Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WAT CALVIJN ONS LEERT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WAT CALVIJN ONS LEERT

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De bestrijding van Osianders zienswijze door Calvijn geeft een duidelijk voorbeeld van zijn afkeer om verborgenheden curieuselijk te onderzoeken en van zijn 'hartelijk streven om met de geopenbaarde dingen tevreden te zijn.
Dat wil niet zeggen, dat ook voor hem geen vragen rijzen. Daarop werd de aandacht een en ander maal gevestigd en wij hebben kunnen opmerken, dat hij bij de beantwoording daarvan niet verder gaat dan wat hij daaromtrent in de Heilige Schrift kan ontdekken.
Zoo wil hij van een vleeschwording des Woords, indien Adam niet gevallen ware, niet weten, maar intusschen denkt hij aan een vereeniging of gemeenschap der goddelijke en menschelijke natuur in Christus, welke op geestelijke wijze tot stand zou komen, zonder daarop verder in te gaan. Zooals reeds werd opgemerkt brengt deze vraag ons in aanraking met een andere n.L de betrekking van den Christus tot alle schepselen, die in den hemel en die op de aarde zijn. Met nadruk heeft Calvijn er in ander verband op gewezen, dat de Heilige Schrift aan Christus den arbeid der schepping toeschrijft, en getuigt, dat alle dingen door Hem gemaakt zijn.
Reeds daarin ligt een levensbetrekking van alle schepselen tot den Christus, zoodat ook alle menschen in die levensbetrekking tot Hem zijn gesteld. De mensch moge het weten of niet, willen aannemen of ontkennen, dat verandert niets aan de waarheid Gods, dat het zoo is en dat wij allen met Hem van doen hebben. Hij is de Middelaar Gods en der menschen niet alleen door en in het werk der verlossing, maar ook in en door het werk der schepping. En zooals wij weten, maakt Calvijn Wel degelijk onderscheid tusschen de orde der schepping en der verlossing, zoodat hij ook van tweeërlei religie of geloof, en Van tweeërlei genade spreekt.
Dit stuk is maar al te weinig tot zijn recht gekomen in de beschouwingen der theologen. Met het noodlottig gevolg, dat rnen van een natuurlijke theologie ging spreken, die allengs grooter omvang verkreeg en voor een niet gering deel gelijk werd aan de geopenbaarde waarheid Gods, alsof de menschelijke rede die welhaast zonder de openbaring kon ontdekken.
Op die wijze dreef men steeds verder in een richting, die van de reformatorische leer afweek.
Dat zou geheel anders zijn geweest, indien men in het spoor was gegaan, dat Calvijn heeft gewezen.
Niemand kan iets aannemen, tenzij het hem van boven gegeven wordt. En wat de mensch van nature voortbrengt aan kennis van God den Schepper, van Zijn voorzienigheid, van Zijn wil, kan men waarnemen bij degenen, die vreemd staan tegenover de geopenbaarde dingen van Gods Woord.
Het is wel mogelijk, dat men geboren in een volk, hetwelk reeds eeuwen lang het voorrecht der prediking heeft gekend, door opvoeding en omgang met de menschen gedachten en voorstellingen koestert omtrent de goddelijke dingen, die men meent van nature te bezitten, terwijl zij inderdaad gevormd werden onder invloeden, die van Gods Woord zijn uitgegaan.
Daarom echter heeft men nog geen recht om zulk een kennis op rekening van het natuurlijk verstand te schrijven, al is men zich zelf niet bewust, dat men het langs anderen weg heeft verkregen. In dat stuk heeft men toch evenzeer de kennis des Woords noodig, hetwelk leert, dat de natuurlijke mensch niet verstaat de dingen, die des Geestes Gods zijn, en bovendien zal men ook dit niet verstaan zonder de genade Gods.
Het verdient dan ook aanbeveling er op te letten, dat Calvijn leert, hoe ook het geloof in den Drieëenigen God, Schepper van hemel en aarde, een vrucht van genade is, en wel te onderscheiden van het. geloof in dienzelfden God als Verlosser in Christus Jezus, dat door den wederbarenden Geest wordt gewerkt.
De werkelijkheid wijst dan ook zeer duidelijk op de juistheid van Calvijn's bewering. Laat ik een voorbeeld noemen. Het gebed voor het eten, om Gods bewarende hoede in gevaar, om Zijn hulp bij onze overleggingen en ondernemingen, en zooveel meer als hier ware te noemen.
Zal iemand beweren, dat alleen de wedergeborene is geroepen tot erkenning van Gods souverein bestel in alle dingen en daarom Zijn hulp, bijstand en zegen zal erlangen in het gebed ? Of zal de mensch als afhankelijk schepsel zulks ten hoogste verplicht zijn ? Natuurlijk zal men zeggen, dit laatste.
Welnu, vindt men dan ook, dat allen die roeping betrachten ? Hoevelen zijn er, die zulk bidden nooit hebben geleerd, daar­ aan geen behoefte toonen en anderen zelfs bespotten, omdat zij de handen vouwen en God in erkentenis houden.
Vanwaar dan dit onderscheid, dat de één bidt in het besef zijner afhankelijkheid en de ander zijn eigen brood meent te eten en in eigen kracht zijn weg meent te kunnen gaan ?
Zoo is er genade in, dat een mensch zijn Schepper erkent en van Hem hulp verwacht. Genade om de openbaring van dien Schepper in het Woord en in Zijn werken op te merken en die ter harte te nemen.
Wij zijn geen kenners der harten, maar er is aanleiding om aan te nemen, dat velen, die een vroom en nauwgezet leven leiden, uit zulk een genade leven en tot de waarachtige kennis der wedergeboorte niet geraken.
Vaak wordt dat gesproken van historisch geloof ook met betrekking tot menschen, wier levenswijze — voor zoover wij mogen oordeelen — niet zonder vroomheid is. Nog eens: wij zijn geen hartekenners en mogen over de innerlijkheid niet oordeelen.
Zulk een genade — schoon van die der wedergeboorte onderscheiden — is niet zonder vrucht voor het leven van persoon, huisgezin en volk. Ook daarin is een gave Gods in Christus, welke uit den schoot Zijner eeuwige barmhartigheid ons toekomt, een gave der onderwerping aan Christus, die een Hoofd is van allen.
Zij beteekent een verlevendiging van de betrekking van den mensch tot Christus als den Middelaar der schepping, waardoor God wordt geëerd en in zooverre een zuivering van de religie in een.algemeenen zin en naar de orde der schepping.
Als Calvijn over deze genade spreekt, zegt hij een- en andermaal uitdrukkelijk, dat hij nog niet over het verbond der verlossing handelt, maar over de betrekking tot den almachtigen Schepper van hemel en aarde.
Het werk van den Middelaar heeft dus. nog een veel verder reikende strekking dan de eeuwige zaligheid der uitverkorenen Gods.
Paulus spreekt daarvan in Efeze 1 : 9, 10: „Ons bekend gemaakt hebbende de verborgenheid van Zijnen wil, naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelven, om in de bedeeling van de volheid der tijden, wederom alles tot één te vergaderen in Christus, beide dat in den hemel is, en dat op de aarde is".
En dan gaat hij verder in vs. 22 en 23: „En heeft alle dingen Zijnen voeten onderworpen, en heeft Hem de gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen, welke Zijn lichaam is, de vervulling desgenen, die alles in allen vervult".
Zie verder Koloss. 1 : 15—17 : „Dewelke het beeld is des onzienlijken Gods, de eerstgeborene aller creatuur : Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen zijn en die op de aarde zijn, die zienlijk zijn en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten, alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen ; en Hij is vóór alle dingen en alle dingen bestaan tezamen door Hem".
Met dit al is de Heilige Schrift sober en dit moet ons tot voorzichtigheid manen, opdat wij daaraan niet allerlei ijdele bespiegelingen verbinden. Nochtans wat er staat, wijst op de groote en allesomvattende beteekenis van den Middelaar. De oude kerk heeft daarvoor ook oog gehad en had er aanleiding voor in verband met de toenmalige leeringen van het heidendom. Zooveel is duidelijk, dat de apostel omtrent den Christus een verborgenheid openbaart, welke op alle dingen betrekking heeft, die in den hemel en op de aarde zijn, n.l. dat God in Zichzelven voorgenomen had, alles wederom tot één te vergaderen in Christus. Daar staat eigenlijk: onder één Hoofd brengen in Christus.
Zoo is Christus niet alleen de Middelaar der schepping, maar ook de Middelaar der voleindiging en het einddoel der schepping. Het werk der verlossing staat daar midden in, kan daar niet uitgenomen worden, de gemeente der uitverkorenen is in bijzonderen zin Christus' lichaam en als zoodanig neemt zij een centrale plaats in te midden van alle werken Gods.
,,Wat echter van de gemeente wordt verklaard, n.l. dat zij is Christus' lichaam, mag ook in meer algemeenen zin op de gansche schepping worden toegepast, als daar staat dat alle dingen uit Hem, door Hem en tot Hem geschapen zijn. Immers het is het voornemen Gods alles in Hem onder één Hoofd te brengen.
De apostel Paulus heeft dit gezien. God heeft het hem geopenbaard en door hem aan Zijn kerk, opdat zij verstaan zou in den Christus een almachtigen en algenoegzamen Verlosser te hebben, in Wien de gansche raad Gods vervuld is en vervuld zal zijn.
Zoo staat dan ook de vleeschwording des Woords in het centrum van alle werken Gods, de vereeniging van de goddelijke en de menschelijke natuur, welke God daarin heeft gewrocht, is het wondere en machtige werk Gods, waarin de bijeenvergadering van wat in den hemel en wat op aarde is, haar fundament heeft. De vleeschwording des Woords is het groote werk Gods in de bijeenvergadering van wat in den hemel is en wat op de aarde is.
Als daar wordt gezegd: ,,om wederom onder één Hoofd te vergaderen", is daarin ook van een uiteenvallen sprake. Bijeenvergaderd wordt datgene, hetwelk verbroken ligt, hoewel het bijeen behoort, want er wordt gezegd : wederom.
De vraag kan rijzen, hoe men dan de verbrokenheid zal verstaan.
Men zou kunnen denken aan het werk der schepping, n.l. dat de schepping als zoodanig scheiding teweeg bracht tusschen God en het schepsel. Dan zou de tot één-vergadering dus zien op een hervereeniging van Schepper en schepsel.
Zulk een opvatting vindt echter geen steun in de Heilige Schrift. Wanneer daar gezegd wordt, dat alle dingen uit Hem en door Hem en tot Hem zijn, hebben alle geschapen dingen in Christus den Middelaar der schepping ook hun levensverband en dragende kracht.
De schepping sluit ook de Godsgemeenschap niet uit, integendeel, zoolang Adam in rechtheid staande bleef, genoot hij die gemeenschap, zooals ons door de Heilige Schrift wordt geleerd. (Genesis 1 : 26—30 ; Gen. 2 : 15, v.v.)
Daarom moeten alle redeneeringen, die in de schepping als zoodanig een oorzaak van vervreemding en scheiding van God willen aannemen, alsof de geschapen staat als zoodanig een oordeel en dood bèteekende, worden afgewezen.
De schepping bracht wel een wezenlijke onderscheiding van God en mensch, maar geen scheiding tusschen God en creatuur, zoo waar de Zone Gods Middelaar der schepping is en Hij alle dingen heeft gemaakt en draagt door Zijn kracht.
Dat is ook de beteekenis van de schepping naar Gods beeld, wijl de mensch daarin de gaven ontving om zijn Schepper te kennen en lief te hebben en met Hem in de eeuwige zaligheid te leven.
Zoo heeft dus niet de schepping, maar de zonde scheiding gebracht en kan het duidelijk zijn, dat de bijeenvergadering van alle dingen in de vleeschwording des Woords haar fundament heeft, omdat deze verzoening heeft teweeggebracht. Dit wordt niet weinig bevestigd, als Paulus in Koloss. 1 : 20 zegt: door Hem alle dingen verzoenen zou tot Zichzelven en dan wederom de dingen, die op aarde zijn en de dingen, die in den hemel zijn, noemt.
Het onder één Hoofd brengen en het werk der verzoening hangen dus onmiddellijk samen.
Nadrukkelijk wijst de apostel Paulus er op, dat dit fundament in Christus is, ja dat Hij het fundament is van het gansche Godsgebouw, dat alle dingen omvat. Daarom is Hij tot een Hoofd boven alle dingen gezet.
Zoo kan men niet betwisten, dat in de vereeniging van de goddelijke en de menschelijke natuur in Christus, het voornemen Gods werd vervuld, waarin de eindbestemming van alle dingen zal vervuld worden, gelijk Christus is de volheid Des­genen, die alles in allen vervult.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 maart 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

WAT CALVIJN ONS LEERT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 maart 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's