte ontzegt Osiander den engelen deze heerlijkheid. Paulus wijst er op in Coloss. 3 : 10, dat de menschen worden vernieuwd naar het evenbeeld Desgenen, die hem geschapen heeft, wanneer zij met de engelen als medegenooten Zijner heerlijkheid onder één Hoofd worden vereenigd. Zoo is er dus een gelijkvormigheid van mensch en engel in den hemel.
En kan men nu zeggen, dat Christus ook de natuur der engelen moet deelachtig worden, omdat het beeld Gods hun ook toekomt ? Immers neen. Zoo kan dus Osiander uit het beeld Gods niet besluiten tot de vleeschwording des Woords ook buiten de zonde, omdat de Heere ook zonder vleeschwording de heerlijkheid van het beeld Gods kan mededeelen.
Daarmede is dus de eerste gedachte weerlegd.
Maar nu de tweede. Deze betreft de voorverordineering in Christus en den val des menschen. Afgezien van het zooeven behandelde maken de menschen zich daaromtrent vreemde voorstellingen. Zij willen den Raad Gods doorgronden en op eenige wijze Gods besluit van den val afhankelijk stellen.
Het gaat hier echter over de redeneeringen van Osiander. Deze wil juist geen voet geven aan de gedachte van een toevallig besluit Gods ten aanzien van de vleeschwording des Woords. Daarom wil hij, dat de vleeschwording onveranderlijk besloten was ook als de mensch niet zou vallen. Hij zou dus willen, dat Christus niet als Verlosser, maar al de eerste mensch zou geboren zijn, aan wien Adam en zijn geslacht dus gelijkvormig zou worden.
Daarentegen wanneer men hem dit niet toegeeft, zou Christus bij geval ter wille van de verlossing geboren zijn en dus zou Hij niet het beeld Gods, maar het beeld van Adam dragen.
Calvijn stelt daartegenover het klaar getuigenis der Heilige Schrift : Christus is ons gelijk geworden in alles, uitgenomen de zonde (Hebr. 4 : 15) en Lucas noemt Hem den Zoon van Adam. (Lucas 3 : 38). Paulus noemt Hem den tweeden Adam. En dit alles zegt Calvijn om geen andere reden dan, omdat Hij verordineerd was tot aanneming der menschelijke conditie en tot wederoprichting der nakomelingen van Adam uit het verderf.
Want, indien deze verordineering naar de orde voorafgegaan is aan de schepping, zou Christus de eersten Adam moeten genoemd zijn, zoo besluit hij.
Paulus stelt de afwijking van den mensch, waaruit de noodzakelijkheid is voortgekomen om de natuur in haar eersten staat te herstellen tusschen den oorsprong en de wederoprichting van den mensch. Zoo heeft de noodzakelijkheid der menschwording daarin haar oorzaak.
Daarom verwerpt Calvijn de gansche redeneering van Osiander. Deze wil maar al het Hoofdschap van Christus over menschen en engelen trachten te gronden op Zijn creatuurlijkheid. Het is hem genoeg, als Christus maar vleesch geworden is, of in ieder geval vleesch geworden zou zijn, om Hem ook tot een Hoofd der engelen te maken. Op de gemeenschap met de creatuurlijke orde, door zelf de geschapen natuur aan te nemen, zit het bij Osiander vast.
Inderdaad wordt de Christus door Paulus de Eerstgeborene aller creaturen genoemd. (Col. 1 : 15).
Calvijn wil dat zoo niet verstaan hebben. Hij wijst er op, dat Paulus twee. dingen voor oogen stelt : n.l. dat alle dingen geschapen zijn door den Zoon, opdat Hij over de engelen heerschappij zou voeren : Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten : alle dingen zijn door Hem geschapen. En Hij is vóór alle dingen ; alle dingen bestaan tezamen door Hem. (Coloss. 1 : 16).
En het tweede is : dat Hij mensch geworden is, omdat Hij een Verlosser zou beginnen te worden : Hij is het Hoofd des lichaams, n.l. der gemeente. Hij, die het begin is, de Eerstgeborene uit de dooden, opdat Hij in alles de Eerste zou zijn, want het is des Vaders welbehagen, dat in Hem al de volheid lichamelijk zou wonen, enz., VS. 18 v.v.
Derhalve wordt Christus de Eerstgeborene aller creaturen genoemd, omdat de volmaakte staat der wereld van Hem zijn beginsel heeft.
Het is een dwaasheid om te meenen, dat Christus zonder vleeschwording geen Hoofd en Koning zou kunnen zijn, alsof Hij door de werking Zijns Geestes en Zijner goddelijke kracht niet zou kunnen regeeren en de schepselen naar hun bestemming voeren, sterken en onderhouden als Zijn lichaam.
Misschien zal iemand vragen, waarom zoo lang bij deze zaak stilgestaan ? Niet alleen, omdat zij op zich zelf van genoegzaam belang is, maar voornamelijk, omdat de beschouwing van Osiander ook in het stuk der wedergeboorte weer aan de orde komt.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 maart 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

WAT CALVIJN ONS LEERT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 maart 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's