Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

En de Heere zeide: Simon, Simon, zie, de Satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe, maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophóude; en gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zoo versterk uwe broeders. Lucas 22 vers 31 en 32.

DE GROOTE VOORBIDDER

Met ontschoeide voeten treden wij nader, als de Heere Jezus Christus in de Paaschzaal zijne discipelen onderwijst. De hoogste Profeet is ook de eenige Hoogepriester der zijnen. Hij is het Lam Gods en tevens hun eeuwige Koning. Zie, daar neemt Hij het brood, en, na gedankt te hebben, breekt Hij het en geeft het hun met de woorden : dat is mijn lichaam, hetwelk voor u gebroken wordt; doet dat tot mijne gedachtenis. Desgelijks neemt Hij ook den drinkbeker na het avondmaal, en zegt : deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in mijn bloed, hetwelk voor u vergoten wordt. Dat is de prijs, die Hij voor de zijnen betaalt! Met minder kon niet toe ! Hij zou zijn ziel uitstorten in den dood, opdat de zijnen door zijn dood het leven zouden ontvangen.
Niet het minste van den mensch kan bij God in rekening worden gebracht. Waarmede zouden wij den Heere tegenkomen ? Waarmede zouden wij ons bukken voor den hoogen en heiligen God? Onze gerechtigheden zijn voor Hem een wegwerpelijk kleed ! Wij kunnen voor Hem niet bestaan in geene van onze werken! Waar het oog hiervoor werd geopend, en, de Christus in zijn dierbaarheid en algenoegzaamheid aan de ziel werd ontdekt en.geschonken, daar wordt het woord des profeten gekend en beaamd: Hij is om onze zonden verwond en om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door zijne striemen is ons genezing geworden.
Dit is de sprake des geloofs, ongetwijfeld ! Maar niet de vrucht des geloofs. Christus wordt eerst als de gave Gods aan het harte geopenbaard en geschonken en daarna in den geloove aanvaard.
Ook hierop wij«t de Zaligmaker de zijnen. Niet alleen verwerft Hij de zaligheid voor hen, maar ook past Hij en Hij alleen die zaligheid hun toe ; Hij schenkt haar hun uit vrije en souvereine genade. Hoor slechts het woord, dat Hij tot hen spreekt: en Ik verordineer u het Koninkrijk, gelijkerwijs mijn Vader mij dat verordineerd heeft, opdat gij eet en drinkt aan mijne tafel in mijn Koninkrijk, en zit op tronen, oordeelende de twaalf geslachten Israels. Wanneer kon daarom de moordenaar aan het kruis, die berouwvol de toevlucht nam tot den Koning der Joden en Hem om genade vroeg, gelooven, dat hij zou ingaan in de eeuwige rust ? Wel, toen de Heere zelf tot hem had gesproken : Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn!
Maar nog meer heeft de Heiland zijn jongeren te leeren. Hij is het, die de zaligheid verwerft. Hij is het niet minder, die ook de zaligheid schenkt. En tenslotte is Hij het eveneens, die ook de zijnen voor die zaligheid bewaart. En daarop doet de Heere in het bijzonder het licht vallen in dat woord tot Petrus: Simon, Simon, zie, de Satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe, maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude.
Gezegende Hoogepriester, zoo stamelt hier onze ziele. Gij hebt u zelven geofferd; Gij hebt uzelven gegeven tot in den dood, ja, tot in den dood des kruises ; maar Gij zijt het ook, die tot den einde de uwen draagt op Uw Middelaarshart, en voor hen bidt. Daarom zullen de poorten der hel uw Gemeente in eeuwigheid niet overweldigen.
Met hoeveel ernst zal de Heere Jezus dit woord tot Petrus hebben gesproken ! Denk maar eens aan de herhaling van den naam, als de Heere Martha terecht wijst. Of ook, als de Heere tot tranen toe bewogen is ­ over de onbewogenheid van Jeruzalem, komt dan de herhaling van den naam Jeruzalem, Jeruzalem niet over zijne lippen ?
Ongetwijfeld is de twisting onder de discipelen, wie van hen toch wel de meeste scheen te zijn, aanleiding geweest voor dit woord tot Petrus. Zeker, eens had de Heere hem zalig gesproken; zelfs had de Heiland tot hem gezegd : en Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik mijne gemeente bouwen en Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen, en zoo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn, en zoo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn. Maar in zichzelf was Petrus een zwak mensch, volstrekt niet uitnemender dan de anderen ; een zwak mensch, die door den Heere moest bewaard worden voor de zaligheid, die stond aan hem geopenbaard te worden. Simon, Simon, zoo zegt daarom de Heere tot hem, zie, de Satan heeft ulieden zeer begeerd te ziften als de tarwe.
Op wien de Heere hem dus wijst ? Op den Satan ! Satan is de tegenstander van God en van zijn rijk; van God en van zijn volk. Wij zien hem optreden in het Paradijs, waar hij God tot leugenaar maakt en alles in het werk stelt om den mensch te doen neerstorten van den top van eer in eeuwige verwoesting. In zijne verzoekingen in de woestijn richt hij zijn giftige pijlen op den Zoon des menschen, vurig verlangend ook Hem ten val te brengen ; maar teruggeworpen, week hij van Hem voor een tijd. Nu evenwel doet hij zich weer duchtig gelden. Reeds eenmaal zag de Heiland hem in Petrus en hoorde Hij zijn woord! Straks zou hij zich wéér in eene geweldige worsteling op dezen discipel werpen en hem in schrikkelijke aanvechting en bestrijding trachten ten gronde te richten! En zeker zou hij zijn doel bereiken, indien de Heere zelf zijn discipel niet bewaarde en hem behoedde voor den ondergang !
Daarop wijst de Zaligmaker Petrus. Zie, de Satan heeft ulieden zeer begeerd te ziften als de tarwe. Gelijk een landman de korf met graan krachtig hanteert, om het kaf van het koren te scheiden, zoo had ook Satan zeer begeerd de discipelen te mogen nemen op zijn wan, maar met geen ander doel dan om straks, als slechts kaf zou zijn overgebleven, het ten vure te doemen.
Ongetwijfeld ziet de Heiland bij dit woord zeer bijzonder op hetgeen binnen luttele uren zou geschieden in den hof van Gethsémané en in Kajafas' rechtzaal. Was dat nu de Koning Israël»? Was dat nu de Verwachte der Vaderen ? Kwam Hij nu om zijn volk te verlossen, en sieraad te geven voor asch, vreugdeolie voor treurigheid en het gewaad des lofs voor een benauwden geest ? O, hoe begeerde Satan in die oogenblikken het geloof in den Christus te blusschen; hoe vurig verlangde hij den band door te snijden, die er Was tusschen den Heere Jezus en de jongeren ; tusschen de discipelen en hun Meester.
Slechts het gebed kon hier de vurige pijlen des Boozen hun kracht benemen. Maar, waar was een biddende Petrus ? Wel vermaande de Heiland ze : waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt. Doch Petrus bad niet! Hij sliep ! Sterker nog.
In Kajafas' rechtzaal ontmoeten we een vloekenden Petrus, die met vervloeking van zichzelf ontkent, dat hij dien mensch daar kennen zou. Wij zouden zeggen : hier bleef nu niets anders over dan kaf; hier werd de band toch wel volkomen doorgesneden. Inderdaad, Gods kind kan vallen, o zoo diep; maar vervallen uit de genade, neen, dat is krachtens Gods trouw onmogelijk. Naar recht zou de Heere, op aanklacht des Satans, Petrus voor eeuwig hebben kunnen verstooten. Maar zie, wat is het, dat Gods kinderen straks, niettegenstaande al hun afmakingen en ontrouw, zal doen beërven de eeuwige tabernakelen ? Slechts de bewarende hand huns Gods, in Christus Jezus hun Zaligmaker! En daarop wijst dan vervolgens de Heere Jezus zijn discipel, en wel met deze woorden : Simon, Simon, zie, de Satan heeft ulieden zeer begeerd te ziften als de tarwe, maar Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet ophoude.
Onwillekeurig komt ons hier voor den geest wat Bunyan ons verhaalt in zijn bekende, hoekje over Christen's reize naar de eeuwigheid. Christen komt bij Uitlegger, en deze toont hem verschillende zaken. Onder andere brengt hij hem bij een muur, waar een vuur te branden ligt. Christen ziet, hoe een man dat vuur tracht te blusschen door er aanhoudend water in te gieten. Maar hoe krachtig hij zich inspant, hij vordert niet. Telkens hooger rijzen de vlammen omhoog, 't Raadsel echter wordt voor Christen opgelost, als Uitlegger hem brengt achter den muur. Daar toch ontwaart hij een engel, die het vuur brandend houdt, door er voortdurend olie in te werpen. Nu verstaan wij het nog te beter : door de bewarende zorg van den grooten Engel des verbonds zal de vlam des geloofs en der liefde niet volkomen worden uitgebluscht onder de aanvechtingen en bestrijdingen des duivels ; integendeel, krachtens zijne hoogepriesterlijke voorbede bij den Vader zal het geloof, steeds weer versterkt door de inwerkingen van zijn Heiligen Geest, zoeken Hem, uit Wien en door Wien en tot Wien alle dingen zijn. In die oogenblikken roemt de Kerk : „Verblijd u niet over mij, vijandin; wanneer ik gevallen ben, zal ik weder opstaan; wanneer ik in duisternis zal gezeten zijn zal de Heere mij tot een licht zijn". Of ook : „Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods ? God is het, die rechtvaardig maakt! Wie is het, die verdoemt ? Christus is het, die gestorven is, ja wat meer is, die ook opgewekt is ; die ook ter rechterhand Gods is, die ook voor ons bidt".
Ik, zoo zegt de Heiland tot Petrus, Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude. Daardoor zou Petrus straks, na zijn schrikkelijke verloochening, naar buiten gaan, bitterlijk weenende, maar nochtans niet wanhopende.Tot inkeer gebracht en eene walging aan zichzelf ontvangen heb­bende, zou hij wederkeeren tot Hem, die toch alleen kon zijn het leven van zijn leven. Dan zou hij nog dieper verstaan wat hij eens in den geloove had betuigd : Tot wien zouden wij heengaan? Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods !
In dat licht moeten wij daarom ook zien hetgeen de Zaligmaker er ten slotte nog aan toevoegt: En gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zoo versterk uwe broeders.
Sommigen hebben weleens gedacht, dat hieronder moet worden verstaan de eerste bekeering. Maar geheel ten onrechte. Immers, Petrus had de goede belijdenis reeds afgelegd, de goede keuze reeds gedaan, waarom de Heere hem ook al zalig gesproken had. Vleesch en bloed waren bij hem niet aan het woord geweest, maar de Vader, die in de hemelen is. Veeleer hebben wij hier te denken aan de gedurige of dagelijksche bekeering, gelijk die bij al Gods kinderen gevonden wordt. Petrus zou vallen, o zoo diep, na al de genade, die hem reeds geschonken was. Maar de Heere zou hem weer oprichten. Neen, daar was geen waardij bij hem. Het was slechts de trouwe hoede zijns Gods over hem, die over hem waakte en hem bewaarde voor de zaligheid, die hem geopenbaard zou worden. Zijn Borg betaalde voor hem!
Zijn Borg schonk hem het eeuwige leven !
Zijn Borg bewaarde hem als de appel van het oog ! En dat nu moest hij straks gaan prediken. Het ging er niet om, wie van de discipelen wel de meeste zou schijnen te zijn, maar wie de Heere is voor een ellendig en slecht mensch in zichzelf. Daarom, tenslotte, welk een verheven opdracht: en gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zoo versterk uwe broeders! Opmerkelijk is het, dat Paulus, de groote heidenapostel, van den Heere een weg ontving, gelijk die ons is overgeleverd. Mij, zoo zegt hij ergens, ziende op hetgeen hij der Gemeente had aangedaan, mij, den grootsten der zondaren, 'is barmhartigheid geschied. Hij werd ten voorbeeld gesteld. Maar niet minder opmerkelijk is ook de weg van Petrus. Straks zou hij tot de broederen uitgaan. Maar niet als een groot mensch in zichzelf, neen, maar als een, aan wien de genade Gods was grootgemaakt; een klein mensch, die uit genade en genade alleen zalig werd en die daarom ook niet anders wenschte te weten dan Jezus Christus, en dien gekruisigd. Zóó zou hij zijn broederen tot zegen, tot troost en tot sterkte zijn. De Heere zelf verordineert zijne gezanten ; Hij maakt ze bekwaam; Hij zendt ze ook uit!
Welk een goddelijk onderwijs, door den Heere Jezus Christus zijn discipelen in de Paaschzaal gegeven!
Lezer, zijt ook gij reeds persoonlijk onderwezen in de stukken, den jongeren daar voorgelegd ? Neen, daar is geen zaligheid buiten de verdienste van Christus ; geen heil buiten den Borg. Maar tevens, die zaligheid moet worden geschonken; dat heil moet ons worden medegedeeld door Hem, die de Gever is van alle goed. Het is eene genadige schenking des Heeren in Christus Jezus zijn Zoon. Tenslotte, wordt het heil Gods kinderen geschonken en verder voor hen in de hemelen bewaard, niet minder worden ook zij bewaard voor de zaligheid, die faun geopenbaard zal worden. O, wat ligt de zaligheid voor Gods kinderen dan vast! Niettegenstaande alle bestrijding en aanvechting, gaan zij voort; gewis zullen zij straks allen verschijnen voor God in Sion, en aanzitten met Abraham, Izaak en Jacob aan het Avondmaal van de bruiloft des Lams. En dan, ja dan eerst recht zullen zij zingen het lied van Gods gansche verloste Kerk:
„De zaligheid zij onzen God die op den troon zit, en het Lam".
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 maart 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 maart 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's